Nederland en Shakespeare
(1936)–R. Pennink– Auteursrecht onbekendAchttiende eeuw en vroege romantiek
[pagina 288]
| |
Henry the fourth II.III, 2: | |
K. Hendrik.o Hemel! dat het eens geöorlofd ware in het boek van het nood lot te leezen, en te zien, hoe de omwenteling der tijden bergen effen maakt, hoe het vast land zijne vastigheid verliezende in de zee vers melt, en hoe op andere tijden de zee, die omringende gordel van den grooten Oceaan, te wijd word voor de heupen van Neptunus; hoe de kansen met ons spotten, en hoe de beurtwisselingen den beker der verandering met verschillende vochten opvullen! Uit de Voorafspraak: | |
Het Gerucht.Over mijne tong rijden onophoudelijk kwaadspreekingen, welke ik in alle taalen voortbreng, en dus de ooren der menschen met valsche verhaalen vervul. Ik spreek van vreede, wanneer bedekte vijandschap, onder den glimlach van veiligheid de waereld treft; en wie anders dan het gerucht, wie anders dan ik veroorzaakt ontzaglijke monsteringen en voorbereide verdeedigingen. | |
Richard the second.(Richard's strijdmacht is overgelopen naar Bolingbroke; Bushy, Green, Wiltshire zijn onthoofd). | |
III, 4:Ga naar voetnoot1)K. Richard.Laat niemand meer van eenige vertroosting spreken; laaten wij veeleer spreeken van graven, wormen, en graf schriften; laat het stof ons papier zijn, en laaten wij met de traanen onzer oogen onze droefheid op den boezem der aarde schrijven! Laaten wij boedelscheiders benoemen, en van uiterste willen spreeken; maar neen, dit ook niet, want waarover kunnen wij beschikken, dan over de begraafenis van onze doode lichaamen? Ons land, ons leven, alles behoort Bolingbroke, en niets kunnen wij ons eigen noemen dan de dood; en dat gering gedeelte woeste grond, dat tot een deksel voor onze koude beenen zal | |
[pagina 289]
| |
strekken. Laaten wij, om 's hemels wil, hier op den grond gaan nederzitten, en de droevige geschiedenissen van de dood der Koningen ophaalen; hoe sommigen afgezet zijn geworden; sommigen in den oorlog gesneuveld; sommigen gekweld zijn van de geesten der geenen, die zij afgezet hadden; sommigen door hunne eigene huisvrouwen vergeven; sommigen in den slaap vermoord; allen elendiglijk omgekomen. - Want in de holle kroon, die het sterflijk hoofd der Koningen omringt, houd de dood haar hof; daar zit die spotster, beschimpt hunne grootheid, en lacht met hunne ijdele pracht; hen een oogenblik, een kort tooneel vergunnende om te heerschen, gevreesd te worden, en met hunne oogwenken te kunnen dooden; zij stort hen verwaande harsenschimmen in, alsof dit vleesch, die ringmuur van ons leven, van ondoordringbaar koper was; en wanneer wij in deeze verbeelding zijn, dan steekt zij met eene kleine speld door deeze muuren, en dan is het: vaarwel Koning! - Dekt uwe hoofden, en bespot geen vleesch en bloed met plegtige eerbewijzen; legt den eed af, en alle gewoonten, gebruiken, en ceremonieele plichtpleegingen, want gij hebt mij tot nu toe altijd verkeerd beschouwd; ik leef van brood evenals gijlieden, ik gevoel dezelfde behoeften als gij, ik lijd smarten, ik heb vrienden noodig even gelijk gij; aan dit alles onderworpen, hoe kunt gij dan zeggen, dat ik een Koning ben? (Richard, verschanst in het kasteel Flint, moet voor al Bolingbroke's eisen zwichten). | |
