Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 1
(1727)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina XV]
| |
Voorrede Over de Verhandelingen van de Plechtigheden der Jooden.Eertyds zyn de vyf Afdeelingen van de eerste Verhandeling van dit Werk, door den Venetiaanschen Rabbyn Leon de Modena beschreeven, op 't verzoek van eenige Christenen die begeerig waren eenig bericht van de Kerkzeden en Gewoontens der hedendaagsche Jooden te hebben, door den Heer Gaffarel te Parys in den jaare 1637. ter drukpersse bevordert, en zond 'er een afdrukzel van aan den Schryver, die daar in eenige misslagen vindende, de zelven verbeeterde, en besloot een tweeden Druk, naaukeuriger dan den eersten in 't licht te geeven; 't geen hy in 't volgende jaar te Venetie volbragt: en deeze laatste Druk is 't voornamentlyk waarvan men zich gedient heeft, of liever, men heeft die beide tot deeze Overzetting gebruikt. Het verschil deezer twee drukken is merkelyk groot genoeg; want de Schryver heeft uit den eersten Druk verscheiden zaaken afgekeurt, en zelfs geheele Hoofdtstukken uitgelaaten, en 'er wederom anderen ingevoegt, die nooit het licht hadden gezien. Maar om de waarheit te zeggen, men heeft byna t'eenemaal den tweeden Druk, die naaukeuriger was, gevolgt, als ook om dat men die in veele zaaken verbeetert vond. Alleenlyk heeft men zich van den eersten bedient, wegens de Overzetting van de Schriftuurplaatsen die in deezen tweeden Druk volgens de gemeene Latynsche Vertaling wierden aangehaalt, alzoo het niet welvoegelyk voor een Rabbyn was zich de Wetten van het Trentynsche Concilie te onderwerpen. Buxtorf is 't die 't allereerst den Christenen van de Gewoonten en Kerkgebruiken der hedendaagsche Jooden bericht gegeeven heeft. Zyn Boek, 't welk hy den tytel van der Jooden Synagoge gaf, had hy in 't Hoogduitsch, zyne moedertaal, beschreeven, en liet het in 't jaar 1603. drukken. Ongemeen greetig werd het, zelfs van de Geleerden, ontfangen, zulks het eerlang in 't Latyn wierd overgezet, en een jaar daarna in die taale het licht zag. Buxtorfs Zoon in deeze Latynsche Vertaling geen genoegen vindende; maakte een nieuwe Overzetting van zyns Vaders Werk, waarin hy veele zaaken veranderde en in 't jaar 1641. ter persse bragt; waarna hy na verloop van twintig Jaaren het zelve Boek veel naaukeuriger dan te vooren herdrukken liet. Hy vermeerderde het met een gedeelte van Leon de Modenâs werk; waardoor men gewaar wierd dat hy de Orde van deezen Rabbyn poogde op te volgen, om de verwarring waarmede zyn Werk te vooren verzelt ging, uit den weg te ruimen, naardien hy al te veel stoffe onder een eenig Hoofdtstuk begreepen had: maar veel beeter had hy gedaan, indien hy zyn Boek bekort in stede van uitgebreid had, en den Rabbyn nagevolgt, die zich met goedgekeurde stoffen te verhandelen, genoegde, zonder zich in uitweidingen of in twistredenen te verwarren, en noch min in weinigwaardige zaaken, vermydende teffens eenige Leerregels voor te stellen, en leenspreuken of ongerymdheden voor te brengen. 't Voornaamste dan 't welk Buxtorf in zyn groot Boek heeft mede gedeelt, word hier in een Boek van kleinder begrip gevonden, waarin niets overtolligs te vinden is; nademaal de Schryver nooit van zyn onderwerp afwykt, en niets zegt dan 't geen vereischt word, om zich te doen verstaan. | |
[pagina XVI]
| |
Ook verzeekert men dat het den aart der Italianen eigen is, het begreepene in 't hoofdt te hebben, om aldus de Stoffe door een te kneeden, daar andere Volkeren te krachtiger moeten aangedaan zyn om hun beoogde uit te voeren. Nochtans hoe klein dit werkje zy, behelst het echter veele zaaken die Buxtorf heeft ongerept gelaaten. Vermits onzen Rabbyn geen ander oogmerk heeft gehad, dan verstaanbaar te zyn, heeft hy zich vergenoegt duidelyk en net, en ook met een beknopten styl te schryven; overzulks het niet noodig is in een verhaal hoogdravende te zyn; en om noch naaukeuriger in de uitvoering te wezen, heeft men somtyds twee of drie afdeelingen van de zynen gemaakt, en in andere plaatsen wederom uitgebreid, om den zin duidelyker te maaken. Zyne schryfstyl is echter zomtyds wat duister, zoo dat men ten minsten eenige kennis van de Stoffe hebben moet, waarvan hy handelt, of hy zou anders moielyk te verstaan zyn. Dit heeft ons genoodzaakt verscheiden afdeelingen in haare natuurlyke Orde te verplaatsen, om de gedachten van den Schryver te volgen, die doorgaans