Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 1
(1727)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
F. Morelon la Cave del. et sculp. 1723.
| |
Inleiding,
| |
[pagina 2]
| |
door zeldzaame plegtigheden onderschraagt, de Godheit ten hunner gunste te noodzaaken. Wy gelooven wel dat 'er geen Christen is, zoo overgelovig dwaasch, zich in te beelden, dat zyne gebeden een zodanige kracht hebben: maar mogelyk zyn 'er wel eenige onder die zich inbeelden van Godt te verwerven 't geen zy hem afsmeeken, door kracht van veele gelyknamige woorden te gebruiken, en van deeze uitterlyke Godtsdienstigheit verzelt, die de geheele Godtsdienst van ontallyke volkeren uitmaakt. Ga naar margenoot+ Niet zeer moeielyk is 't de oorsprong van 't gebedt na te speuren. Sedert den eersten mensch zondigde, werd hy genoodzaakt de Goddelyke barmhartigheit aan te roepen, en van haar hulpe te verzoeken tegen de quaalen die hem na zyne ongehoorzaamheit te duchten stonden: maar wanneer hy zyne onschult wilde bedekken, zoude hy zich niet konnen van de hulp-aanroeping tot zynen Schepper onthouden, en hem zyne geloften toeëigenen. Dit is de oorsprongGa naar voetnoot(a) van Abel en Kaïns offerhanden, waar van wy behalven dat, van de verdienste en maniere onkundig zyn; alles 't geen men 'er van zeggen kan, bestaat alleen, om de gewyde Text te volgen, dat Kaïn toen reeds een boos mensch was. Na de doodt van Abel,Ga naar voetnoot(b) en wanneer Seth ter onderscheiding van jaaren, om Godt aan te bidden, gekomen was, begonnen mogelyk de verstandige menschen een soort van Kerk te stichten, en een geregelden Godtsdienst te oeffenen: maar van de maniere van dien zyn we mede onkundig. Alle menschen zyn geneegen Godt om een zelvige zaak te bidden; niet verwonderenswaardig is 't, dat de voorbeelden hunnerGa naar margenoot+ gebeden byna op een uitkomen, of ten minsten in veele zaaken. Zy hebben een zelfde oogmerk, en hunne benoodigtheden zyn overeenkomende: maar naar maate, dat de mensch het waare denkbeeldt van de Godtheit verlooren heeft, en dat hy behaagen schept, Godt, lichaamelyke of zwakke menschelyke hoedanigheden toe te eigenen, zoo heeft hy mede de waare indrukzelen van 't gebedt verlooren. Hy heeft by zynen Godtsdienst het bygeloof gevoegt; hy heeft Godt onder lichaamelyke denkbeelden gedient, en niet meer het vermogen hebbende van hem in den geest te beschouwen, 't zy door hoogmoedt, 't zy door vreeze of zwakheit, schept hy behaagen in zich, hem door afbeeldzels, door standbeelden, enz. te verbeelden, hy offert hem alles 't geen men aan menschen om te bevredigen aanbieden kan, en hy is tot een zodanigen trap van buitensporigheit gekomen, dat hy hem niet meer zonder plegtigheden van eene korte gemaklyke en klaare manier, durft aanspreeken, die te licht van 't volk word verstaan, en hy zelf naaulyks verstaat: Dit is het beginzel en de oorsprong van zoo veele ongemeene plegtigheden, buitensporige Godtsdienstigheden, en van eene oneindige behandelingswyze in de gebeden ingebruik gebragt, die niet dan een bespottelyk uitwerkzel konnen veroorzaaken, wanneerze niet verstaan wierden. Zodanig was de Iopean by de aloude Heidenen, die zy in de gebeden aan Apollo toegewyt, stelden, en die zy niet verstonden, daar van oordeelende zeer verscheidentlyk, waar van zy deezeGa naar voetnoot(c) twee woorden hebben verklaart. By de aloude Afgodendienaars gingen de gebeden somtyds den offerhande voor; somtyds volgden die, en men verdeelde ze ook wel in tweën. Blykbaar is 't dat de eerstelingen der menschen, Godt geene bloedige offerhanden deeden, en geene Tempels hebbende: datze hem op 't vlakken veldt, of ieder by zich onder zyn huisgezin, zonder geruchtmaaking, zonder verborgenissen, en zonder eenige menschelyke uitvindingen aanbaden, 't welk vervolgens de Ongodsdienstigheit van eenige, en de schynheiligheit van anderen heeft voortgebragt. Dit gebruik was zeer eenvoudig; men ging hem eerlang in de bosschen dienen, en men bouwde hem daar kapellen. Het stilzwygen werkte een invloedt op de Godsdienstigheit. Men wyde hem de hoogste boomen der bosschen; en men ging tot de heuvelen over. Eindelyk werd den geestelyken dienst op de bergen geoeffent, en naar maate dat men van plaats veranderde, droeg men zorg de Goden ter plaatse te laaten die men verliet. Godt verweet den Jooden deeze Afgodery. Nochtans is 't in de H. Schrift aan te merken, dat de Patriarchen voor de Wet-geving insgelyks omtrent den waaren Godt gehandelt hadden. Na dit alles stak 'er geen ander quaadt in de behandeling deezer Godsdienstigheit, dan de overdragt die men 'er van aan de valsche Godheden deed. De Godvrucht vereischte de stilte en afgetrokkenheit, waar toe de bosschen en velden dienden. De bergen en andere verheven plaatzen, gaven een denkbeeldt | |
[pagina 3]
| |
van de verhevenheit Godts boven ons gestelt; en hierom was 't, mogelyk, dat men volgens ArrianusGa naar voetnoot(a) Jupiter op de bergen van Bithinië aanbad; doch zonder hem een Tempel toe te wyen, (vermits de onmeetbaarheit Godts) alzo min dan de Sicyoniers Aan eenige hunner Goden deeden. De GetenGa naar margenoot+ en aloude Indianen wyden hun alzo min toe; en wat de aloude Persen aangaat, genoeg is 't bekent, dat zy in hunnen inval in Griekenlandt alle de Tempels die zy'er vonden, verdelgden; begrypende, dat Godt oneindig zynde, niet kon bepaalt worden, nog in een Tempel opgesloten. Deeze Persen vertoonden geen Opperwezen door standbeelden; zy bouwden hem geen Autaar: maar zy offerden hem op verheven plaatzen. Zeker is 't dat de Afgondendiest dezer volkeren veel zuiverder was, dan die van andere Heidenen, en voor al meer van de beuzelingen der bygelovigheden en verdichtzelen der Grieken ontheven. De geleerde Hide gaat veel verder; hy meent in zyne Historie van de aloude Persen, datze zeer lang de waareGa naar margenoot+ Godtsdienst hebben behouden. De Romeinen zelfs, die hunne Goden vervolgens zoo krachtig vermeerderden, datze 'er voor alle behoeftigheden des levens hadden: voor ziekten en gezondheit; voor de keuken en den haart; voor de tafel en 't bedt, enz. zonder te reppen van zoo veel kleine Goden, die zy zich inbeelden het bestier in hunne huwelyken te hebben;Ga naar voetnoot(b) De Romeinen, zeggenwe, hebben 170 jaaren in den dienst van aanbidding der Goden doorgebragt, zonder eenig afbeeldzel daar van te maaken ; en indien dit nu noch in achtgenomen wierd, zegt Varro, zoude de Godsdienstigheit die men hun bewyst, zuiverder en heiliger zyn. Van eenige blykbaarheit is 't dat Numa, insteller van hunnen Godsdienst, veel rechtmatiger denkbeelden van denzelven had, dan de andere Afgodendienaars; en mogelyk heeft hy die uit den oorsprong opgedolven, die noch niet t'eenemaal vernietigt was. De zelve Romeinen van de eerste tyden niet ontaardt, te weeten, van de gewoonte de Goden in de bosschen aan te bidden, en hunne Godsdienstigheit in wouden te oeffenen; daar was 't dat zy de Tempel van Diana Aricina en Iuno Lacinia plaatsten; daar was 't dat men deeze van de GodinneGa naar margenoot+ Pomona zag, in de gedaante en zodanig als Chartari ons die in een afbeeldsel vertoont, 't welk na deeze verhandeling verbeelt word.Ga naar voetnoot† Insgelyks is 't dat heden de Indiaanen hunne Afgoden in velden en bosschen verspreiden. De volkeren van Guinea, en die van 't Eilandt Socotora quyten zich mede van hunnen Godsdienstigen pligt in Bosschaadjes. Zy verkiezen groote holle boomen voor Temples. De Goden der Negers hebben volgens 't bericht van Reizigers geene andere gewyde plaatzen. De Lappen plaatsten hunnen Storjunkare tusschen 't geboomte op de bergen, of in ongenaakbaare toegangen. Eindelyk hebben we mede, volgens de Schriftuur, eenigermaaten deeze Veld-Godsdienstigheit geheiligt, onderstelde dat Godt de Heiligen heeft ingestelt, voor de bescherming van 't Heelal, en dat zy eens daags moeten oordeelen; wy hebben hunne namen in de Bosschen, op Bergen en Rotsen ge-eert. De Godsdienstigheit dus in woeste en ontoegankelyke plaatsen geweeken zynde, moet noodwendig volgen, dat de menschen, Godsdienstiger dan anderen, de zorg van hun leven ter zyden stellen, met hunner handen arbeidt nalaatig zyn, lui worden en zelfs verwildert wegens de genegentheit der Goden. Maar dit voldoet niet: men geeft een verborgen onzwier aan deeze eenzaame dienstoeffening, en men voegt 'er boetvaardigheden by. Dus is 't dat de Braminen zich gemeenlyk onder de boomen onthouden, gelovende gelyk de aloude Afgodendienaars, dat hunne geestelyke Godsdienst niet byzonder genoeg, noch duister genoeg zoude zyn; zy draagen zorg, dat de ingang hunner Pagoden zeer laag is, enGa naar margenoot+ dat naaulyks het daglicht hunnen Afgodendienst beschynen kan. Zy leeven genoegzaam, (of ten minste een gedeelte van hun) in Bosschen en Woestenyen, om 'er hunne Godsdienstigheit in een elendigen staat te oeffenen, in navolging der aloude Brachmannen en indiaansche Philosofen, die in hunne eenzaamheit de noodigste dingen weigerden; die van Zonnen opgang tot haaren ondergang, zich bezich houden, zegt Augustinus, in 't gestadig beschouwen en zonder ooit de oogen te beweegen, met zich in 't midden van 't brandend zant dan op 't eene en dan op 't andere been staande te houden.Ga naar margenoot+ De Turken hebben meede hun deel, in deeze soort van Godsdienstigheit; getuigen zyn de eenzaame leevenswyze van veele | |