III, 6:K. Richard.Wat moet de Koning thans doen? moet hij zich onderwerpen? Welnu, de Koning zal het doen. Moet hij afgezet worden? Welnu, hij zal daarmede te vreede weezen. Moet hij zelfs den naam Koning verliezen? o, Laat het, in Gods naam, zo zijn. Ik zal mijne juweelen voor een paternoster verwisselen; mijn prachtig paleis voor eene kluizenaars-cèl; mijn Koninglijk gewaad voor een' aalmoeseniers-rok; mijne uitgesnedene bekers voor een |houten' nap, mijn' scepter voor een' pelgrimsstaf; mijne onderdaanen voor een paar beelden van Heiligen; en mijn uitgestrekt Koningrijk voor een gering graf, een gering, een allergeringst graf; - een vergeten graf; of, ik zal mij laaten begraaven aan den gemeenen weg, aan een weg, die dagelijks betreden word, daar de voeten der onderdaanen ieder oogenblik het hoofd van hunnen Koning moogen vertrappen; want nu, terwijl ik nog leef, trappen zij reeds op mijn hart; en waarom zouden zij dan niet op mijn hoofd moogen trappen als ik begraven ben? - Gij schreit, Aumerle, gij schreit, mijn tederhartige Neef! Wij zullen van onze verachte traanen schaadelijken regen maaken, die met den stormwind van onze zuchten verëenigd, het zomerkoren zal nederslaan, en eene duurte in dit oproerig land verwekken. Of zullen wij met onze tegenspoeden den spot drijven, en een aartig spel met onze traanen maaken? Als, bijvoorbeeld, van dezelve | |
[pagina 290]
| |
zólang op dezelfde plaats te storten, totdat zij een paar graven voor ons zullen gedolven hebben, en, als wij daarin leggen dan zal het zijn: Hier leggen twee Bloedverwanten, die hunne graven gemaakt hebben met de traanen van hunne oogen. Zou dus dit kwaad geen goed doen? - Genoeg, genoeg, ik zie wel, dat ik beuzeltaal spreek, en dat gij mij belacht. (Northumberland komt op het Tooneel.) Grootmagtige Prins, Mylord Northumberland, wat zegt Koning Bolingbroke? Wil zijne Majesteit, dat Richard zal leeven, of moet Richard sterven? Gij hebt slechts eene buiging te maaken om Bolingbroke Ja te doen zeggen. (Richard heeft afstand gedaan ten behoeve van Bolingbroke, die een openlijke afstand van de Koning wenst). | |
IV, 3:K. Richard.Helaas! waarom word ik tot een' Koning gezonden, vóór dat ik de koninglijke gevoelens heb kunnen afleggen, waarmede ik geregeerd heb? ik heb nog naauwlijks begonnen te leeren mij aan te beveelen, te vleijen, te buigen, en te knielen. Geef nog eenigen tijd aan de droefheid als mijn opziender om mij deeze onderwerping te leeren. Thans kan ik mij nog zeer wel te binnen brengen de wezenstrekken van allen deeze mannen; zijn zij niet allen mijne (onderdaanen) geweest? Hebben zij niet dikwijls mij toegeroepen: Heil zij u! gelijk Judas deed aan Christus? Maar hij vond onder twaalf allen getrouw behalve één’, en ik vind onder twaalfduizend niet één. - God behoede den Koning! - Wil niemand Amen zeggen? Ben ik priester en klerk te gelijk? Wel aan dan: Amen! God behoede den Koning! schoon ik het niet ben; en ook Amen, wanneer de Hemel mij daarvoor houd. Om wat te doen ben ik hier gezonden? | |
York.Om die vrijwillige daad te doen, welke gij, den last der Opperheer- | |
[pagina 291]
| |
schappij moede, van zelf aangeboden hebt, te weeten, den afstand van uwen staat en kroon. | |
K. Richard.Geef mij de kroon. - Kom, Neef, vat de kroon aan; hier, aan deeze zijde mijne hand, en aan de overzijde de uwe. Nu is deeze gouden kroon gelijk aan een' diepen put, die twee emmers heeft, waarvan de een den anderen vult; en waarvan de ledige steeds in de lucht zweeft, terwijl de andere omlaag onzichtbaar en vol water is; deeze emmer omlaag, die met traanen gevuld is, ben ik; mijn eigen leed opkroppende, terwijl gij in de hoogte rijst. | |
Bolingbroke.Ik meende, dat uw afstand vrijwillig was. | |