Synagogisch Italiaans spreekt. Alzoo de Christelyke Godtsdienst zyn begin en oorsprong uit het Jodendom heeft, kan men niet twyffelen, of de leezing van dit Boek zal veel voordeel toebrengen om het Nieuwe Testament te verstaan, wegens de overeenkomst en t'zaamenhang, die het met het Oude Testament heeft. Die geene die het Nieuwe Testament beschreeven hebben zyn immers Jooden geweest, derhalven is 't onmogelyk dit anders dan naar den zin van 't Jodendom te verklaaren. Insgelyks komen een gedeelte onzer KerkzedenGa naar voetnoot* met die der Jooden overeen. De Leer is byna de zelfde, en wat de Zeden aangaat, de Tiengeboden zyn onder hun en ons gemeen. Het Vagevuur zelf, 't welk de Protestanten niet erkennen willen, word nochtans op 't einde van dit Werk verklaart, gelyk ook 't geen wy van het Paradys, de Hel, de Opstanding en den Dag des Oordeels gelooven. De Christen Godtsdienst heeft dit noch met den Joodschen gemeen, dat zich een ieder op de H. Schrift grondt, insgelyks op de Overlevering der Oudvaderen, op de Gewoontens en aangenomene gebruikelykheden, die wy in onzen Godtsdienst, Kerkelyke Tucht noemen. Wat meer is, alzoo onze Leeraars dikmaals zeggen; dat dit uit de Apostolische Overleeveringen ontstaat; zoo hebbe ook zelfs de Rabbynen altoos in den mondt: Halaca le Mosce mi Sinaï, Deeze verklaring is aan Moses op den Berg Sinaï gegeeven. Waar is 't dat zy onder den naam van Overlevering somtyds eenige ydelheden opdisschen: maar dit is zoo zeer geen gebrek van de Overlevering dan wel van den geenen die 'er bezitters van zyn. Wat de Gebeden der Jooden aangaat, zy zyn zeer Godtvruchtig, en byna alle op een zelfden voet gestelt; alhoewel ze op verscheiden tyden en plaatsen zyn te samengestelt. Zy zyn byna niet dan een weefzel van Schriftuurplaatsen, die Godts Lof behelzen; en 't is waarschynelyk dat Esdras den Schryver van een gedeelte deezer Formulier gebeden is geweest, en dat de Schriftgeleerden die hem gevolgt zyn, niets gedaan hebben, dan 'er eenige zaaken by te voegen. In de eerste tyden der Kerke, zongen onze Voorvaders Gode Lofzangen, insgelyks Psalmen en lazen in hunne Vergaderingen | |
[pagina XVII]
| |
de Heilige Schrift, te weeten, eenige plaatsen van de Wet of Profeeten, als met ieder dag die men vierde overeenquam, gelyk noch de hedendaagsche Jooden doen. De lezing van 't Euangeli heeft vervolgens de plaats van de Wet Moses ingenomen; maar men heeft 'er nochtans iets van 't Oude Testament en vooral de Psalmen in behouden, gelyk men by de Inleiding van de Mis ziet, die niet dan een bekorting der Psalmen is, die mogelyk in den beginne geheel gezongen zyn; en men heeft ze alleen in dien stant gebragt, om te eerder gedaan werk te hebben. Laat ons hier by voegen, dat de eerste Oudvaders der Kerke de Sabbat niet min dan den Zondag geviert hebben. Ook ziet men hoe de aloude Kerken-inzettingen eenpariglyk verboden hebben op geene deezer twee dagen te vasten. Viert, zegt het aloude Boek der Instellingen, 't welk den naam van Clement draagt, den Sabbat en den Zondag als Feestdagen; vermits de eene dag ter gedachtenisse van de Schepping is ingewyt, en de andere ter geheugenisse van de Opstanding. Waarlyk waren beide deeze dagen een langen tydt in groote achting, en den Zaturdag was mede een dag van Vergadering voor de Christenen, gelyk nu den Zondag is; immers men ziet noch een overblyfzel van deeze Gewoonte op den H. Zaturdag, wanneer men in onze Kerken eenige Hoofdtstukken van de Wet en de Profeeten leest. Men kan zich niet genoeg over der Jooden zedigheit en innerlyke ingetogenheit verwonderen, wanneer zy 's morgens tot den gebede gaan. Want het hun niet gedoogt is eenige handeling te doen, noch iemandt te bezoeken, noch te groeten, ten zy zy zich van deezen plicht omtrent Godt gequeeten hebben. Dit is onder de Jooden van een aloudt gebruik, en dit moet ons dienen om deeze woorden te verklaaren die Jesus Christus tot zyne Discipelen sprak, toen hy hen uitzondt om het Euangeli te prediken: Lucas 10. vers 4. Groet niemandt op den weg. Indien men de Orde der Joodsche gebeden en hunne regels wel onderzoekt, zal men bevinden, dat ze van de onzen weinig verschillen. Zy hebben morgen, middag en avondt gebeden. Alhoewel zy zich niet van spreekwyzen van dubbele, half dubbele en enkele Diensten bedienen, nochtans hebbenze verscheiden Diensten in gebruik. Zy hebben gemeene en eigen Diensten gelyk wy. Zy vieren mede hunne