[pagina 4]
| |
hunner Derwies tusschen de steenrotsen en in de Bosschen, zodanig als ons de beruchtste Reizigers verhaalen. De Christenen zelfs voegen zich naar deeze eenzaame en moejelyke Godsdienstigheit. Wy hebben eertyds gehad, en heden noch, Godtvruchtige Kluizenaars, die geen minder strengheit oeffenden dan de Braminen van Indië, en die gewillig uitstaan, alles 't geen het lichaam op de vreemste, pynelykste en wreedste wyze lyden kan. Eindelyk is 't zeker, dat de menschen van alle tyden af, groote geneigtheit hebben gehad hunne Godsdienstigheit in eenzaamheit te oeffenen; gelovende ongetwyfelt aldaar de middelen te ontdekken, van de Godtheit waardiglyker, met minder afwending en meer verborgenheit te dienen: en stellende mogelyk eene eere van in 't gezeldschap der woeste dieren de wanorders af te leggen dan zy die zouden in 't byzyn der menschen konnen vermyden.Ga naar margenoot+ Wanneer de Aloude Afgodendienaars in eenige plaats aanquamen, moesten ze een soort van uitstortend gebedt voor de Landt-Goden doen Indien zy reizen wilden, beweezenze hunne huldiging den Goden die zy onderstelden in de plaatsen alwaar hunne reistogt lag, te zullen vinden Faunen, Driaden, Napeen, Grens-Goden, geenen wierden vergeeten: en zelfs was de achting der Romeinen voor de Goden hunner yyanden zoo groot, dat ze, eer zy een stadt belegerden,Ga naar voetnoot(a) Priesters afzonden om hen het van daar vertrekken af te smeeken, duchtende de Plaats niet te zullen veroveren, indien de Goden sterker waren, of zy waren genoodzaakt deezen Goden gevangen te neemen, zoo zy overwonnen wierden. In buitengewoone benoodigtheden van den staat, offerde men zich voor 't Vaderlandt op, zulks men de toorn der Goden bevredigde door de gewillige doodt van iemandt voor al den volke. Veele volkeren hebben menschen offeringen gedaan, en dusdanig dienden de Amommiten den Moloch, de Karthaginenzen Saturnus, en de Taurische Scyten Diana. Deeze handeling van Godsdienst is noch heden by verscheiden Amerikaansche volkeren in gebruik. De Mexikanen hebben die tot der Spanjaarden komst in de Nieuwe Waereldt geoeffent. Maar min wreeder volkeren vergenoegden zich eereertydts met eenige inkerving en geesseling om de vergramde Goden te bevredigen; en men ziet onder ons noch overblyfselen van deese bloedige Godsdienstigheit. De boetdoende Christenen geesselen, kerven en reiten zich het vleesch op in hunne omgangen, om over zich de Goddelyke barmhartigheit te verwerven; en men doet somtydts deeze Godvruchtige omgangen in een tydt van rampspoedt, om den bystant Godts en der Heiligen af te smeeken, bestemt om beschermers van onze Staten te zyn. De menschen allenks beschaafder geworden,Ga naar margenoot+ stichtte men steden: de Godsdienstigheit werd yverigeren uit de velden in de steden overgebragt. Wy hebben gezegt dat de Persen geloofden dat het Opper-Wezen in geen enge paalen van eenen Tempel konde ingesloten worden: Nochtans was 't nu volstrekt noodig, die, om 't gemakshalven van den tempeldienst, hem ter eere en voor den Godtsdienst te bouwen Het scheen zelfs dat de ontsteeken yver en de Godvruchtigheit, zich in deeze Geestelyke plaats vestigde. Godt was voorzitter in deeze vergaderingen aldaar gehouden. De minst verlichte Heidenen hebben 't gelooft; en dit is 't geen Godt te kennen geeft: ik zal zyn, zegt hy, in 't midden van drie of vier persoonen in mynen naam vergaadert. De Grieken en RomeinenGa naar margenoot+ baden hunne Goden in Tempels aan. De gansche Oudheit getuigt het: maar onder 't voorwendzel van Godtsdienst sloop 'er de ongemaniertheit eerlang in, en werd eindelyk byna een geloofs handeling in den dienst veeler Godheden. Bacchus, Saturnus, Adonis, Pan, Flora, Priapus en Venus, werden 'er op eene ongeregelde wyze en zedeloos gedient. De vrouwen lieten zich te Babilon ter eere van deeze laatste Godheit voor hoeren gebruiken, die men onder den naam van Mylitta eerde;Ga naar voetnoot(a) en de nachtgeheimenissen van Ceres werden van eerlosheit verzelt. Het Christendom gedoogt wel niet zodanige verfoeielykheden: maar daar zyn 'er die in de Kerken, noch eenige geneugten, minneryen en diergelyke bedryven oeffenen; men houd 'er niet al te eerbaare byeenkomsten; en de Godsdienstigheden der Bedevaarten, hedendaagsche gebeden enz: zyn zeer dikmaals tot andere zaaken geschikt dan tot den Godtsdienst. Hoe 't ook zyn mag, de GodtsdienstigeGa naar margenoot+ eerbewyzing in Tempelen opgesloten zynde, werd 'er noodwendig vereischt Bedienaars der Godheit aan te stellen. Godt was zelfs de insteller der geenen die in den waaren Godtsdienst moest gedient worden. De menschen stelden de valsche dienst in. In 't een en 't ander vermeerderder d'oneindige menschelyke inzichten. Dit is de oorsprong van zoo veele onnutte bedienden, die door den Autaardienst leeven. De waare Godtsdienst werd allenks min geestelyk: maar meer in pleg- | |
[pagina 5]
| |
tigheden uitgebreidt; de valsche dienst werd vol van geheimenissen en styfzinniger. De Priesters vonden het geheim den menschen hunne oeffening te verhinderen, ten zy men te vooren met hun raadpleegde. Zy deeden alle middelen van gemoedsneigingen van hun afhangen, zy bestierden de geslepenheden, en wisten zich der Vorsten hoven zelfs meester te maaken. Zy doemdenze eindelyk ter genegenheit Godts. Dusdanig heeft altoos het gezag der Geestelyken in alle Godsdiensten geweest.Ga naar voetnoot* Immers is ons het vermogen der Wicchelaaren, Waarzeggeren en Priesteren by de Grieken en Romeinen, de Wyzen by de Persen, de Druiden by de Gallen, de Barden by de Celten en Britten niet onbekent. Tegenwoordig word de Waereldt dus byna noch bestiert. De Mufti en de Geleerden van de Mahometaansche Wet zyn dikwils de beweegraderen der beraadslagingen van den Divan. De bewoonders van Amerika, Afrika, d'Oost-Indiën enz: doen niets zonder raadvraaging by hunne Priesters en Geestelyken. Onnoodig is 't voorbeelden by te brengen van 't geene onder ons omgaat. Laat ons kortelyk verhaalen alles 't geen de menschen te werk hebben gestelt, ter eere van de Godheit in hunne Godtsdienstige eerbewyzing. De Romeinen begroetten des morgens de Goden. Men eerde hun door loftuitingen op feestdagen, en andere plegtelyke gelegentheden volgens deezen last, (de Wet van 12 Tafelen zag 'er uitdrukkelyk op) dat men de Goden, die men altoos voor zodanige erkent had, eeren moest, en de menschen wier verdienste hen in den hemel had doen plaatsen, als Hercules, AEsculaap, Castor en Pollux enz: Dat men de Kapellen ter eere van deugdzaame mannen inwyde, waar aan men de Vergoding schuldig was. Men nam in tyden van behoefte toevlucht tot hun: men vierde dagen van boete, gelyk noch heden geschiedt. Men steldeGa naar voetnoot(a) blootvoets omgangen aan enz: De aloude Germannen of Duitsen offerden alle donderdagen voor hunnen Godt Thor, zulks hy de donder van hun afweerde, insgelyks hagel en blixem.Ga naar voetnoot(b) De geloften werden in gebruik gebragt, om de Goden eenigermaaten aan hun te verbinden, en in hunne belange te stellen door gunstige voorslagen die men hun voordroegGa naar voetnoot(c) De voorwaardens die men met hun in deeze gelegenheit aanging, werden in hunne Tempels gebragt, en voor de voeten hunner Stantbeelden gelegt. Wanneer men de gunst die men van de Goden verzocht, verkreegen had, was het tydt zyne gelofte te voldoen, en men scheurde de voorwaarde, 't welk voor een quytschelding verstrekte. Wat de gebeden aangaat, Jesus Christus verbied zyne Discipelen die door herhaalingenGa naar margenoot+ uit te breiden. Zeker is 't dat de herhaaling van een zelfde zaak in 't gebedt geen werkdaadt van den yver, noch van de achting is. Waarschynlyk waren deeze der Afgodendienaren lang genoeg: maar vermoedelyk zyn de Christenen tot dezen misslag vervallen. Zich zynen pligt te achten, vyftigmaal de zelfde gebeden in een bepaalden tydt op te zeggen, schynt ons, geen meer uitwerking by Godt te zullen doen, dan of men door eigen hoofdigheit een gevolg van vyftig afschriften van 't zelfde versoekschrift voor had aan zynen Vorst over te geeven.Ga naar voetnoot(d) De Turken hebben onder hun zekere Godsdienstigheden die de herhaaling van den naame Godts met een zekere snelheit verpligt zyn, en die veeler een dwaasheit dan Godsdienstigheit behelst. De Alouden hadden veel met het getal van drie in hunne gebeden op;Ga naar voetnoot(e) (Wy zullen 'er heir eenige voorbeelden van geeven.) Zy geloofden dat hunne Goden behaagen schepten in 't ontfangen van veele tytels en verscheiden bynaamen, om daar door de uitgestrektheit van hun vermogen te kennen te geeven; en beducht zynde hun eenigenGa naar voetnoot(f) onaangenaamen naam te geeven, waren ze bezorgt deeze toeëigeningen van een verzachtende uitdrukking te doen verzellen: maar dit behelsde noch de gansche plegtigheit van 't gebedt niet. Wanneer zy het met een verheven stem deeden, stelden het eenGa naar voetnoot(g) Bedienaar der Goden den volke op, die niet deeden dan het met de zelfde woorden te herhaalen. Dit word noch heden | |
[pagina 6]
| |