K. Richard.Mijne kroon wil ik vrijwillig afstaan; maar mijn' kommer is mijn eigen; mijn luister en mijn aanzien kunt gij mij afneemen, maar niet mijn' kommer; over deezen ben ik nog op dit oogenblik koning. | |
Bolingbroke.Gij geeft mij met uwe kroon een gedeelte van uw' kommer over. | |
K. Richard.Het vermeerderen van uw' kommer vermindert de mijne niet. Mijn kommer is verlies van kommer, dewijl thans mijn oude kommer verloren is; uw kommer is aanwinning van kommer; dewijl gij nieuwen kommer aanwint. Den kommer, dien ik overgeef, behoud ik, schoon ik dien overgegeven heb; dezelve behoort tot de kroon, en zal mij evenwel bijblijven. | |
Bolingbroke.Wilt gij goedwilliglijk afstand doen van de kroon? | |
K. Richard.Ja, neen; - neen, ja; - want ik moet niets zijn; daarom neen, neen; want ik laat het aan u over. Geef nu acht, op welk eene wijze ik mijzelven wil vernietigen. Ik geef dit zwaar gewigt van mijn hoofd over, deezen ondraagbaaren scepter uit mijne hand, en den hoogmoed van de koninglijke oppermagt uit mijn hart; ik wasch met mijne eigene traanen mijn' Koninglijken balsem af; ik geef met mijne eigene handen mijne kroon weg; ik verzaak met mijne eigene tong mijn' geheiligden staat; ik ontslaa met mijn' eigen' mond allen de eeden, die aan mij gezworen zijn; ik zweer vrijwillig alle Vorstelijke pracht en Majesteit af; ik doe afstand van allen mijne eigendommen, jaarlijksche inkomsten, en lijfrenten; ik herroep allen mijne acten, besluiten, en ordonnantiën; God vergeeve allen de eeden, die jegens mij verbroken zijn! God maake, dat alle geloften, aan u gedaan, ongeschonden moogen onderhouden worden! Hij geeve, dat ik, die niets meer heb, mij over niets bedroeve, en dat gij, die alles verkregen hebt, in dat alles vreugde moogt vinden! Lang moet gij leeven, en op den troon van Richard zitten, en dat Richard welhaast in een' diepen kuil begraven worde! God behoede Koning Hendrik! dit zegt de ontkoningde Richard, en geeve hem veele jaaren van voorspoed! Wat ontbreekt 'er nog meer? | |
[pagina 292]
| |
Northumberland.Niets meer, dan dat gij deeze beschuldigingen leest, benevens de lijst van misdaaden, door u, in persoon, en door uwe vleijers uitgevoerd tegen den Staat, en tegen het welzijn van dit Land; opdat door het bekennen van dezelve het volk mooge bespeuren, dat gij met recht onttroond zijt. | |
K. Richard.Moet ik dat doen? Moet ik de webbe van mijne begaane dwaasheden weder ontrafelen? Mijn goede Northumberland, indien alle uwe misdaaden eens opgetekend stonden, zoud gij u niet schaamen dezelve aan eene zo aanzienlijke vergadering voor te leezen? Indien gij wilde, dan zoud gij daarin één haatelijk artikel vinden, te weeten het afzetten van een' Koning en het breeken van den vasten borgtogt van een' eed, dat met een duidelijk merkteken in des Hemels gedenkboek ter verdoemenis aangetekend staat. Ja, gij allen, die hier tegenwoordig zijt, en op mij ziet, terwijl mijn ramp mij in benaauwdheid brengt, ofschoon sommigen van u met Pilatus hunne handen wasschen, en een uiterlijk medelijden toonen; gij, Pilatussen hebt mij hier echter overgegeven aan een zeer zwaar kruis, en geen water kan ooit uwe zonden afwasschen. | |
Northumberland.Spoed u, Mylord; lees deeze artikelen. | |
K. Richard.Mijne oogen zijn vol van traanen, ik kan niet zien; en echter verblind dat ziltig vocht dezelven niet zó zeer, of zij kunnen hier nog een' grooten hoop verraaders zien. Ja, als ik de oogen op mij zelven vestig, dan bevind ik mijzelven zo wel een verraader te zijn als de overigen; want ik heb hier de toestemming van mijn hart gegeven tot het ontblooten van het prachtig lichaam van een' Koning; ik heb den Luister tot laagheid, en een Opperheerscher tot een 'Slaaf gemaakt; de verhevenste Majesteit tot een' onderdaan, en den grootsten Staat tot een bedelaar. | |