Gedachtenissen, gelyk wy ter plaatse zien zullen, alwaar we van hunne Feesten handelen. Eindelyk gelyk wy het Roomsch gebruik, insgelyks dat van de Gallikaansche Kerke en andere hebben, zoo oeffenen ze mede het gebruik der Spaansche, Hoogduitsche, Italiaansche en andere Synagogen. De beschryving die onzen Schryver van de Tephilin doet, waarvan zy zich in den gebeden dienen, geeft ons te kennen, dat dit als Bewaarmiddelen waren waarvan in 't Euangeli gesproken word, en 't welk doorgaans door onze Uitleggeren qualyk word verklaart. Wy weeten onder anderen niet wat P: Amelot in zyne fransche aantekeningen zeggen wil, die hy over het Nieuwe Testament heeft gemaakt, wanneer hy meent dat de Tephilin en Taled Joodsche versierkleederen zyn, waarmede de Vader des Huisgezins zich kleedt om het Paasch-Lam op een verheevener wyze te eeten. Hy moet zich bedrogen hebben hier in Genebrard volgende, die, om dit gevoelen staande te houden, Orah Haiim aanhaalt; noch- | |
[pagina XVIII]
| |
tans word in de plaats die hy van dit Boek voorstelt, geenzins gewag van eenig plechtelyk siergewaadt gemaakt, 't welk tot de viering van 't Paasche noodig was: maar alleen van een kleedt met vier baanen of slippen, 't welk de Jooden toen verplicht waren te draagen, en waarvan zy zich nu ontslagen hebben, om niet uitgelachen te worden; zich vergenoegende onder hun kleedt een vierkant stuk stof met vier geknoopte koorden aan 't einde uitgerafelt, te draagen. Op deezen valschen grondt hebben eenige het gebruik van gewyde sierkleederen in de Bediening der verborgenheden gevestigt; en men waant noch heden de Kasuifels van eenige Apostelen te konnen toonen: maar de verstandigste en geleerste Schryvers achten 'er zich niet van verzeekert, en wy zyn verwondert hoe de Kardinaal Bona tegen Nicolaas Alemannius zoo zeer gestoort is geweest, om dat hy staande hielt dat de Apostelen geen gebruik van de gewyde kleederen hebben gehad, en dat hy alles 't geen men 'er van zegt voor versiert en belachelyk houd. Deeze Kardinaal steunt op zyn bygebragt gevoelen, op dat van Baronius, Monchi, Stapleton, du Saussay en anderen, die gelooven dat Jesus Christus het Avondmaal in gewyde-en plechtgewaaden hield; daar de Kardinaal Bona alleenlyk zegt, dat 'er niemandt dan de Apostelen waren, die de verborgenheden in gewyde kleederen bedient hebben: maar wat Jesus Christus aangaat, dat hy dit Sakrament niet dan in gewoonen gewaade heeft ingestelt. Nochtans blykt dat de een niet beeter als den ander gegrondt is, en Walfried Strabo heeft wel te recht gezegt; dat men in de eerste Kerke, de Mis niet dan in gewoonen gewaade bediende; niet om redenen die 'er Joseph de Vicomte van geeft, dat ten dien tyde de Kerk in onvermogen was de onkosten van zodanige kostelyke kleederen te draagen als in deeze Plechtigheden gebruikelyk waren: maar naardien de eerste Christenen, die voor 't meerendeel Jooden waren geweest, de verborgenheden in de Vergaderingen met de zelfde kleederen bedienden, als zy in de Synagogen gedraagen hadden. Wy twyffelen mede niet dat de Koorkleeden die onze Priesters draagen, afkomstig van de mantels zyn, waarvan zich de Jooden bedienden, of van der Romeinen Tabberden, of van beide teffens. Want waarschynlyk is 't dat de een zoo wel als den anderen, hunnen Godtsdienst verlaatende om het Christendom te omhelzen, hunne gewoone kleedaadjes niet verandert hebben. Waarby men voegen kan, dat men ouwlings de Mis met Koorkleeden deed, en dat de Oostersche Volkeren om de zelve te bedienen, die tegenwoordig noch boven onze Kasuifels achten: maar alzoo men deeze Koorrokken bevondt al te lastig te wezen, heeft men ze van onderen afgesneden, en ter zyden open gelaaten; 't welk gemakkelyker en van minder kosten was. Insgelyks is de Albe van de Roomeinsche Tabberdt afkomstig, die men verkort en wyder gemaakt heeft, om voor onze Koorkleederen te verstrekken. Dus was 'er dan ten dien tyde geen onderscheid tusschen de Ceremoni-kleederen en die waar van men zich naar gewoonte bediende; want niet dan de tydt is 't die deeze verandering heeft bygebragt; de Waereldlyken zyn van gewoonte verandert: maar de Kerkelyken hebben altoos hunne manier van zich te kleeden behouden. Alzoo zy nu de beste kleederen bewaarden om de Verborgenheden te bedienen, en dat de Kerk allenks ryker wierd, vervolgens prachtige Tempels bouwde, zoo is 't gebeurt dat men zich mede van kostelyke en prachtige kleederen verzag. | |