in de Roomsche en Engelsche Kerke, als ook by de Turken onderhouden. Wy zullen hier geen gewag maaken van de binnensmonds gebeden in de openbaare vergaderingen, nochGa naar voetnoot(a) plaatsen gemeenlyk aan dit Godvruchtig gebruik by de Alouden en hedendaagschen gewyt. Ieder Godtsdienst heeft de zyne: en zelf zoude het onmogelyk zyn alles aan te merken, ten minsten wanneer men de onorde en heerschloosheit in den Godtsdienst wilde invoeren. Wy hebben gezegt dat de Romeinen 's morgens hunne Goden begroetten. Byna hebben alle volkeren der Waereldt, zelfs de allerwoeste van aart, deeze gewoonte. Met het opkomen van den dageraat, zongen de Wyzen der Pesen lofzangen ter eere hunner Goden, en begroetten de opgaande zon, dit vuur, 't geen zy als een eeuwige Oorsprong beschouwden. De Aloude Tartaren maakten mede een aanvang van den dag door aanbidding van de zon, en zy offerden haar 's morgens de eerstelingen van hunne spys en drank: maar de Afgodendienaars die Godvruchtig waren, bepaalden hunne Godsdienstigheit des morgens niet; Alle de uuren van den dag waren bequaam een zodanige pligt te oeffenen: Insgelyks de Avondt-uuren, gelyk die van 's morgens waren den Goden toegewyt; zonder van zoo veele offerhanden, plegtigheden, en nachtelyke gebeden by de Heidenen in gebruik, te melden. De Mahometanen bidden vyfmaal des daags, en om een gelovig Musulman te zyn, moet hy dit gebruik naaukeurig waarneemen. Zy verbeelden in deeze Godtvruchtigheit een zodanig zedig en ingetogen gelaat, dat 'er gene nederiger onderwerping te verbeelden is. DeGa naar voetnoot(b) Jooden enGa naar voetnoot(c) Christenen oeffenen mede hunne uuren voor het openbaar gebruik des gebedts, en om de Godheit eerbewyzingen te doen. Wy zullen nu aanmerken 't geen de menschen noodig geoordeelt hebben, om Godt zuiverlyk te dienen, dat dit worde ingestelt, en wat zy gelooft hebben, dat het Opper-Wezen van hun ter dezer gelegentheit konde afeisschen. Bekent is 't dat het Joodsche volk geheiligt heeft, en noch heden den Zaturdag heiligt om in hunne Godtsdienstigheden met eene naaukeurigheit bezig te zyn, die byna tot een kinderachtigheit overgaat. Behalven dat hebben de Jooden plegtelyke dagen ingestelt om de gedachtenis te onderhouden, wegens de weldaaden die GodtGa naar margenoot+ hun heeft gedaan. De Christenen hebben in de plaats van Zaturdag, den Zondag ingestelt, en onderhouden het Paasch en Pinxterfeest der Jooden ter gedachtenisse van Jesus Christus, als Insteller van hun Christendom. Vervolgens hebbenze dagen ter eere van zyne Apostelen ingewyt. Eindelyk heeft men ter liefde van de Heiligen de Feesten zodanig vermeenigvuldigt, zulks ieder dag van 't jaar zynen Voorzitter heeft.Ga naar voetnoot(d) Indien men dan deeze Hemelsche Hierarchie volgens haare verdiensten dienen wilde, zoude men verplicht zyn, zyn leven in een volmaakte afscheiding van alle waereldsche bezigheden te moeten doorbrengen: maar de Koomsche Kerk heeft 'er wyschelyk in voorzien, en het meerendeel der Protestantsche Christenen, hebben in hunne Reformatie niet dan vier plegtelyke Feesten, te weeten, 't Kersfeest, Paasche, Hemelvaartsdag en Pinxter behouden. De Heidenen hebben mede hunnen Go- | |
[pagina 7]
| |
den plegtelyke dagen toegewyt, waar op hun niet geoorloft was te arbeiden.Ga naar voetnoot(a) De Grieken bevestigden door een wet de heiliging deezer dagen. Men geloofde dat de arbeidt het Feest verontheiligde, en om dit toeval voor te komen, liet men by de Romeinen door een Heraut uitroepen, dat een ieder zynen arbeidt te staaken had; want, indien de OfferpriesterGa naar voetnoot(b) geduurende de offerhande gewaar wierde, dat iemandt arbeide, zouGa naar margenoot+ de plegtigheit ontheiligt zyn geweest. Men staakte als dan ter eere der Goden alle geschillen en twistzaaken; maar na het Feest was 't weder geoorloft en de gedingen hadden weder hunnen gang. Den ongewyden was 't verboden de handt aan deeze geheiligde plegtigheden te slaan.Ga naar voetnoot(c) Den Omstanders was een geestelyk stilzwygen opgelegt; beducht zynde, dat hun, spreekende, eenig woordt ontvallen mogt van een moeielyken uitslag. En dat men dan niet geloofde, dat de Godsdienstigheit wezentlyk was. 't Was eene stilte van plegtgebaarde, die mogelyk allenks by eenige weder in Godtvruchtigheit overging; want men bevroede wel dat het volk geduurende de plegtigheit deezer geheimenisse, een waare Godvruchtige aandagt had, en dat de gewoonte eindelyk in vervolg van tydt de harten aan den Godtsdienst verbondt. Hoe het ook zyn mag,Ga naar voetnoot(d) de stilte in de Tempels en by de Autaren, terwyl men den Goddelyken Dienst verrichte, is altoos aangemerkt als het grootste merkteken van achting die men aan Godt schuldig is. Eveneens is 't met de zuiverheit van 't gewisse gelegen. Een mensch van misdaaden bezoetelt kan aan geene Godhiet aangenaam zyn. 't Was dan noodzaakelyk, dat men hem van zynen eerdienstGa naar voetnoot(e) met uitdrukkelyke woorden weerde: en indien dit in 't Heidendom geoeffent weird, heeft men krachtiger reden dit gebruik in 't Christendom te bevestigen, De bediening van 't Sakrament van 't H. Avondmaal word den Christenen, die een schandelyk leven lyden, geweert, men vermaant hen tot boete, verkondigt hen de oordeelen Godts: en indien ze in weerwil deezer aankondiging zich niet bekeeren, worden ze van de Kerk in den ban gedaan. Door de aanroeping vanGa naar voetnoot† Janus was 't, dat de Romeinen hunne openbaare Godsdienstigheit begonnen. Men geeft 'er bewyzenGa naar margenoot+ van in deGa naar voetnoot(f) aanmerkingen. Veele andere plegtgebruiken waren 'er die men kan naslaan by de Schryvers daar van handelende. De Romeinen geloofden Janus hunnen inleider by de Goden te zyn, en dat hy als de overbrenger hunner gebeden en hunnen voorspraak was. Men meende ook, dat hy de eerste insteller van den eerdienst der Goden, van hunne Tempels en | |
[pagina 8]
| |
Autaren was.Ga naar voetnoot† Vesta bewerkte de opsluiting van de Godsdienstigheit. Zy was het zinnebeeldt van den Godsdienst, de bewaarster van 't gewyde vuur, de bezitster der geheimenissen; rerum custos intimarum, zegt Cicero. Genoegzaam was 't door deeze Godheit te eindigen. Nochtans begonnen de Grieken in tegendeel, door deeze Vesta hunne Godsdienstigheit, en men kan 'er eenige bewyzen van inGa naar voetnoot(a) de merkteeken zien. Dus is 't dat het vuur 't eerste onderwerp der gebeden der aloude Persen was. De Onderhandeling van 't Huwelyk weerde men van de Autaren der Joden. Veele plaatsen der aloude Schryveren bewyzen het. Insgelyks was 't by de JoodenGa naar margenoot+ in gebruik. Deeze merkten alle lichaamelyke besmetting als strafwaardig aan, doch vooral de onzuiverheit der vrouwen, of deeze die men met haar overeenquam. De Godtsdienst der Brachmannen noodzaakte hen de kuisheit in acht te neemen, die zy volgens bericht der Reizigers genoegzaam verwaarloosden, zulks men hen als de grootste Schynheiligen der waereldt afschildert Men verzekert dat de Samaritanen geduurende den Sabbat niet by hunne vrouwen slaapen. Ook zyn de Mahometanen zeer strenge acht-geevers van alles wat des lichaams zuiverheit betreft. Zy onthouden zich niet alleen in tyde hunner Godsdienstigheit van vrouwen: maar zelfs hebbenze verscheiden afwasschingen, die zy min of meer verrigten naar maate zy zich bezoedelt hebben. Indien we Gregorius de Groote geloof geeven, mag een man die met zyn vrouw te doen heeft gehadt, in de Kerk niet komen, om de achting die men Gode schuldig is niet te kort te doen. Nochtans is 't te vormoeden, dat Gregorius niet ongevoeglyk vond, dat men ten dien opzichte de Christenen op betuiging hunner gewisse ontsloeg. De Roomschgezinden doen hunne Priesters de ongehuwde staat handhaven, en de regel van hun ampt verwyst hen eenGa naar voetnoot(b) geduurige zuiverheit te onderhouden. Maar deeze onthouding, (men gedooge ons dit te zeggen) was 't niet allen 't geen men eertyds hun voorschreef. De aloude Egiptische Priesters onthielden zich van den wyn en vanGa naar voetnoot(c) vrouwen; de Joodsche Priesters van allen sterken drank. De Priesters vanGa naar voetnoot* Isis enGa naar voetnoot§ Cybele onthielden zich van zekere spyze: maar de Geestelykheit van 't Heidendom in 't algemeen, nam het vasten, en de onthouding by eenige Godsdienstige gelegenheden waar. Men verbond zich noch | |
[pagina 9]
| |