Northumberland.Mijn Heer,,,,,,,, | |
K. Richard.Ik ben geen Heer van u, gij trotsbeleedigende man; ook ben ik niemands Heer; ik heb noch naam, noch titel; ja zelfs de titel, die mij van de geboorte af gegeven is, is mij nu ontweldigd. Ach! welk een ongelukkige dag! heb ik dan zoveel winters overleefd om nu heden niet eens te weeten, hoe ik mijzelven noemen zal! Ach! dat ik een Schijnkoning van sneeuw gemaakt ware, die voor de opgaande zon van Bolingbroke geplaatst was, op dat ik dus tot waterdruppelen versmelten kon! Goede Koning, - groote Koning, - en echter niet grootelijk goed, indien mijn woord nog gangbaare munt is in Engeland, vergun mij dan te beveelen, dat men mij terstond een' spiegel bezorge, opdat ik mooge zien hoedanig de trekken zijn van mijn gelaat, zedert dat het de Koninglijke Majesteit heeft moeten overgeeven. | |
[pagina 293]
| |
Bolingbroke.Laat iemand gaan om een' spiegel te haalen. | |
Northumberland.Lees dan dit papier, terwijl de spiegel gehaald word. | |
K. Richard.Booze vijand, gij pijnigt mij reeds éér ik nog in de hel ben. | |
Bolingbroke.Dring niet meer hierop aan, Mylord Northumberland. | |
Northumberland.Dan zal het Huis der Gemeenten niet te vreden zijn. | |
K. Richard.De Gemeenten zullen tevreden gesteld worden; ik zal genoeg leezen, wanneer ik slechts mijne oogen zal slaan in het boek, waarin allen mijne zonden geschreven staan en dat ben ik zelf. (Een dienaar brengt een' spiegel). Geef mij dien spiegel, daarin zal ik leezen. - Hoe! nog geene dieper rimpels? Heeft de droefheid mij zoveele slagen in het aangezicht gegeven, en nog geene dieper wonden gemaakt? o Vleijend glas, gij bedriegt mij even als mijne aanhangers in de dagen van mijn' voorspoed. Is dit het gezicht (van hem), die elken dag tienduizend menschen onder zijn dak huisvestte? Is dit het gezicht dat, even als de zon, de aanschouwers deed pinkoogen? Is dit het gezicht, dat zoveele dwaasheden een goed gezicht gaf, en dat ten laatste door Bolingbroke van zijn aanzien beroofd is? Welk een verganglijke luister blinkt in dit aangezicht. (Hij werpt den spiegel ter aarde). Het aangezicht is even verganglijk en broos als deszelfs luister; zie daar, daar legt het nu in duizend stukken. Stilzwijgende Koning, geef wel acht op de zedenleer van deeze jokkernij; zie, hoe schielijk de droefheid mijn aangezicht vernield heeft. | |
Bolingbroke.De schaduw van uwe droefheid heeft de schaduw van uw gelaat vernield. | |
K. Richard.Zeg dit nog eens. De schaduw van mijne droefheid! zacht laat eens ziens; ja, dat is waar, mijne droefheid zit inwendig, en deeze uitwendige jammerklagten zijn slechts schaduwen van mijne onzichtbaare droefheid, welke stilzwijgende opzwelt in mijne gepijnigde ziel: daarin is het wezen zelf gelegen. Ik dank u, Koning, voor uwe groote goedheid, dat gij mij niet alleen rede geeft om te jammeren, maar ook mij tevens leert, hoe ik die rede moet bejammeren. Ik zal slechts om ééne weldaad bidden; en dan zal ik vertrekken, en u niet meer lastig vallen. Zult gij mij die vergunnen? | |
Bolingbroke.Noem die slechts, waarde Neef. | |
K. Richard.Waarde Neef! Nu ben ik grooter dan een Koning; want, toen ik nog Koning was, waren mijne vleijers slechts onderdaanen; en nu ik onder- | |
[pagina 294]
| |
daan ben heb ik een; |Koning tot mijn' vleijer; als ik zo groot ben behoef ik niet te bidden. | |