[pagina XIX]
| |
Het groot getal van Zegeningen en Dankzeggingen, die de Jooden gewoon zyn in den aanvang en 't einde van alle hunne handelingen te doen, dienen mede om verscheiden plaatsen van den Apostel Paulus te verstaan, alwaar hy van de Lof-en Dankzeggingen spreekt, die men geduurig voor Godt heeft te doen.Ga naar voetnoot* Indien ik door genaade zegt hy, de spys deelachtig worde, waarom worde ik gelastert over 't geene ik Dankzegge? het zy dan dat gy eet, of dat gy drinkt, of 't zy gy iet anders doet, doet alles ter eeren Godts. Wy verstaan hier niet dat 'er van de Zegeningen en Dankzeggingen in 't byzonder gesproken word, die in het tiende Hoofdtstuk van den eersten brief aan de Corinthiers over 't onderwerp van de Eucharistie begreepen zyn, alhoewel men die zeer wel door de Zegeningen en Dankzeggingen der Jooden in de viering van hun Paaschfeest verklaart. Noch veel andere dingen zyn 'er van deeze natuur die niet wel dan door het gebruik en de gewoonte der Jooden konnen verklaart worden. In 't Voorschrift der Joodsche Gebeden, is 'er een 't welk zy in 't openbaar voor de Vorsten en Mogentheden doen, wiens Onderdaanen zy zyn. Het bestaat in veele Artykelen, en op 't einde van ieder Artykel, zegt het Volk Amen. Om hun yver te betoonen, zeggenze dezelve op, omhelzende hun Wetboek. Nochtans schynt het, dat 't geen zy van Godt voor hunne Mogendheden bidden, niet strekt dan tot hun eigen voordeel en belang, 't welk 'er den Joodschen Landaardt van genieten mogt. Dat de Koning der Koningen, zeggen zy, door zyne barmhartigheit onzen Vorst bewaare; dat hy zich gedraage om alle de Israëlieten wel te doen, en dat onder zyne regeering Juda gezaligt worde; dat Israël in zekerheit zy, en dat de Verlosser in Sion koome. Wy weeten niet of men van dit gebedt zou konnen besluiten, dat Paulus, die zoo wel in de Synagoge onderweezen was geweest, daar uit de gelegenheit heeft genomen, om de eerste Christenen te vermaanen Godt voor de Koningen en Prinsen der Aarde te bidden. Hoe het ook zy, men mag dit groot getal van Joodsche Zegeningen om veele redenen niet veroordeelen; nademaal 'er de Christen Kerken van 't Oosten en Westen, weinig min in haare Kerkgewoonte Boeken van verzien zyn. Ook zyn alle de Zegeningen die zy zonder bygeloof ter eere van Godt doen, altoos goet. Wy zeggen zonder bygeloof, om dat men de Jooden beschuldigt datze met eenige Zegeningen den naame Godts en die der Engelen misbruiken, in verwachting van zich met hen gemeenzaamer door een soort van Toverkunde te maaken, en doordien dit gegrondt is op een inbeelding die zy hebben, dat de Artsvaders Engelen tot hunne geleiders en onderwyzers hadden; Maar onze Rabbyn is van deeze gedachten gansch ontvreemt, dat hy de Toverkunst met den Bybel en Talmud overeenkomende stellen zou. Men ziet zelfs in 't vyfde Artykel van hun geloof, dat zy den Dienst der Engelen verbieden, wanneer zy zeggen, dat men hen niet moet aanbidden, noch als middelaars of tusschenspreekers dienen. Nochtans hebben de Jooden een groote achting en eerbiedt voor de Engelen, en men ziet in onzen Schryver, dat, wanneer zy eertyds benoodigt waren zich ter plaatse te begeeven alwaar zy mogten in gevaar zyn, zy hunne Bescherm-Engelen aanriepen; en deeze aanroeping word noch in hunne Boeken met | |
[pagina XX]
| |
deeze bewoording gevonden:Ga naar voetnoot* weest geëert eerwaardige en Heilige Bedienaren Godts. Bewaart ons, bewaart ons. Helpt ons en staat ons by. Zelfs zyn 'er noch Jooden zoo Godtvruchtig die dit gebedt doen, steunende op 't geen 'er Psalm 90. word gezegt: Hy zal zyne Engelen beveelen, dat zy u bewaaren op alle uwe wegen. Voor 't overige was het geloof der Bescherm-Engelen in de Synagoge ten tyde van onzen Zaligmaker ingevoert, gelyk het heden in de Roomsche Kerke is en noch stant grypt. Nochtans moet men bekennen, dat 'er Jooden zyn die den naame Godts en der Engelen misbruiken, met die gedachten, dat ze bovennatuurlyke dingen uitvoeren, dekkende deeze verboden handeling met den schoonschynenden naam van Cabbala, om dus te verzekeren dat zy niets doen, dan de Overlevering hunner Voorvaderen op te volgen. En waarlyk onder dit woordt van Overlevering maaken ze de eenvoudigsten onder hun, en zelfs eenige Christenen, die zich met deeze Cabbalistische droomeryen laaten ophullen, dingen wys, die de gronden hunner Toverkunde leggen. Maar 't geen boven al verwonderens-waardig is, bestaat hier in, dat