van bezorgtheden des levens over de openbaare meewaardigheit ter eere eeniger Goden te ontslaan, en men onderworp zich eene gewillige armoede: gelyk die der Bedienaren van Cybele, de Moeder der Goden was. Zy droegenGa naar voetnoot(a) de beelden der Goden Godsdienstelyk door de straaten, en van Landschap tot Landschap om. Deeze beelden troffen het hart der Godvruchtige Heidenen, en verschaften mildelyk den Heiligen Pellegrims deezer Godesse, 't geen hen hunne elende der armoede verdraagelyk maakte. Men zou van veelerlei onzuiverheden, door de droomen veroorzaakt, konnen handelen. In de Kikvorschen van Aristophanes eischt men water om zich van een verdrietigen droom te wasschen. Een zeker getal dagen wierden 'er vereischt om de zuiverheit weder te verkrygen: somtyds tienGa naar voetnoot(b) en ook wel dertig. De Wet der Jooden heeft zeven dagen van zuivering den man voorgeschreeven die Seminifluus was, en ook aan de vrouw die haare maandstonde hadde gehadt; drie en dertig, indien zy van een knechtje in 't kraambedt lag, en zes en zestig die een dochter baarde. By de aloude Afgodendienaars mogt die geen die een moordt of eenige andere geweldpleging begaan had, geene Autaren genaaken, zonder zich te hebbenGa naar voetnoot(c) gewasschen. De Christenen bevelen de Boete in diergelyken gevalle. Eindelyk alle strafwaardige misdaaden, van welk een aart die mogten zyn, en hunnen oorsprong in de onreinigheit des lichaams bestond, of in de onzuiverheit der ziele, waren voor de Godheit onbehaaglyk geacht, en verwyderden de geheimenissen van den Godsdienst. De Lykpligten waren het zelfde onderhevig. Onder de Jooden zyn die geenen besmet die een dood lichaam hebben aangeraakt; en deGa naar voetnoot(d) Grieken hingen het hair van den verstorvenen aan de deur van den huize, zulks men zich, ingaande, voor de besmetting te wachten had. De zuivering des lichaams, hoe moeielykGa naar margenoot+ die viel, was echter veel lichter dan die van de ziel. De verbeelding van de zelve moest men bewaaren, en dit is 't geen het gebruik van 't Wywater der Heidenen deed instellen, 't geen de Christelyke Godtsdienst vervolgens heeft afgeschaft, om hun Gezegent of Wywater in te voeren. De Priesters en 't volk namen van dit Wywater, wanneer ze in den Tempel om te offeren gingen. Deeze onder de Christenen die het gebruik van 't Gezegent-of Wywater onderhouden hebben, schryven het veele hoedanigheden toe, die zeldzaame mirakelen veroorzaaken. Wy zullen 'er een van toe-eigenen 't welk men niet zou konnen betwisten: Dit is, den Christenen te doen herdenken dat zy zich niet behooren voor Godt voor te stellen zonder een zuiver gewisse te hebben, en dat zonder dit, de besprenging van 't Wywater, hoe Godsdienstiglyk het ook ontfangen zy,Ga naar voetnoot(e) niet dan den uiterlyken mensch treffen kan. De Heidensche Godvruchtigheit, zoo schroomelyk over het gebruik van 't water in den Godsdienst, bepaalde niet uitdrukkelyk of men zich van Fontien- of Zeewater enz: bedienen moest.Ga naar voetnoot(f) Dus had men vryheit zich van 't geene hun best behaagde te bedienen. Het Zeewater was nochtans in deeze gelegenheit zeer geacht; en eertyds lokte het een groot getal Godvruchtigen aan de Oevers der Zee. Vond men zich van eenig misdryf bezoetelt, men had niet te doen dan zich in Zee te dompelen, en zyn gebedt ter plaatse van de zuivering te verrichten. Hoe het ook zyn mogt, men moest zich in bronwater wasschen; en vermits het vereischt wierd zich dikmaals te wasschen, hadden de Priesters van 't aloude Egipte deeze voorzorge, Tempels en Kapellen aan de boorden van den Nyl te bouwen. De India- | |
[pagina 10]
| |
nen gebruiken nu noch de zelfde voorzorge. Het meerendeel hunner Pagoden staan aan de Rivieren. Behalven dat hebbenze eene uitdrukkelyke eerbiedenisse voor 't water van den Ganges; maar vermits zy zich niet altoos omtrent deeze heilige wateren om te wasschen, bevinden, leeren hun de Braminen dat alle andere wateren de zelve kracht van 't Gangeswater hebben, indien men, zichGa naar margenoot+ wasschende, zegt: O Ganges zuiver my. De Romeinen droegen mede groot ontzach voor de vloeden en fonteinen; want zy waanden dat deeze wateren door de Goden bestiert wierden, die 'er hun eeuwig verblyf hielden, en 't was hun gelast van 'er zich met veele omzichtigheit in te wasschen.Ga naar voetnoot(a) Geen troebel water moest het zyn. In 't wasschen werd 'er een stilte vereischt, om de rust der Goden niet te stooren. Deeze zelfde RomeinenGa naar voetnoot(b) wiesschen de voeten der nieuwgetrouwden; dit was het zinnebeeldt van de zuiverheit die hun in 't huwelyk was aanbevolen. Die geenen die offeren moestenGa naar voetnoot(c) wiesschen zich dikmaals het gansche lichaam, en somtydts allen het hoofdt. Wat het gebruik van handen te wasschen aangaat, was men in de Godsdienstoeffening zoo gewoon, zulks het byna onnoodig is, als al te bekent zynde, daar van te spreeken. De Voorbeelden van deeze gewoonte genomen, zyn veelvuldig in de heilige bladeren en ongewyde Schryveren te vinden. Deeze van zich door voorwendzel van Godsdienst de voeten te wasschen was niet t'eenemaal gemeen; doch men oeffende dit nochtans dikmaals. Mogelyk heeft Jesus Christus een zinspeeling op deeze gewoonte gemaakt, wanneer hy zyne twaalf Apostelen de voeten waschte: alhoewel het wyders schynt dat het gebruik van den ter maaltydt genooden de voeten te wasschen, by de Oosterlingen niet dan een gewoone beleefdheit was. De Paus en Roomsche Vorsten oeffenen nu noch door een Christelyke nederigheit de Plegtigheit van voeten te wasschen. De afwassching was niet altoos noodzaakelyk. Men genoegde zich dikmaals met een besprenging. Men verrichte deeze besproeying met een olyf- of lauriertak, of welGa naar margenoot+ met een werktuigGa naar voetnoot* daar toe vervaerdigt: maar de voornaamste geheimenissen, als by voorbeeldt die vanGa naar voetnoot† Ceres, vereischten altoos de afwassching De raadvraging van 't Orakel van Trophonius mogt niet geschieden, dan na zich dikmaals in de wateren van den vloedt Hercyna gewasschen te hebben, en wanneer de raadvragen gereed stond in 't hol te treeden, alwaar het beruchte Orakel gegeeven wierd, wiesschen hem twee Jongelingen, bedienden der Priesteren van dit Orakel, noch eens. Eindelyk is de zuivering door 't water eertyds van een byna algemeen gebruik by de Heidenen geweest. De Godtsdienst der Jooden vereischte mede geduurige afwasschingen: en, alzoo men ongevoeliglyk gewoon was de bestemde dingen met eene achting van bygeloof verzelt, over deeze gewyde gebruiken gaa te slaan; 't geen niet dan een afbeeldzels was, werd by hun het wezen van den Godtsdienst, gelyk Jesus Christus dit den Jooden verwyt. Heden word de zelfde afwassching met een ongemeene zorg door de Turken en alle de Mahometanen onderhouden; en men kan mede deGa naar voetnoot(d) Doop der Christenen als eene afwassching beshouwen. | |
[pagina 11]
| |
Ga naar margenoot+ Het hoofdt te dekken was mede een wezentlyk gebruik in den Geestelyken dienst. De Jooden dekken nu noch als eertydts het hoofdt in de Synagoge met een sluier, geduurende hunne openbaare Godtsvrucht. De Turken, die een Godtsdienst belyden, voor een gedeelte uit het Jodendom ontsprooten, volgen de Jooden in dit dekken van hunne hoofden na, wanneer ze Godt in hunne Mosqueen bidden. De Romeinen, na zich gewasschen te hebben, dekten zich wanneer zy hunne Goden naaderden, deels door achting, en deels door bygeloof. De teekenen zyn vrywillig. 't Geschil is niet zich aan 't onderwerp te verbinden 't geen ze ons vertoonen. Wy zullen ons ontdekken om Godt te bidden, en de geheiligde dingen te naaderen. Wy zullen ons ontdekken in de Kerk komende; maar vreemt is 't dat de Gereformeerde Protestanten het hoofdt dekken terwyl de leezing van den Bybel geschied, en den Bedienaar leeraart, onaangezien zy zich onder 't zingen der Psalmen en in den gebede ontdekken. De zelfde Gereformeerde Bedienaars prediken op eenige plaatsen met gedekten hoofde. Maar om weder tot de Romeinen te komen, 't gebruik van zich te dekken geschiede gemeenlyk onder den dienst der Goden, wanneer zy die aanbaden enz: zy dekten zich wanneer het om medelyden te verwekken betrof, en dit gebruik oeffende men niet alleen ter deezer gelegenheit: maar ook in huwelyks Plegtigheden, om de zedigheit van de gehuwde Bruidt en haare maagdelyke schaamte aan te wyzen, die allenks eindigende uitgewist wierd, en van 't hart in 't aangezicht overging om haar voor sieraadt te dienen. In den rouw bedekte men het aangezicht; ook dekte men den geenen ter doodt veroordeelt. Men geloofde dat het gebruik van zich te dekken eertyds ingestelt was, om te beletten van het gezicht in den Geestelyken dienst af te trekken, en mogelyk was 't om den menschen te leeren dat zy de Godheit te aanschouwen niet waerdig zyn. Nochtans bedekte men zich niet om aan zekere Goden te offeren, als Saturnus,Ga naar voetnoot(a) Hercules, Ops of Rhea, enz: en de Grieken offerden altoos aan hunne Goden zonder hun hoofdt te dekken. De sluiers waar mede men zich bedekte,Ga naar margenoot+ waren gemeenlyk wit. Eveneens was 't met de kleederen tot de plegtgebruiken van den Godsdienst geschikt. De witheit is het zinnebeeldt der zuiverheit van de ziel en van den staat der onnozelheit waarin men voor Godt moet zyn. Zy is 't mede van de vreugde; maar in tegendeel verbeeldt het zwart droefheit. Men offerde den Goden witte slachtoffers in dankofferhanden, en men geloofde in 't gemeen dat men niets aangenaamer voor 't Opper-Wezen kon uitvoeren, dan hem in 't wit te dienen: maar wat de helsche Goden betreft, vermits men zich verbeelde dat ze boos waren, dat ze zich in der menschen ongelukken vermaakten, en dat ze altoos in de duisternissen woonende, niet dan droefgeestig en treurig konden zyn, zoo diende men hen volgens hunnen aart; Men kleedde zich in 't zwart om hen te eeren. De aloude Christenen herkleedden de Doopelingen in 't wit, en 't is genoeg bekent dat deeze verwe in den Geestelyken Kerkdienst der Roomschgezinden geheiligt is: maar de Gereformeerden en de ProtestantenGa naar margenoot+ in 't algemeen, die hunnen Godtsdienst van byna alle plegtigheden gezuivert hebben, verwerpenGa naar voetnoot(b) deeze witheit. Hunne | |
[pagina 12]
| |