Bolingbroke.Eisch dan slechts. | |
K. Richard.En zal ik het verkrijgen? | |
Bolingbroke.Gij zult het verkrijgen. | |
K. Richard.Vergun mij dan, dat ik heen gaa. | |
Bolingbroke.Waar heen? | |
K. Richard.Waar heen gij wilt, als ik maar uit uw gezicht ben. | |
Bolingbroke (tegen de Hovelingen).Laaten sommigen van u hem naar den Tower mede neemen. | |
K. Richard.Wel gezegd, medeneemen! - Gij zijt allen medeneemers, die dus behendiglijk u zelven weet te verheffen door den val van een wettigen Koning. | |
Veel leven over niets.(Beatrice en Benedicto zijn de geestige huwelijkshaters, die ten slotte door vriendenlist tot elkaar worden gebracht. Hero is Beatrice's gedweeër nichtje). II, 1: | |
Antonio (tegen Hero).Nu, nicht, ik vertrouw, dat gij u door uw' Vader zult laaten gezeggen. | |
Beatrice.Ja, het is inderdaad mijne Nichts plicht, onderdaanig te neigen, en te zeggen: ‘Zo als het u belieft, Vader’. Maar evenwel, Nicht, laat het een knappe jongen zijn, of neig anders voor de tweedemaal, en, zeg: ‘zoals het mij belieft, Vader’. | |
Leonato.Nu, Nicht, ik hoop, dat gij u nog eenmaal voor een' man zult kunnen schikken. | |
Beatrice.Niet vóór dat de natuur de mannen van andere stof dan van aarde zal scheppen. Moet het eene vrouw niet leed doen, dat zij overheerscht word door een stuk magtig stof? dat zij rekenschap van haar gedrag moet geeven aan een' klomp mislijke klei? Neen, Oom, ik begeer ‘er geen’; de zoonen van Adam zijn mijne broeders, en ik houd het voor zonde met een' van mijne bloedverwanten te trouwen. | |
Leonato (tegen Hero).Herinner u, Dochter, wat ik u gezegd heb; indien de Prins u over deeze zaak aanspreekt, dan weet gij uw antwoord. | |
[pagina 295]
| |
Beatrice.Geloof mij, Nicht, wanneer gij niet ten bekwaamen tijd trouwt, dan zal het de schuld van de muziek zijn; als de Prins al te driftig is, zeg hem dan, dat 'er in alle dingen eene zekere maat is, en ontdans dus het antwoord; want, hoor eens Hero, vrijen, trouwen, en berouw hebben, is eveneens als eene Schotsche Gigue, een Menuët, en een Cinque-pas, het eerste aanzoek is vuurig en schielijk, even als een Schotsche dans, en tevens grillig; het trouwen is geregeld en deftig, even als een Menuët, vol van ouderwetsche deftigheid; en eindelijk komt het berouw, en valt met zijne zwakke beenen hoe langer hoe meer in de Cinque-pas, tot dat het in het graf nederdaalt. Als pendant een bespiegeling van Benedicto.
(Claudio is door zijn liefde geheel veranderd, en Benedicto peinst:) | |
II. 8:Zou ik zodanig kunnen veranderen, en nog met deeze zelfde oogen zien? Ik kan het niet verzekeren, maar ik denk het toch niet. Ik wil 'er niet op zweeren, dat de liefde mij niet in eene oester zou kunnen veranderen; maar daarop wil ik wel zweeren, dat, zolang die mij niet in eene oester verandert, ik nooit zo gek zal worden. Eene Juffer is schoon, dat deert mij niets; eene andere is verstandig, dat deert mij ook niets, eene derde is deugdzaam, dat deert mij ook niets. Zolang niet alle de bevalligheden in één meisje vereenigd zijn, zal niet één meisje mij bevallen. Rijk zal zij moeten zijn, dat is zeker; verstandig, of ik wil haar niet hebben; deugdzaam, of ik wil 'er niet op bieden; schoon, of ik wil haar niet aanzien; goedaartig, of zij moet mij niet genaaken; edel, of ik ben niet voor haar, schoon zij een engel was; geestig in gesprek; uitmuntend in de muziek, en haar haair van de kleur gelijk het God behaagt. - Ha! daar komt de Prins met mijnheer Verliefd! Ik zal mij hier in het geboomte verschuilen. |
|