Reuclinus, een der geleerste mannen van de verleedene eeuw, zich verleedigt heeft over deeze Stoffe te schryven. De buitenspoorigheden van den Graave Gabalis zelfs, die onlangs zyn te voorschyn gekomen, hebben de Waereldt niet onaangenaam geweest: byaldien het waar is, dat de mensch natuurlykerwyze tot de bygelovigheit geneegen is. De Cabbala heeft, zoo wy meenen, haaren Oorsprong uit de Wysgeerte van Pythagoras en Plato genomen, die eenige Jooden met het Jodendom hebben vermengt, verbreidende allerwegen veelvuldige droomeryen, uit onwerkzaame herssenen, en het bygeloof voortgebragt; gelyk men in de Boeken van Adam, Enoch, eenige van Salomon en veele anderen zien kan, waar aan onzen Schryver, noch Joodt, noch Christen eenig geloof geeven. De Jooden munten niet alleen in den gebeeden uit: maar ook in liefdaadigheit; en het schynr dat men in 't medelyden over den armen, het beeldt van liefde der eerste Christenen omtrent hunne broederen onder hen ziet uitschitteren; men volgde toen 't geen zy in de Synagogen oeffenden, en waarvan de Jooden deeze oeffening en 't gebruik hebben onderhouden; daar wy nu naaulyks de geheugenis hebben van bewaart. Wy zullen hier van hunne tucht die zeer geregelt is, geen gewag maaken, gelyk men in het Hoofdtstuk van de Uitsluiting of Kerkban, en de Boetoeffening zien kan: maar wy zullen alleen ter loops aanmerken, dat de Jooden niet alleen Godt door berouw en boetvaerdigheit die innerlyk is, trachte te voldoen: maar ook door hun uitterlyk gedrag. Want ten dien einde hebben ze hunne Boeken die van de boetvaerdigheit handelen, gelyk men eertyds in de Kerke had, en mogelyk in navolging van dien. Waar is 't dat zy den geenen die groote misdaaden begaan hebben, strenge kastydingen opleggen: maar dit word in 't verborgen uitgevoert; naardien de Mogentheden wiens onderdanen zy zyn, dit niet gedoogen zouden. Insgelyks is 't waar dat de Jooden in alles tot de uitwendigheit zeer geneegen zyn: naardien, zoo zy zeggen, alle uitwendige daaden niet dan dienen om het inwendige te bestieren. Dienvolgens gedenken ze, hunne handen wasschende, aan de zuivering van hun gewisse; zich van onrein gedierte onthoudende, zich | |
[pagina XXI]
| |
te wachten van geene misdaaden te begaan, en zy merken het leerstuk van 't uitwendige aan, als een toepassing voor het inwendige. Wy zouden echter niet geneegen zyn de overdaadige naaukeurigheit van eenige bygelovigen goet te keuren; hier in bestaande, dat wanneer iemandt zes achtereenvolgende dagen voor zonnen-opgang opstaat om Godt te beter te loven, en dat hy op den Sabbat langer te bedde legt, om best de rust van dien dag waar te neemen; 't welk ons als een gebrekkelyke gemaaktheit voorkomt. Wy achten mede dat onnoodig is zodanige schroomachtige Ontleeders te hebben, zulks men van geen Duif noch Hoen zou mogen eeten, zonder goetkeuring, alzoo het vermoeden van eenig gebrek, waar van naaulyks het minste smetje gebleeken was, genoeg waare om 'er zich van het te eeten t'onthouden. Men zal, wat meer is in dit Werk gewaar worden, hoedanig zy hunne algemeene en byzondere Belydenissen doen; hoe zy elkander vergeeven, en hoe zy om vergeevinge smeeken, verzoenende zich onderling, gelyk ons in 't Euangeli voorgeschreeven word. Maar 't geen aanmerkelyk is, is dat ze bezorgt zyn in eenige zaak geduurende het verscheenen jaar gefeilt te hebben, hier om een geheiligde dag onderhouden, om dit gebrek te verbeeteren. Wy zwygen niet min, met hoedanig een onzichtigheit zy hun gewisse in ziektens ondertasten, en ook met welk een yver zy hunnen naam verwisselen, wanneer zy zich in gevaar van te sterven bevinden: maar wy hebben aangemerkt, dat 'er somtyds al vry wat overgelovigheit onderloopt. Wanneer zy zich in 't uiterste gevaar zien, neemen ze de naamen van Haiim, het leven, en Raphael, geneezing Godts, en anderen aan; en zoo zy weder tot gezondheit geraaken, behoudenze dien hun leven lang, toeëigenende deeze hunne gezondtheit de verwisseling van den naam. Hunne Leeraars behartigen de welspreekenheit zoo zeer niet, dan wel in de H. Schrift onderweezen te zyn, en in 't zintwisten der Rabbynen. Zy oeffenen zich voornamentlyk in de studie van zeekere Boeken, die zy Secelot Vetescuvot, dat is, Vragen en Antwoorden noemen, en die voornamentlyk met der Casuisten Boeken overeenkomen. Alzoo het aan een ieder te prediken toegelaaten word, begrypt men 'er genoegzaam uit, waarom de Heere Jesus en zyne