Leeraars zyn altoos in 't zwart gekleedt. Zy prediken in 't zwart. Men gaat ook gemeenlyk ten Avondtmaal in 't zwart gekleedt, verkiezende deeze verwe om de zedigheit. Wat de Turken aangaat, zy verfoeien het zwartGa naar voetnoot(a) als droevig en van een quaade voorwikking zynde: maar zy merken het wit en groen als een geheiligde verwe aan, zynde deeze kleur bevoorrecht den Afstammeling van Mahomet te draagen. Het groen is bovenal den Christenen en Jooden verboden: maar het geel en 'tGa naar voetnoot(b) zwart word hun toegelaaten: De Heidenen, om te meer hunne Goden te eeren, volgden hen blootvoets wanneer men ze in den omgang droeg. Dit oeffende men geduurig voor Cybele de moederGa naar margenoot+ der Goden. De Romeinsche Jonkvrouwen quamen nooit dan blootvoets in den Tempel van Vesta, en de gewoonte van blootvoets te gaan word noch in de omgangen onderhouden die men in een tydt van benaautheit doet. De Jooden doen insgelyks wanneer zy zich voor Godt verootmoedigen willen; en noch strengelyker als zy 'er de zak en assche byvoegen. De Cretenzen gedoogden niet dat men geschoeit den Tempel van Diana betradt, en 't schynt dat de Godsdienstigen van Griekelandt eertyds niet min schroomelyk over dit onderwerp zyn geweest dan de Godvruchtige Romeinen: want zy volgden de omgang van Ceres blootvoets en met verstrooiden haire, gelyk men in een geval van Callimachus zien kan. De gestrenge Pythagoras gelast zynen Leerlingen den Goden te osteren en hen blootvoets aan te bidden: maar waarschynelyk dat hy hun dit door dit zinnebeeldt aanbeval, door een ootmoedigheit der ziele en deeze eenvoudigheit des harte zoo noodzaakelyk in den Geestelyken dienst. Insgelyks is 't dat Godt, wiens inzichten oneindig boven de menschelyke plegtigheden zyn, aanGa naar voetnoot(c) Moses en Josua hunne schoenen uit te trekken, beval. Deeze gewoonte van schoenen uit te trekken, ging by de Heidenen van den aller bygelovigsten Godsdienst onverschillig in zwang. De Romeinen bezwoeren de rupzen en andere ondieren die het geboomte en de velden beschadigden,Ga naar voetnoot(d) door vrouwen die blootvoets rondom 't geboomte gingen. De Toveraars ontschoeiden zich in hunne Tover-verkundige plegtigheden, en dit is 't geen men by Ovidius, Horatius en Virgilius leest: maar laat ons weder tot de gewoonte van 't ontschoenen ter eere van de Godheit keeren. De aloude Christenen oeffenden 't in plegtelyke omgangen. In de Kerkelyke Historiën vind men 'er voorbeelden van. Keizer Theodosius de jonge en de Partriarch Proclus verwaardigden zich over dit gebruik te verneederen, toen zy de omgangen bywoonden die men wegens de aardbevingen deed. Heruclius noch te meer. Hy wilde het Kruis op zyne schouderen laaden en dit Heilig Hout geduurende een wyden omweg torssen, alhoewel hy byna onder den last der Keizerlyke sieraden bezweek: maar eindelyk het verneederend gewigt van 't Kruis meer achtende dan alle de Rykseerwaardigheden, leide hy zyne kleederen af en trok zyne schoenen uit, om met minder moeite zyne reize naar den berg Calvarië af te leggen. Heden doen de Roomschgezinde Boetelingen gemeenlyk noch hunne omgangen blootvoets. De Godvruchtigste der Broederen van de Barmhartigheit gaan op geene andere wyze in Portugal en Goa, wanneer zy de groote en plegtelyke omgang van den Heiligen Donderdag doen. De Kapucynen wiens leven een geduurige boetdoening moet zyn, hebben niet dan voetzoolen aan de voeten die hen voor 't distel en doorn steeken bewaaren moeten: maar daar zyn Christenen die hunne ootmoedigheit veel verder betuigen willen, zich verpligtende de agtentwintig trappen van de Santa Scala op hunne kniën op te klimmen, om hetGa naar voetnoot(e) Sancta Sanctorum aan te bidden. Deeze moielyke Godtsdinstigheit, is die voorbeeldelyker dan alle de andere, onder voorwendzel dat ze, om zoo te zeggen, het gebruik der voeten afschaft? Wat deeze gewoonte van bloetvoets te gaan, aangaat, wanneer men zich voor de Godtheit verootmoedigen moet, de zelve is byna in alle de Godtsdiensten onzer tyden ingevoert. Overal waar men tekenen van een Geestelyken dienst gevonden heeft, heeft men 'er mede een soort van plegtelyke boetoeffening gevonden, door de menschen ingestelt, om de orde te voldoen, die zy geloven dat het Opper-Wezen van hun kan afeisschen. De Peruanen neemen deeze gewoonte als het grootste merkteken van neederigheit in acht, 't geen | |
[pagina 13]
| |
men den Goden bewyzen kan. Men trad nooit in den kostelyken en beruchten Tempel van de Zon, voor dat men op des Tempels voorplaats de schoenen had uitgetrokken; de Turken laaten voorden ingang van de Mosqueen hunneGa naar voetnoot(a) Pabouchen staan, en indienze geen bloote voeten hebben, zyn ze ten minsten van koussen verzien.Ga naar voetnoot(b) De Indianen hebben de zelfde achting voor hunne Pagoden: maar laat ons om den Lezer niet verdrietig te vallen, dit te verhaalen staakenGa naar voetnoot(c) en de andere gebruiken beschouwen, door 't menschelyk vernuft om Godt te behaagen, in 't werk gestelt. Ga naar margenoot+ De alouden gaven acht, dat ze eerst met de rechter voet in den Tempel traden. Dit werd mede in acht genomen, wanneer men by een vermogend Heer ging, en de Romeinen waren op diergelyke vitteryen ernstig oplentende.Ga naar voetnoot(d) De groote Augustus, een verstandig Vorst, indien 'er ooit een was, kon niet dulden, dat men hem de schoen van den linker- voor den rechtervoet uittrok, gelovende het geluk of ongeluk van zyn bedryf daar van af te hangen. Vitruvius gebood wel uitdrukkelyk,Ga naar voetnoot(e) dat de trappen naar den Tempel van een oneven getal moesten zyn, zulks men met den rechter voet eerst optreedende, dezelve ook 't allereerst in den Tempel trad. Wy konnen ons niet inbeelden, dat Godt op deeze beuzelingen acht geeft: Nochtans raad een deftig man aan, die zelf onder de Christenen in aanzien isGa naar voetnoot(f) dat, wanneer men een Kerk bouwt, het hoofdt recht naar 't Oosten wende. Het gewoonte boek van Alet geeft te kennen, dat de eerste steen dieGa naar margenoot+ men in den grondslag van de Kerke legt, moet hecht zyn, hoekachtig en van anderhalve span ten minste in 't vierkant. Veele andere vitteryen zyn 'er die wy ongerept zullen laaten. De alouden namen mede in acht, met neergeslagen oogen in den Tempel te gaan om de Goden aan te roepen. Deeze geachte gewoonte, wanneer ze het uitwerkzel van een innerlyke bekeering tot Godt heeft, oeffende te meer zedigheit in den Goddelyken dienst te betuigen.Ga naar voetnoot(g) Nooit is ze meer dan in deeze gelegenheit aanprysselyk, zegt Seneka. Een goedt Mussulman moet mede met een neerslachtig gezicht tot het gebedt komen; maar, alzo een vermomt aangezicht met de deugdt schynt overeen te komen, gebeurt het onder ons gemeenlyk wel, dat het neerslachtig gezicht een teken van schynheiligheit is. Wat zoudenwe van een talryken hoop Christenen mogen denken, die alle naar de Kerk gingen, de Aarde beschouwende en op de zelve wyze weder uit de Kerk quamen. Maar indien het neergeslagen gezicht een teken van ootmoedigheit is, zoo is het aanschouwen van den Hemel een vertrouwen op Godt, en derhalven slaat men de oogen gemeenlyk naar den Hemel, wanneer men Godt met een yverig gemoedt bidt. Volgens de alouden, was het voorhoofdt,Ga naar margenoot+ de zetel van eerbaarheit, aan de Bescherm-God toegewyt: dus raakte men telkens het voorhoofdt aan, wanneer men Gode zyne schuldpligten bewees. Dit word nu noch by de Oostindianen in acht genomen. Zy voegen de armen in de aanbidding te samen, en brengen de hande voor 't voorhoofdt, volgens Tavernier. In verscheiden andere plaatsen van Indiën doenze byna het zelfde. Zy brengen dikmaals door ontzag hunne handen op 't hoofdt, en werpen zich zelfs in den yver hunner Godsdienstigheit ter aarde. Dit gebruik heeft men mede in 't Oosten ter eere der Overheden: maar eertyds | |
[pagina 14]
| |
hielden de Godvruchtige vrouwen in deezen Geestelyken Dienst een ander gedrag. Zy baden met ontbonden hairlokken. Waar is 't, dat ze dit gebruik niet oeffenden, dan wanneer het vereischt wierd de hulp van de Godheit op een ongemeene wyze af te smeeken; 't geen men noch heden onder de Christenen ziet. Wy bekennen, dat deeze wyze van zich te verootmoedigen iets hartroerende in zich heeft, en dat men 't zonder beroerenis niet zien kan, hoe de vrouwen met ontvlochtene hairen, smeltende in traanen, en zuchtende zich op de borst kloppen. Gregorius van Tours beschryft beweeglyker wyze de Godvruchtige optogt van een bende Boetelingen, zoo mannen als vrouwen van zynen tydt, die om zich plegtelyk voor Godt te verneederen, volgden, in treurkleederen opgeschort met haire gordels, loszweevende hairen, het onderkleedt van St. Vincent, en gingen dus deel neemen aan de Goddelyke barmhertigheit onder 't voorwendzel van dit wonderdaadig kleedt, waar op zy hun vertrouwen stelden. Wy zullen deeze geestelyke oeffening breeder voor te stellen, verschuiven, en aan 't hoofdt van onze omgangen de voorttogt der eerwaardige overblyfzelen der Heiligen vertoonen, op dat hunne verdiensten de genade Godts naar zich trekken, en zyne kastydingen afweeren. Wy hebben gezegt, dat de OosterlingenGa naar margenoot+ in den yver van hunne Godsdienstigheit zich ter aarde werpen. De aloude Romeinen wierpen zich mede voor de Beelden hunner Goden neder, en zelfs van zoo verre als zy hun in den Tempel komende, konden beschouwen. Men verzekert ons dat zekere Monniken van een Klooster naby Kairo gelegen, nooit slaapen gaan, zonder datze zich hondert en vyftigmaal ter aarde hebben geworpen, en het stof van de vloer gekust. Daar zyn Turken, die met hun aangezicht op de aarde neervallen, wanneer hunnenGa naar voetnoot* Iman met luider stemme den naame Godts uitdrukt. De aloude Egiptenaren wierpen zich mede voor AnubisGa naar voetnoot† ter aarde, en men kan 'er na deeze verhandeling, de verbeelding van in een gedenkpenning zien. De verscheiden gestaltenissen der Turken, Godt biddende,Ga naar voetnoot(a) zyn iets byzonder, en die ons ongetwyffelt in onze Kerken zullen belachelyk voorkomen. Men kan 'er door deeze afbeeldsels van oordeelen. | |
