Felicita breve. Korte Gelucksaligheydt.
Een Vrouwe in 't wit en geel gekleet, houdende op 't hoofd een gulden kroone, geciert met veele eedelsteenen, hebbende in de rechter hand een Scepter, die zy om hoogh houdt, alwaer een Koewoerde met haere blaederen omslingert is, die by haere voeten komt opschieten, mette slincker hand houdse een becken met geld en eedelsteenen.
Het witte en geele kleed is een kenteycken van genoegen, de Kroone en Scepter, zijn van Heerschappye, en het Becken, van groote Rijckdoom, in welcke dingen de korte en ydele gelucksaligheyt bestaet, 't selve by eene Koewoerde vergelijckende, die in korter tijd hoogh opklimt, maer wederom in korte tijd alle haere kracht verliest en ter aerde neder valt, 't welck van Alciatus op dese maniere is uytgedruckt:
De Koewoerd alsoo ras opschiet,
Dat zy den Pijn den Loef afsiet:
En vlecht sich om haer tacken heen,
En acht sich trotser als gemeen:
De Pijnboom lacht om sulck een daet,
En seght, dijn grootsheyd haest vergaet,
Want als de sneeu en vorst dy knelt,
Dan is dijn hooghmoed haest gevelt.