Apostelen in de Synagogen komende, gepredikt hebben; en hoe men moet verstaan 't geen Lucas zegt, dat Jesus gevonden wierd, zittende in den Tempel in het midden der Leeraaren, hen aanhoorende en ondervraagende: niet dat hy 'er was om deeze Leeraars te onderwyzen: maar hy had zich in den rang der Leerlingen geplaatst om onderweezen te worden, gelyk der Jooden gewoonte nu noch is, geevende ten dien opzichte aan hunne Synagogen den naam van Schoolen. Men zoude noch veele andere zaaken konnen bybrengen: maar men dient te weeten, datwe hier een Voorrede en geen Boek Schryven. Wy laaten des Lezers aanmerkingen vry, over 't geen onzen Schryver van het Huwelyk, de Echtscheiding, en de graden van Namaagschap zegt; die dienen konnen om verscheiden plaatsen van 't Nieuwe Testament te verklaaren. Wy zullen ons hier over vergenoegen met te zeggen, dat de Jooden een uitdrukkelyk gebodt gemaakt hebben van zonder uitzondering te trouwen. Nochtans is Rabbi Moses nevens eenige anderen van gedachten, dat een man zich aan de studie van de Wet overgeevende, de | |
[pagina XXII]
| |
voorgeschreeven tydt wel mag verlengen, gemerkt hy zich geduurende dien tydt onthouden kan. Want anders waare het hem volgens den grondtregel van Paulus, beter te trouwen dan te branden. De Kerk in 't Oosten staat het trouwen den Priesteren toe, en het volk begeert datze trouwen of Monniken worden; alzoo dat de Maronitische Priesters,Ga naar voetnoot(a) schoon zy den Paus erkennen, genootzaakt zyn te trouwen, welverstaande voor dat ze Priesters geworden zyn. Hierom maaken ook hunne Bisschoppen zwaarigheit hen in hunne Orde te ontfangen, ten zy getrouwt zynde, of dat ze zich in een Klooster doen opsluiten. Wat nu de tusschenreden van de Caraïten en Samaritanen van onzen tydt aan gaat, die wy 'er beknoptelyk ingevoegt hebben; alzoo deeze twee Sekten in Europe weinig bekent zyn, hebbenwe ons verplicht gevonden van hun eenig gewag te maaken, zulks aan 't Werk van onzen Schryver niets ontbreeken mogt. De Joodsche Rabbinisten, namentlyk zy die de Leer en de Overleveringen van den Talmud volgen, leggen hun veele zaaken te last, 't zy door quaadwilligheit of door onkunde gedreeven, waarom wy genootzaakt zyn geworden, om hier van de waarheit te ontdekken; onzen toevlucht tot de Caraïten en Samaritanen te neemen. De Karaït die wy tot bewys voortbrengen, is een der geleerste en vermaarste mannen hunner Sekte. Zyn Werk een Handschrift zynde, word in de Bibliotheek der Vaderen van het Oratorium te Parys bewaart, en het is van Konstantinopolen nevens een groot getal andere Joodsche Boeken door den Heer de Sancy by zyne te rugkomst van zyn Gezantschap aldaar overgebragt. Wat de Samaritanen aangaat, wy hebben ons van twee Brieven, die de Synagogen van SichemGa naar voetnoot* en Egipte aan Joseph Scaliger hunne Plechtigheden en Gewoontens raakende, geschreeven hebben. Het eigen Handschrift hebben wy niet konnen magtig worden; maar alleen een Overzetting die P. Marin van 't Oratorium op 't verzoek van den Heere van Peyresk heeft gedaan, en die wy met zyn eigen handt geschreeven vonden in 't doorbladeren van den met de handt geschreeven Pentateuchus of vyf Boeken Moses in de zelfde Boekkamer berustende. In 't voorbygaan staat te letten, dat Leon de Modena, de Hebreeusche woorden met onze letteren schryvende, een ongemeene zaak onder zynen Landaart heeft uitgevoert. Wy hadden gedacht een spelkunst te gebruiken met onze taal overeenkomende: maar wy hebben eindelyk de zyne moeten volgen; naardien wy geloofden dat het aangenaamer zoude voorkomen, om te zien hoe de Italiaansche Jooden het Hebreeusch uitspreeken. Nochtans zyn wy in deeze Voorrede en in 't vervolg een weinig daar van afgeweeken, om het Hebreeusch uit te spreeken, en de Fransche uitspraak wat nader te komen; alhoewel wy wel verzeekert zyn, dat 'er weinige persoonen zullen acht op geeven. Ondertusschen is 't iet ongemeens te zien hoe een Fransman Hebreeusch schryft, als of hy een Duitscher gebooren was, om dat hy zich van het Woordenboek van Buxtorf bedient heeft, of van Hebreeusche Letterkunsten door Duitschers opgestelt. Deeze verschillende manier van Hebreeusch te schryven, word door de verscheidenheit der uitspraake veroorzaakt: maar wanneer men 'er dusdanig mede overeenquam, hoedanig men die uitspreeken moest, zou het nochtans zeer moeilyk zyn daar mede overeen te ko- | |
[pagina XXIII]
| |