[pagina 15]
| |
Niets is 'er aanstootelyker, zoo 't ons toeschynt, dat een Godtvruchtige, die, onder voorwendzel van Godt te behaagen, hem in een opgerecht afbeeldzel aanbidt. De Banjanen werpen zich met de handen op hun hoofdt voor hunne Afgoden neder.Ga naar voetnoot(a) Wat de neiging van 't lichaam, of alleen van 't hoofdt aangaat, altoos is 'er een gebruik van in den Geestelyken Dienst geweest, en 't is een natuurlyk teken van achting, 't welk men Godt schuldig is. De Roomschgezinden, de Grieken en eenige andere Christenen hebben 't in hunnen GeestelykenGa naar margenoot+ Dienst onderhouden. De Gereformeerden genoegen zich met den hoedt af te nemen, wanneer de Leeraar zyne Leerrede eindigt, en als zy bidden, geschied dit staande zonder eenige lichaamsbuiging.Ga naar voetnoot(b) Eenige doen knielende hun gebedt. De Roomschgezinden staan op wanneer men Deus in Adjutorium, by 't Magnificat, enz. zingt. Het volk bidt, op de kniën leggende, staat op in 't Euangeli en zit neder in de vermaning of prediking, enz. De Protestanten van de Engelsche Kerke bidden mede knielende. De orde van alle de Christen Kerke is, dat men zedig zy, en de geschiktheit in acht neeme, geduurende men met Godt te dienen bezig is. De Predikatie moet met eerbiedt gehoort worden, en het gebedt met aandacht gedaan. De Godtsdienstigste onder de Jooden winden de sluier om den hals, die zy in hunne Synagoge op 't hoofdt hebben, om in den gebede aandachtiger te zyn.Ga naar voetnoot(c) Om te zien met welk eene Godtsdienstigheit zy zich van deezen pligt voor Godt quyten, dit kan men in 't werk van R. Leon de Modena leezen, over hunne gewoonten en plegtigheden handelende. Insgelyks moet men de aanmerklyke gebruiken aanmerken in den Geestelyken Dienst van de LataniënGa naar voetnoot* die by de Roomschgezinden en Grieken gezongen worden; nademaalze geordent zyn in de harten der gelovigen, en voornamentlyk van 't volk, een heilige verbryzeling der gemoederen te verwekken. Ten opzicht van 't gebruik zyne gebeden met behulp van een Rozekrans te tellen, ontlast men de memorie der Godtsdienstigen, die opgelegt zyn, Gode een zeker getal gebeden op te draagen, om vergeevinge hunner zonden te erlangen. Dit gebruik is ouder en algemeener dan men mogelyk geloven zou; want het blykt dat de aloudeGa naar voetnoot(d) Romeinen een soort van rozekrans of paternoster hadden; En wy wyzen 't in vier gedenkpenningen aan, die dit gebruik bevestigen.
Wat de gewoonte van knielen in de aanbidding aangaat, zy is mede de allerGa naar margenoot+ oudste. Maar wy konnen niet nalaaten den Lezer voor te stellen, hoe Basilius in de kniebuiging het afbeeldzel van zonde en genade gevonden heeft. Wy buigen de Kniën, zegt hy, 't geen de val die de zonde ons veroor zaakt, verbeeldt; wy beuren ons vervolgens weder op, 't welk ons de Goddelyke barmhertigheit aanwyst, die ons weder opheft en den Hemel doet aanschouwen. De rechtmatigheit van deeze afschaduwing zal het goed vernuft versterken tegen de quaade geur der geenen die de afbeeldzels zouden willen vernietigen, om de redenkaveling te verheffen.Ga naar margenoot+
Laat ons vervolgen van te onderzoeken de gebruiken in den Geestelyken Dienst ingevoert. Men wende eertydts de Goden eerende het gezichte naar 't Oosten. Veele aloude Schryvers konnen hier over tot bewys bygebragt worden: maar genoeg is | |
[pagina 16]
| |
't eenige hier van aan teGa naar voetnoot(a) toonen. Vitruvius gelaste dat de gesteltheit van een Tempel zodanig moest zyn,Ga naar voetnoot(b) dat die geen die om te offeren, naar 't Autaar ging, zich naar de zyde van 't Oosten wenden moest. Ook moest, volgens Vitruvius, het Autaar naar dit waerelds gewest gekeert staan. Vermoedelyk is 't dat dit gebruikGa naar voetnoot(c) zyn oorsprong uit de eerste Afgodery der menschen ontsprooten is, die de zon aanbaden. Deeze Afgodery regeert nochGa naar voetnoot(d) by de Oostindianen en Amerikanen. De Aloude Christenen namen der Heidenen gebruik van zich naar 't Oosten te keeren, aan, en by Augustinus vind men 'er een volkomen bewys van. Dit gebruik is tot onze dagen door gedrongen, en word noch by de Roomschgezinden geoeffent: maar de aloude Jooden keerden zich in tegendeel naar 't Westen, om de Afgodery der Heidenen daar in niet na te volgen. Wanneer zy zich op reis begaven, of indien zy genoodzaakt waren buiten den omtrek van Jeruzalem te woonen, deedenze hunne gebeden zich naar deeze stadt wendende. Maar de Mahometanen keeren zich naar 't Zuiden vermits het graf van Mahomet te Meccha is. De Natuur heeft den mensch zekere beweegingen gegeeven, waar door hy, byna ongevoelig de quelling van zyn hart en de onrust van zynen geest uitdrukt. Zodanig is het gebruik dat hy van zyne handen maakt, wanneer hy in een dringende noodt eenigeGa naar margenoot+ genade van Godt smeekt, of dat hy medelyden van een vyandt die hem wederstreeft, wil verwerven. Het zoude dan zeer ongerymt zyn, deeze beweegingen in den rang der plegtigheden te willen stellen. 't Is byna den menschen aangeboren; en nochtans hebben zy 't mede noodig geoordeelt de plegtigheit met deeze zoo eenvoudige beweegingen, en derhalven zoo nadrukkelyk met de Natuur, te vermengen. Overzulks, wanneer de aloude Heidenen de helsche Goden aanbaden, lietenze de handen uitstrekkende, neder zakken. Badenze de Zee-Goden aan, strekten zy die naar Zeewart uit. De Turken leggen de handen kruisselings op de borst. De Christenen biddende, vouwen de handen te samen, of voegenze by elkander. Eenige onder hun onderscheiden zich in 't bidden door het teken van 't kruis. Deeze die belust zyn op een vracht van aangetrokken plaatsen, zouden 'er veele van by de alouden en hedendaagsche vinden. Wy laaten hun dit vruchtbaar veldt over, en wy zullen alleen aanmerken, dat 'er niets op deeze gebruikelykheden te wederspreeken valt, wanneer ze enkelyk dienen om 'er den geest geduurende het gebedt aan te verbinden: maar daar zyn (zelfs onder de Christenen) zeer veele Godtvruchtigen, die de uitwendige tekenen als wezentlyke van den Geestelyken dienst beschouwen; en veele zyn 'er die hun huisgezin bevelen, de handen t'samen te vouwen of het teken van 't kruis te maaken, zonder hun een woordt van de aandacht en de verhevenheit des gebedts te melden. Het Autaar is altoos een der voornaamsteGa naar margenoot+ werktuigen van den Goddelyken eerdienst geweest. Eertydts deed men 'er zyne gebeden, geloften enGa naar voetnoot(f) eedzweering voor, en men leide toen zyne handen op het Altaar. De aloude Jooden beleden 'er Godt hunne misdaaden: waar van dit de plegtigheit was. Men leide zyne handen tusschen de twee hoornen van 't slachtoffer naby het Autaar, alwaar het geslacht wierd, en men betoonde leetwezen over de misdaaden waar van men zich in deeze gestalte schuldig kende. Een gedeelte der Christen Kerke heeft het Autaar gebruik voor de plegtigheden van den gewyden dienst onderhouden. Men zegt 'er de Mis, men bid 'er Godt, men roept 'er de Heiligen aan, en men plaatst 'er zelfs hunne Reliquiën. Wy zullen in 't verhaalen der verscheiden plegtgebruiken aan de Autaaren der Roomschgezinden niet uytwyden: maarGa naar margenoot+ wy willen alleen aanmerken, dat zy door een misbruik 't welk het Christendom onteert, in Italië tot eenGa naar voetnoot(g) toevlucht der snoodsteGa naar voetnoot(e) | |
[pagina 17]
| |
