Nederland en Shakespeare
(1936)–R. Pennink– Auteursrecht onbekendAchttiende eeuw en vroege romantiek
[pagina 283]
| |||||
Bijlage IIGa naar voetnoot1)
| |||||
[pagina 284]
| |||||
De dwaaling.Antipholus van Syrakuse declareert zich aan Luciana, die hem houdt voor de man van haar zuster, n.1. Antipholus van Ephesen; verontwaardigd had Luciana haar vermeende zwager zijn ontrouw aan zijn vrouw verweten: | |||||
III, 2:AntipholusBut if that I am I, then well I know,
Your weeping sister is no wife of mine,
Nor to her bed no homage do I owe;
Far more, far more to you do I decline.
Oh, train me not, sweet mermaid, with thy note,
To drown me in thy sister's flood of tears;
Sing, siren, for thyself, and I will dote:
Spread o'er the silver waves thy golden hairs,
And as a bed I'll take thee, and there lie;
And, in that glorious supposition, think
He gains bij death, that hath such means to die:
Let Love, being light, be drowned if she sink!
| |||||
[pagina 285]
| |||||
Macbeth.II, 5: | |||||
Macbeth. Lady Macbeth.Macbeth.Ik heb de daad volbracht! hoorden gij geen gerucht? | |||||
Lady Macbeth.Ik hoorden de uilen schreijen, en de vledermuizen krassen.... Zeide gij niet iets? | |||||
Macbeth.Wanneer? | |||||
Lady Macbeth.Zo even. | |||||
Macbeth.Toen ik beneden kwam? | |||||
Lady Macbeth.Ja. | |||||
Macbeth.Luister! .... wie ligt 'er in de tweede Kamer? | |||||
Lady Macbeth.Donalbain. | |||||
Macbeth (zijn handen beziende).Dit is een treurige beschouwing. | |||||
Lady Macbeth.Neen, het is een laag denkbeeld, dit eene treurige beschouwing te noemen. | |||||
Macbeth.De een lagchten in den slaap, en den ander schreeuwden: moord! zo dat de een den ander opwekten. Ik stond hen aan te hooren, maar zij verrichten hun gebed, en gingen wederom slaapen. | |||||
Lady Macbeth.Daar zijn 'er twee in eene kamer. | |||||
Macbeth.De eene riep ‘God help ons!’ en de anderen ‘Amen!’ als of zij mij, met deze beuls handen, naar hunne vrees hadden zien luisteren. Ik kon geen Amen zeggen, toen zij zeiden ‘God help ons’. | |||||
Lady Macbeth.Gij moet daar niet aan denken. | |||||
Macbeth.Maar waarom kon ik geen Amen zeggen? ik had Gods hulp zeer noodig, maar het Amen stooten in mijn keel. | |||||
Lady Macbeth.Men moet over diergelijke daaden zo lang niet na denken; dat zou u dol maaken. | |||||
Macbeth.Het was even of ik een stem hoorde roepen ‘slaapt niet langer, | |||||
[pagina 286]
| |||||
Macbeth vermoord den slaap’ - Den ontschuldigen slaap! de slaap die den verwarden kluw der zorgen uit elkander wind! de dood van iedere dag des levens (von jedes Tages Leben!); het bad van verwonden arbeid; de balzem van gekwetste gemoederen; de tweede gang der groote Natuur; de voedzaamste spijze bij het gastmaal des levens. | |||||
Lady Macbeth.Wat zal dit alles? | |||||
Macbeth.Alles riep nog steeds in huis ‘Slaapt niet langer’! Glamis heeft den slaap vermoord! - en daarom zal Cawdor niet meer slaapen; Macbeth zal niet meer slaapen. | |||||
Lady Macbeth.Wie was het dan, die zo riep? - Ach! mijn dierbaare Thane, gij ontzenuwd uw edle sterkte, als gij met zulke kranke hersenen over die zaaken denkt. Ga, neem wat water, en wasch dit haatelijk getuigenis van uwe handen. - Waarom bragt gij deze Dolken mede? zij moeten daar blijven leggen. Ga, breng ze weer weg, en bestrijk de slaapende Kamerheeren met bloed. | |||||
Macbeth.Neen, ik keer niet weder te rug. - Ik ijssche voor het denkbeeld van het geene ik verricht hebbe. Bedenk het nog eens. Ik waag het niet. | |||||
Lady Macbeth.Zwakke ziel! - geef mij de Dolken, de slaapende en dooden zijn slegts beelden. Het oog der kindsheid alleen vreest voor een afgebeelden duivel. Bloeden zij (blutet er!) dan zal ik de aangezichten der Kamer heeren daar mede bestrijken want zij moeten voor de daaders aangezien worden. | |||||
(Zij gaat heen, men koord van binnen een slag). Macbeth (alleen).Waar komt deze slag van daê? - hoe is het met mij, dat ieder gerucht mij schrik aanjaagd? - kan de geheelen Oceaan van den grooten Neptunus dit bloed wel van mijn hand afwasschen? neen, deze hand zal eerder alle Zeën rood verwen. | |||||
Lady Macbeth, (te rug komende).Mijne handen hebben de kleur van uwen; doch ik schaam mij dat mijn hert zo wit is (men klopt). Ik hoor geklop aan de Zuiderdeur - wij zullen in ons vertrek gaan. Een weinig water zuivert ons van deze daad. Hoe ligt is dit! - uwe stand vastigheid heeft u verlaaten - Hoor! Daar word weder geklopt! - trek uw slaaprok aan, op dat men ons niet overvalle, en bemerke dat wij gewaakt hebben. - Verlies uw zelve niet in zulke armoedige denkbeelden. | |||||
Macbeth.Mij mijne daad bewust te zijn! - beter was het mij zelf niet bewust te zijn! - (men klopt) wekt Dunkan met uw kloppen op! Ik wenschte dat gij het doen kon (zij gaan heen). |