men, hoe men die schryven moest; naardien de Franschen, Duitschers, Spanjaarden en Italianen de zelve letteren verscheidentlyk uitspreeken; waar uit ontstaat dat ze onderling dikmaals veele letteren gebruiken, om een eenige Hebreeusche letter wel uit te drukken. De Schryvers van de Grieksche Overzetting des Bybels, aan wien men gemeenlyk den naam van de zeventig Overzetters geeft, verschillen hier over met Hieronimus; en de aloude manier van 't schryven der Hebreeuwsche woorden in een andere taal, komt geenzins met het nieuwe gebruik overeen. Hierom is't dat de Oordeelkundigen wel agt moeten geeven, wanneer zy de Oude Boeken drukken laaten, waarin men de Hebreeusche woorden in Grieksche of Latynsche letteren geschreeven vind, zodanig als de Werken van Hieronimus, Epiphanius en eenige andere Oudvaders geschreeven zyn. Voor 't overige zyn wy met onzen Schryver van geen een gevoelen, die gelooft, dat de Italianen de Hebreeuwse taal beter dan eenigen anderen Landaart uitspreeken. De Spaansche Jooden waarvan het grootste gedeelte zich nu in 't Oosten onthoud, wyken de Italianen hier in geenzins, en wy gelooven dat ze hun daar in boven alle anderen te bovengaan, niet alleen in de uitspraake: maar ook in 't schryven. Want hunne geschreeven Boeken zyn onvergelykelyk schoonder dan die der Italianen, Duitschers en Levantynen of Oosterlingen. Insgelyks zyn zy beter ervaaren in de taalgeleertheit en der Heilige taale. Toen zy uit Spanje verdreeven wierden, weeken ze naar der Turken Staaten, en vestigden zich voornamentlyk te Konstantinopolen, Salonica en omgelegene Landen, alwaar zy zich aanzienlyk hebben gemaakt, door de statigheit die zy in hunne Godtsdienst-plichten vertoonen. Waar is 't dat zy geen zuiver Spaansch spreeken; maar hoe gebroken die spraak by hun zy, nochtans dienen zy zich van een Spaansche Overzetting des Bybels. Overal vind men hunne Synagogen netter en ryker dan die van andere Jooden versiert. Zy zyn mede zeer naaukeurig, dat de Pentateuchen en andere Boeken waar van zy zich in de Synagogen bedienen, zeer net geschreeven worden. Dit roeren wy alleen in 't voorbygaan ten dienste der geenen aan, die geneegen zyn een verzameling van met de handt geschreeven Hebreeusche Boeken op te leggen. Wanneer wy de Spaansche Jooden hier in boven alle anderen achten, spreeken we nochtans niet dan van die by ons bekent zyn, vermits we onkundig zyn van die geen die de uitterste deelen van Asië bewoonen. Maar wy verwonderen ons dat zoo veele Jezuïten en andere Geestelyken, die deeze Landen bereizen, geen nieuwsgierigheit gehad hebben om ons van de Jooden, die zich aldaar onthouden eenig bericht te geeven, noch eenige van hunne Bybels toe te laaten komen, en van ons te onderrichten waarin hunne Overleveringen van de Overleveringen en gewoone gebruikelykheden van andere Jooden verschillen. Wy zouden alhier eenig gewag van onze Fransche Jooden konnen maaken, die eertyds in rykdom alle de andere Jooden overtroffen, voor dat ze uit Vrankryk verdreeven zyn; waar van het spreekwoordt afkomstig is, hy is zoo ryk als een Joodt. Zeker is 't dat zy in dien tydt de schoonste Huizen en Landgoederen bezaten omtrent Parys te vinden. Het groot woekeren 't geen men hun gedoogde te oeffenen, onder voorwendzel dat 'er het Gemeen by bevoordeelt wierd, had hen zoo machtig gemaakt, zulks men eindelyk genoodzaakt wierd van hen uit te rooyen. Echter warenze zoo in hunnen han- | |
[pagina XXIV]
| |
del niet verwart, of zy gaven zich mede tot de leeroeffening hunner Wet en Kerkplichten over. En alzoo toen de Spaansche Jooden in de Geleertheit der H: Schrift uitmuntten, zoo waren die van Vrankryk de bedreevenste in de wetenschap van den Talmud. In deezen tydt verstrekte Parys voor het Athene der Jooden, en zy quamen 'er van alle oorden om in deeze Geleertheit te worden onderweezen. Rabbi Salomon Isaak, dien grooten Uitlegger van den Talmud, was een Fransman, en wy twyffelen niet of hy heeft over deeze Stoffe openbaare lessen te Parys gegeeven. Hy was van Troyes in Champanje geboortig, en hy heeft de deftigste Uitleggingen over den Bybel geschreeven, die de Jooden gemeenlyk hooger dan alle anderen achten. 