booswichten dienen. 't Is nochtans wel waar dat dit gebruik zeer oudt zy, en dat Jooden en Heidenen het hebben ingewilligt; maar de Jooden gedoogden dit niet, dan voor misdaaden door ongeluk en by toeval begaan; en de achting die men voor den Christelyken Godtsdienst behoort te hebben, zoude wel vereisschen dat men de quaade gebruiken afschafte, die het Aloudt Heidendom heeft ingevoert. Tot de Godsdienstigheit voor de Autaaren voegden de Afgodendienaars deezeGa naar voetnoot(a) van de Tempeldeuren en de Beelden der Goden te omhelzen; van te weenen, en zuchten aan des zelfs voetstallen; van zich de hairen uit te rukken, en een beter leven te belooven; van vervolgens de Goden te vleyenGa naar voetnoot(b), hun by de kniën vattende, met hun kleine kronen op 't hoofdt te zetten, en bloemen en vruchten aan te bieden. GewoontensGa naar voetnoot(c) die eenige Christenen aan Godt en de Heiligen hebben toegewyt: maar voornamentlyk aan de H: Maagdt, die men op veele plaatsen van Europe kroont, bloemen en vruchten offert, om haare gunst te verwerven, en haar met de edelste naamen, de deftigste tytels en vleyenste gebeden eert. De Grieken voegden by deeze verhaalde plegtigheden die van telgen met wolle omwonden, en waarmede zy der Goden kniën aanraakten, wanneer zy hun in hunne nooden smeekten. Indien de verhooring verwacht wierd, nam den Bidder de vryheit zich verder gemeenzaam aan te stellen, en raakte met zyne telg de rechter handt, en zelf de kin en wangen van den Godt aan, voor wien hy bad. Dit gebruik is mede eenigermaaten onder de Christenen ter eere der Heiligen onderhouden, en men is niet onkundig met welk een vrucht veele Gelovigen, de zweed-doeken, lywaten enz. van de Beelden der welgelukzaligen hebben aangeraakt, en hoe veele zegeningen zich over de huisgezinnen hebben uitgebreidt, zulks zy deeze Beelden in den yver van Godtsdienstigheit gekust hebben. Eertyds nam men mede in acht den GodenGa naar margenoot+ huldiging te bewyzen van zich om te keeren. Pythagoras schynt het in zyne zinnebeelden aan te beveelen. Door deeze omdraaying, zegt Plutarchus, wil men dat by van voorneemen was, de beweeging der Waereldt na te volgen: maar, voegt hy 'er by, ik geloof veeleer dat dit bevel gegrond is op 't geen de Tempels zich naar 't Oosten strekten, deezen die 'er ingingen keerden de rug naar de zon, en bygevolg waren ze genoodzaakt zich ter zyde om te draayen, doende een halve omkeering ter rechter; en om zich vervolgens voor den God te herstellen, eindig den zy, de omkeering doende, hun gebedt. De Heer Dacier, die deeze woorden van Plutarchus overgezet heeft,Ga naar voetnoot(d) meent dat Pythagoras door deeze omdraaying gelast dat men de onafmeetelykheit van Godt aanbad, die het gansche Heelal vervult. Een vreemde dwaasheit van 't menschelyk vernuft, 't welk zich altoos meer onder het gebruik van eenige verborgene en duistere plegtigheden verstikt: de eenvoudigheit is 't die de Vader des Lichts en der Waarheit begeert. Hoe het ook zy;Ga naar voetnoot(e) de Romeinen deeden hunne omdraaying ter rechter,Ga naar voetnoot(f) en de Gaulen in tegendeel ter linker zyde. De Oostindianen neemen de zelfde plegtigheit waar. Zy draayen zich ter rechter zyde rondom de Beelden hunner Goden; en telkens als zy deeze omdraaying doen, zyn zy genoodzaakt zich met hun aangezicht ter aarde te buigen. De Aloude Jooden offerden mede deeze omkeering ter rechter zyde. Men ging naar 't Autaar ter rechter zyde en keerde weder ter linker, gelyk dit door een bevel van deGa naar voetnoot* Misnah blykt. De aloude Persen hadden door deeze omdraaying op- | |
[pagina 18]
| |
zicht op de onmeetbaarheit Godts, die alles omringt en in zich begrypt. Deeze plegtigheit van om te keeren, word mede in de Mis waargenomen, en deelt ongetwyffelt ten hoogsten aan de waardigheit en majesteit van deeze verheeven Offerhande iet mede: Want ze verwekt (zoo men meent) de Godtvruchtigheit in 't hart, doch wend veel eer den Christen van den zin des Geestes af, zich vasthechtende aan de ydelheit en uitwendige gebruiken, en het vermaak dat men neemt, zich den toestel van den Godtsdienst, als Godtsdienst voor te stellen. Een geheele Verhandeling over dit onderwerp had men op te stellen, indien men zich begeerde over de Geestelyke kussingen, over de gezangen die men ter eere van de Godheit zingt, en over de gewyde dansseryen uit te breiden: drie hoofdtpunten van den plegtelyken Godtsdienst. Wy zullen 'er zoo min als 't mogelyk is van melden.Ga naar voetnoot(a) Men kuste de handt en zomtyds zelfsGa naar margenoot+ den mondt der Goden.Ga naar voetnoot(b) Men kuste hen de voeten en kniën. Eindelyk, men kuste uit GodsdienstigheitGa naar voetnoot(c) de Tempeldeuren, de stylen en posten der poorten,Ga naar voetnoot(d) de uitlandige aarde alwaar men aan quam; en wat heeft men niet gekust? naardien het aan de buitenspoorigheit van 't bygeloof voldeed, om eenig zeldzaam voorwerp t'ontdekken, en 'er 's menschen vertrouwen aan te hechten. Door het zelfde bygeloof is 't, dat de Turken en andere Mahometanen, die in pelgrimaadje naar Meccha gaan, de zwarte steen kussenGa naar voetnoot(e) die zy Hagiar Alasuad noemen, en de vier hoeken van de Kabeh.Ga naar voetnoot† De Hedendaagsche Afgodery der Oostindianen en AmerikanenGa naar voetnoot(f) oeffent mede deezen Geestelyken Dienst, die de Roomschgezinden ter eere van het Kruis en de overblyfzelen der Heiligen toegewyt hebben. Noch hebbenze dit naar gelegenheit van 't plegtgebruik toegewyt; op de besprenging van 't Wy water kust de Priester de Wy quast, op den Omgang der Palmtakken kust de Diaken de Palmtak die hyGa naar voetnoot(g) den Priester aanbied. Onnoodig is 't zich daar over uit te breiden, en te ontleeden wanneer en hoe de Priester het Autaar kuste, de kussing die men aan 't wierookvat, het kelkdeksel, de kelk, de witte Stool, de handt van den Priester enz. doet.Ga naar voetnoot(h) Wanneer men het voorwerp van den eerdienst niet kussen kan, kust men de handt en werpt de kussing voor de Goden. In Spanje en Portugal oeffent men dit Godtsdienstig bedryf; gemeenlyk brengt men de eerste vinger kruisgewys by den duim en kust de handt, maakende het teken van 't kruis ter eere van het Beeldt, waar van zy afgescheiden zyn. Wat het gebruik der Mexikanen in denGa naar margenoot+ Geestelyken Eerdienst aangaat, is zeer oud en breed uitgestrekt. Mogelyk worden 'er geene Volkeren in de Waereldt gevonden, die zich niet in 't zingen quyten, om op hunne wyze het Opperwezen loftoe te brengen; en het schynt dat de aloude Heidenen geloofden, dat deGa naar voetnoot(i) Muzyk de gramschap der Goden bevreedigde, en datze hun op de aarde trok: hierom was de Heidensche Godsdienstigheit gemeenlyk van eenstemmende speeltuigen en stemmen verzelt. De eerste zang-en speelkundigen, gelyk Linus, Orfeus, enz. waren, werden als een soort van Profeten aangezien, en mogelyk waren ze alle teffens Priesters, Artsen, en Toveraars, gelyk de Priesters van Oost-Indiën, | |
[pagina 19]
| |
de LamasGa naar voetnoot* der Tartaren en de BonzesGa naar voetnoot† van Japan. Hoe 't ook zy, de Romeinen, Grieken en Egiptennaren waren standvastig in 't waarneemen van 't gebruik der Muzyk in alle Godsdienst oeffeningen, als offerhanden, en vreugdebedryvenGa naar voetnoot(a) ter eere hunner Goden.Ga naar voetnoot(b) Zy mengden veele ongerymtheden in de loftuitingen, die de stoffe der zangstukken uitmaakten, en zomtyds was den lof der Goden een t'samenstelsel van onbeschoftheden of vuiligheden. Men stelde in vaarsen en zong Godsdienstelyk het fabelachtigste en bespottelykste, in de Legenden hunner Helden en Goden te vinden, die Heiligen van 't Heidendom waren: want de Heidenen quamen in 't algemeen wegens de eenigheit van een Opperweezen overeen, en merkten alle de andere Goden als stedehouders van dit volstrekt Wezen aan. Deeze Goden hadden ieder hunne bediening en hun verblyf, en de lofzangen die men hun ter eere zong, waren toepasselyk op de bequaamheit, waar mede zy zich in hunne bediening queeten, op de weldaaden, waar mede zy hunne Godsdienstelingen begunstigden, op hunne wonderwerken enz. De Jooden en Christenen hebben meden de Muzyk den Godtsdienst toegewyt. De eersten bezigden tot dit gebruik Trompetten, Cymbalen en Trommels, met stemmen der Leviten en van de vergadering vermengt. Wat de Muzyk der eerste Christenen aangaat, die was zeer eenvoudig. Men zong met luider stemme de lofzangen Godts, gelyk de Protestanten doen,Ga naar voetnoot(c) volgens het hedendaags gebruik. In de Muzyk der Roomschgezinden worden meerder plegtigheden, meer kunst en meer veranderlykheit gebruikt: maar mogelyk wierd 'er meer aangenaamheit tot nuttigheit voor de Godtvruchtigheit vereischt; gemerkt deeze bevalligheden zodanig een uitwerking niet voortbrengen, dan ze, om zoo te zeggen, de waare Godtsdienstigheit verdooven. DeGa naar voetnoot(d) hedendaagsche Heidenen, enGa naar margenoot+ zelfs de aller woeste, hebben mede een gebruik van Lofzangen en Muzyk van stemmen en speeltuigen ter eere hunner Godheden. Het grootste gedeelte van den Godtsdienst der Amerikanen bestaat in dansseryen en gezangen, waar mede zy gelooven hunne Goden te bevredigen en hun eene waare achting toe te draagen. De aloude waan trok in de eerste tyden al de eerwaardigheit des volks tot de Dichters en Muzykoeffenaars; want men merkte hun toen als Vertolkers der Goden, en luiden van een Goddelyke ingeeving aan: maar deeze Godsdienst geld weinig meer. De Profeten onder de Jooden werden op 't geluidt der speeltuigen aangemoedigt. Men ziet 'er een voorbeeldt van in den PersoonGa naar voetnoot(e) van Elisa.Ga naar voetnoot(f) Saul door een booze geest ontroert, vond door de Muzyk verzachting. Zon- | |
[pagina 20]
| |
der het overnatuurlyke en Goddelyke in deeze twee voorbeelden aan te merken, zullen we zeggen dat 'er de aloude Heidenen ongemeen zyn van getroffen geweest; en indien men geloven mag alles 't geen 'er ons de Oudheit van zegt, te weeten, van de ongemeene genneskunst vanGa naar voetnoot(a) Xenocrates, van Thales, van Empedocles enz. de geweldige Geestdryvery der Waarzeggers van 't Heidendom, de voorzeggingen hunner Orakelen, hebben 'er veel aan toegebragt: maar de bedriegery word gemeenlyk boven de Waarheit geschat. Alhoewel de dansseryen natuurlykerwyze de gevolgen van de Muzyk zyn, zal 't nochtans zeer moeielyk wezen een waare overeenkomst tusschen den Godtsdienst en 't danssen te vinden De Godheit wilde met vreugde gedient zyn; maar deeze vreugde moest met een onbeteugelden geest bestaan, en in eene innerlyke vergenoeging die deeze vryheit verzelt. Het meerendeel der menschen heeft van deeze soort van vreugde geen denkbeeldt, en gelooft dat de waare blygeestigheit moet in danssen en zingen bestaan. Dit is het beginzel 't welk de Afgodendienaars aanport de vermaaklykheden by den Geestelyken Dienst te voegen: Dus moet men zich niet verwonderen de ongebondenheden en de gewyde verborgenheden te samen gepaart te zien. Dit moet natuurlyk in een Godsdienst volgen, alwaar Godt tot een mensch word gemaake.Ga naar voetnoot(b) Men danste rondom de Beelden en Autaaren.Ga naar voetnoot(c) Men stelde rondedanssen ter genegenheit der Goden aan, en men zond zelfs jaarlyks een bende pelgrims ter plaatse die byzonderlyk aan eenigen God gewyt was,Ga naar voetnoot(d) om 'er ter zyner eere te danssen. Mannen, Vrouwen, kinderen en gryzaards mengden zich in deeze Heilige dansseryen. Te Rome voerden de Salynsche Priesters van Mars deeze rondedanssen om de Autaaren van den Afgodt aan, zingende aandachtelyk zyne lofzangen. Eindelyk waren deeze dansseryen zoo aangenaam by de Heidensche Oudheit, dat de Dichters geene zwaarigheit maakten hunneGa naar voetnoot(e) Goden te doen danssen. Niet min zyn de dansseryen by de Afgodendienaars der beide Indiën geacht, en van de meeste der hedendaagsche insgelyks. Het danssen maakt een goed gedeelte van hun Godsdienst uit die zy ter eere hunner Goden verrichten, zelfs zyn 'er die niet aflaaten van danssen en springen tot datze van vermoeitheit ter aarde vallen. De Brazilianen en anderen woeste volkeren doen hunne gevangenen zingen en danssen die moeten geoffert worden: zynde dit het toppunt van d'onmenschelykheit. Het Christendom heeft moeiten genoegGa naar margenoot+ zich van een zoo onbetaamelyke zaak en die zoo ongeregelt als het danssen in een Geestelyken dienst is, te zuiveren. Reizigers die Europe doorkruist hebben weeten genoeg met welk een misbruik men de Christen Feesten in eenige landen viert. Men verzuimt 'er het danssen niet, noch de mommeryen, noch de aller onbeschofste vermaakelykheden van een toneelbedryf. De Feesten van 't Sacrament en 't Lyden van Jesus Christus zyn 'er niet van uitgezondert, en men beschouwt zomtyds by deeze gelegenheden een vermenging van Boetelingen en Poetzemakers, die dus buitenspoorig, ongetwyffelt gezamentlyk meenen den Gods dienst te vereeren. Wy zullen de Kronen niet vergeeten dieGa naar margenoot+ men de Goden op 't hoofdt zette. 't Was mede een teken van een byzondere eerbewyzing. Men kroonde voornamentlyk de Huis-Goden, de Bescherm- en andere Goden, die men in een dringende noodt aanbad: maar in 't algemeen heeft de Heidensche Oudheit geen God gehad die zy niet door een beginsel van Godsdienst gekroont heeft. Men versierde hen met bloemen, men offerde hun reukwerk, men bewierookte hen; en dit alles was, om zoo te zeggen, een gevolg van Godsdienstige vleyingen die men hunne goeddadigheit deed. De twyffelmoedigheden, of de Godsdienst bragt de menschen tot noch verdere ongerymtheit. Alle de bezigheden des levens hingen van eenige Godheden af; welvoegelyk was 't de Tuin-God niet te vergeeten, den beruchten Priaap, een God eerwaardig wegens zekere hoedanigheden.Ga naar margenoot+ Vrouwen van een weinig bevalligen aart offerden hem kronen en bloemen: maar de | |
[pagina 21]
| |
yverigste kroondenGa naar voetnoot(a) een gedeelte van zyn lichaam 't geen wel 't aanmerklykste was. Alzo dit in 't byzonder het onderwerp hunner geestigheit was, geloofden ze door erkentenisse van pligt het onderwerp van haaren Godsdienst te verrichten Men genoegde zich niet de Godheden te kroonen: maar de Priesters, die offerden, kroonden of bekransten zich mede als de Goden, en zeer dikwerf het omstaande volk kroonde zich by de Geestelyke plegtigheit. De kronen die men den Goden offerde,Ga naar voetnoot(b) hing men somtyds aan de Tempeldeuren: maar dit was wyders mede byGa naar voetnoot(c) de Grieken en Romeinen in gebruik de Godheden te kroonen, die men trachte door een dus plegtelyke wyze van hunne opperheerschappy t'erkenken, zich in hunne gunst te wikkelen. Nochtans was 't niet genoeg hen enkelyk te kroonen: maar het werd vereischt, om hun t'eenemaal gunstig te doen zyn, in hun landtgoedt de bequaamste boomtelgen te zoeken, om 'er deeze kroonen van te vlechten. Dus was 't dat men de Eikeboom voor Jupiter verkoor, de Mirte voor Venus, de Laurier voor Apollo, de Pynboom voor Cybele, de Popelier voor Herkules, de Korenhalmen voor Ceres, de Olyfboom voor Minerva, de Rietgewassen voor de Riviergoden, de Vruchten voor Pomona, de Ipenboom voor Pan, en 't Hooi voor den armen Vertumnus, wiens vermogen en waardigheit niets byzonders in had om hem meer dan dit te geeven: maar alzo de minste Godheit een stem in den hemelschen raadt der Goden had, was 't derhalven noodig hem mede te kroonen, op dat, wanneer hy zyne beurt zoude hebben van zyn gevoelen te uiten, geen tegenstrevend bericht tegen de belangen van den Godsdiensteling gaf, die de onbeleeftheit mogt gehad hebben van hem te vergeeten. Voor den doorluchtigen Priaap wist men wel dat het niet genoeg was hem het hoofdt te bekranssen; hy eischte een ontzachlykheit op een andere plaats, alwaar hy begeerde dat men altoos de merktekenen van zyne achting toebragt; en het stondGa naar voetnoot(d) aan de vrouwen dit gewyt gebruik te voltrekken. Wy zullen ons over deeze kronen niet verder uitbreiden, die zoo veel stoffe voorGa naar voetnoot(e) Traktaten vol van geleertheit gegeeven hebben; Wy zullen veel liever een beter oordeel van de Godtvruchtigheit der Roomschgezinden geeven, die gezuivert heeft 't geen de bygelovigheit der Heidenen veronteert had.Ga naar voetnoot(f) De Beelden der onsterflyke Heiligen hebben deeze kronen niet overheert, gelyk de elendige Godheden van 't Heidendom: zy hebben 't geen hun rechtmatig toekomt genomen, en de Stedehouder van Jesus Christus hun tot het einde der eeuwen heeft bewaart, door de Inwying der geenen die deeze Heilige Beelden verbeelden. Eindelyk, wanneer de Heidenen het gelukGa naar margenoot+ hadden gehad, van uit een Schipbreuk of eenig ander gevaar gered te zyn, of van eene gevaarlyke krankte verlost,Ga naar voetnoot(g) bragtenze een Tafreel in den Tempel van den God die zy in het gevaar aangeroepen hadden, en geloofden hun te hebben gered. Ook hin- | |
[pagina 22]
| |
genze de kleederen die zy geduurende hunne noodt gedraagen hadden in de Tempels op. Tegenwoordig wydt men noch in eenige Christen Kerken de Tafereelen den Heiligen, en deeze Tafereelen zyn gedenkstukken hunner wonderwerken. Men draagt hun zelfs in goudt of zilver enz. de verbeelding der deelen van 't menschelyk lichaam op, waar over men gelooft dat ze eenige wonderdaadige werking hebben volbragt. Wy stappen 'er te lichter over, gelovende dat dit genoeg zy, en wy zullen ons over deeze stoffe niet breeder inlaaten de byzondere Godsdienstigheden in 't Christendom raakende. Wy zullen dan enkelyk aanwyzenGa naar margenoot+ deGa naar voetnoot(a) invloet of kracht der Ave-Mariâs, de Godsdienstigheit van de Paternoster, de kracht van 't gezegent Graan en de Aflaaten; de verdienste van het Rozenhoetje, van den Schapulier, van het Agnus Dei;Ga naar voetnoot(b) de wonderwerkende kracht der Reliquiën der Heiligen van de Kerke. Alle deeze dingen worden geachtGa naar voetnoot(c) als wezentlyke deelen van de Geestelyken eerdienst: maar het zoude een breedvoerige verhandeling vereischen, om de waarde van deezen Godtsdienst in een tamelyke uitgebreidenheit voor te draagen; Wy zullen den Lezer naar de volgende Schryvers wyzen, als Bollandus, Papenbrok, Ribadeneyra en alle die de levens der Heiligen beschreeven hebben: Insgelyks Molanus die de Historie der Heilige Beelden geschreeven heeft; de Schryver van het Boek Sacrarum Ceremoniarum Ecclesiae Romanae Libri 3, en een oneindig getal andere Geleerden die voor de vertroosting der Godtvruchtigen gearbeidt hebben. In deeze Verhandeling zal dit staal genoegGa naar margenoot+ zyn, dienende tot een Inleiding voor de Geestelyke Kerkgebruiken van alle Volkeren der Waereldt. Het wierd noodzaakelyk vereischt aan den Lezer een denkbeeldt van veele onderscheiden Godtsdienstelingen te geeven, van alle tyden in gebruik geweest, in alle Godtsdiensten ingewyt, en eindelyk aangemerkt als de eenigste toevlucht der Godtvruchtigen, die geen gevoelen, noch moedt, noch kracht hebben, die vereischt word om eenvoudig in den eerdienst van 't Opper-Wezen te zyn. Het kost den geenen veel die de gebruikelykheden der Waereldt onkundig zyn, en om met de menschen op eene eenvoudige en vereenigde wyze te leeven. Met alle de plegtigheden die zy oeffenen, hebbenze zich naaulyks als luiden van een aangenaam genoodschap konnen doen doorgaan. Dat het ons gedoogt zy hen by den geenen te vergelyken, die zich aan alle Geestelyke oeffeningen, als aan het Wezentlyke van den Godtsdienst verbinden. Het kost hun niets met Godt te spreeken, en hem zonder plegtigheden te smeeken; en indien zy het ongeluk hebben van met deeze uitwendige pracht niets op te doen, mogelyk zal het bezwaarlyk zyn hen als luiden van eene verstandige Godtvruchtigheit aan te merken; en hier mede is 't dat wy deeze Inleiding eindigen zullen. |
|