't Is ons niet onbewust dat anderen verzeekeren willen, dat deeze Rabbyn een Inboorling van Lunel in Languedok was, zich grondende op den naam van Jarchi die men hem gemeenlyk gaf, in 't Hebreeusch van Lunel beteekenende: maar zy bedriegen zich naar myn oordeel; naardien de waare naam van deezen Joodt geen Jarchi was, gelyk hem het meerendeel onzer Schryveren noemen: maar Itsahaki, of Isaaks Zoon, dus door de Jooden genoemt. Waar is 't dat Rabbi Benjamin in zyne Reizen van een zekeren Rabbi Salomon van Lunel gewag maakt, die Keizer Konstantyn onzen beruchten Rabbi Salomon meent te zyn: maar hy heeft geen acht geslagen dat hy voor deezen tydt reeds overleeden was. Wy merken in 't voorby gaan ten voordeele der Fransche Jooden aan, die een groote achting verworven hebben, vermits zy anderen in de kennis van den Talmud overtroffen, en voornamentlyk de Champanoizen die 'er een byzondere studie van maakten. Zy zyn de Schryvers van een groot gedeelte van 't geen wy Tosaphot, Byvoegzelen of Verklaringen van den Talmud noemen, gelyk men in 't Boek zien kan, 't welk den naam van Juhasin of der Huisgezinnen voert, alsmede in Tsemah David. De meesten waren van Rheims of Troyes, en zy leerden 'er opentlyk den Talmud aan alle de Jooden. Men zou hier noch konnen byvoegen, dat schoon de Handschriften van de Spaansche Bybels voor alle anderen te achten zyn, deeze die de Jooden van Languedok en van de Spaansche Grenzen geschreeven hebben, de zelven niet behoeven te wyken. De Stadt Narbonne is de voornaamste plaats der Waereldt geweest, alwaar de Jooden hun werk maakten de beste Exemplaren van den Bybel af te schryven, en in dien zin is 't dat men de woorden van Rabbi Benjamin in den aanvang van zyne Reizen verstaan moet. Narbonne is de Meesteresse der Wet, en van daar is 't dat de Wet uitgaat om zich in alle de deelen der Waereldt te verspreiden. Zy heeft deftige Geleerden, en die Prinsen zyn, waarvan de voornaamste Rabbi Kalonimos, Zoon van den Nasci of zeer grooten Prins Rabbi Theodorus van gelukkiger gedachtenisse, is, en van den geslachte Davids afkomstig, die Erfgoederen en Landeryen bezit, als hem de Mogendheden deezes Landts geschonken hebben. De Heer van Sancy, deed geduurende den tydt van zyn Gezantschap aan de Porte, een onderzoek naar de beste handschriften van den Bybel die men in 't Oosten vinden kon. Het beste van alle 't welk hy medebragt, is een Afschrift door deezen Nasci, of Prins Theodorus geschreeven, waarvan den Joodt Benjamin gewag maakt. Men bewaart'er een groot gedeelte van in de Bibliotheek der Vaderen van 't Oratorium te Parys. Hy heeft het geschreeven, als | |
[pagina XXV]
| |
aan 't einde van 't Handschrift blykt, in 't jaar 967. overeenkomende met onze jaarreekening van 't jaar 1207. Ook hebben we zeer schoone Handschriften van den Bybel van Perpignan gezien, die nochtans met dien van Narbonne niet te vergelyken zyn. Het onder den Jooden beruchte Exemplaar van den Bybel, 't welk den naam van Hillel voert, en waarna zy hunne Boeken verbeeteren, als uit een Oorspronkelyk Boek, is afkomstig uit het Koningryk van Leon in Spanje, en niet van Lyon in Vrankryk, gelyk anderen geschreeven hebben. Men moet nochtans wel acht geeven, dat het van zodanig een Oudheit niet is, als het de Jooden toeeigenen, gelyk wy lichtelyk met de verscheiden lezingen van dit Handschrift zouden konnen bewyzen. Voor 't overige gelooven we dat het zeer moeielyk wezen zou tegenwoordig Handschriften van den Bybel te vinden, die meer dan 600 jaaren heugden, en wy moeten ons op deezen niet vertrouwen, die men van een veel ouder Oorsprong afleid. Alhoewel 'er nochtans zodanige mogten gevonden worden, die zy naar de Massora verbeetert hadden; gelyk wy eenige gezien hebben die nergens na zoo oudt waren, en die men echter volgens de verbeetering van de Massora gezuivert had. Sedert dat deeze Massora onder de Jooden boven de Aloudheit de achting heeft behaalt, heeft men de oude Handschriften niet meer zoo waardig geacht; om dat men geloofde dat ze niet genoeg gezuivert waren. Wy zouden hier veele Aanmerkingen over zodanige Handschriften konnen maaken, om de goede van de quaade te onderscheiden: maar dit zou ons te verre doen afweiden, en wy meenen reeds de paalen van een Voorrede voor dit Boek over de Plechtigheden der Jooden handelende, te hebben overtreeden. Wy zullen alleen noch zeggen dat deeze Druk (tot de Overzetting van dit Werk gedient hebbende) naaukeuriger dan de voorige is, schoon echter een zeeker persoon die verzocht was de bladeren na te zien, buiten kennis van den Schryver 't een en 't ander bygevoegt en weg genomen heeft, 't welk niet vernomen is, dan nadat den Schryver zyn Werk eenigen tydt daarna had overzien. |
|