Nederland en Shakespeare
(1936)–R. Pennink– Auteursrecht onbekendAchttiende eeuw en vroege romantiek
J. KinkerKinker's vreemd product, het ‘epizodisch drama’ Van Rots, dateert uit 1789. Volgens mevrouw van den Bergh van Eysinga-EliasGa naar voetnoot3 verraadt het stuk ‘den lezer van Engelsche en Hollandsche romans en spectatoriale vertoogen’; KalffGa naar voetnoot4 oppert invloed van Shakespeare (het tragische is vermengd met humor) en Kinker zelfGa naar voetnoot5 verklaart nadrukkelijk - soms al te nadrukkelijk? - gevolgd noch vertaald te hebben. Misschien heeft Kalff gelijk, en kan er bij Van Rots even aan verre invloed van Shakespeare worden gedacht; ik denk dan aan de knechtsscènes, aan Betje's luchtig-ernstig lied bij de guitaar, aan woordenspelGa naar voetnoot6 en aphorismen. Ook is het, of er iets van Othello in Van Rots spookt; lééft kan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men niet zeggen, want deze tragedie van minnenijd en boosaardige intrige, is onbezield; een vrij natuurlijke dialoogGa naar voetnoot1, een niet onaardige Betje, zijn er de grootste verdiensten van. Op gevaar af gezocht te worden, zou ik willen wijzen op Steenvliet, de achterdochtige jaloerse echtgenoot - Othello; op de gewetenloos sterke intrigant van Rots, die het vuurtje aanblaast - Jago; op Steenvliet's vrouw, uit huis weggelopen om Steenvliet te kunnen trouwen, en door haar man vermoord - Desdemona; op haar vader, Baron van Roosensteyn, die het huwelijk verfoeit - Brabantio. Over Therese, van Rots' geliefde, en het dienstmeisje Charlotte, worden, in mevrouw Steenvliet's laatste uren, rol en functie van Emilia verdeeld. De zakdoek werd een brief; Desdemona's slaapvertrek - de zaal naast mevrouw Steenvliet's kamer; het bed waar Desdemona op ligt - de stoel waarop mevrouw Steenvliet in slaap valt; een kaars brandt in beide stukken. Ontwakend zien en Desdemona en mevrouw Steenvliet haar moordenaar voor zich staan. Mevrouw Steenvliet's ‘ja ik ben schuldig, maar omdat ik u beminde, deze liefde maakt mij strafbaar’, komt in gedachte, niet in diepte, zeer na aan Othello's ‘Think on thy sins’ en Desdemona's ‘They are loves I bear to you’. We weten dat Kinker Shakespeare vrij goed moet hebben gekend; de nogal eens aangevoerde twee regels uit To be or not to be, verwerkt in Orosman de Kleine hebben niet veel bewijskracht, maar wie All's well that ends well, een van Shakespeare's minst bekende stukken vertaalt, zal zeker de grote tragedies hebben gelezen. Van HallGa naar voetnoot2 verzekert, dat Kinker in 1789 de Duitse toneeldichters niet kende; ook niet de proza-toneelschrijvers van de Sturm und Drang? Van Rots lijkt een Hollandse, verstandelijk geconstrueerde navolging van het Sturm und Drang dramaGa naar voetnoot3. Met de Stürmer und Dränger deelt Kinker de overtuiging, ‘dat het Drame een allernauwkeurigste navolging der natuur moet zijn’Ga naar voetnoot4; mogelijk heeft hij ook van hen de kunst afgekeken, om een stek Shake- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
speare te enten op eigen werk. Neem bijvoorbeeld Klinger's Das leidende Weib; daar zijn in III, 3-5, Julie en Franz twijgjes, zó uit Romeo and Juliet geplukt, en BerendtGa naar voetnoot1, die Klinger's jeugdwerken uitgaf, herinnert ook aan situaties à la Lear, Othello, Macbeth, in Otto; GundolfGa naar voetnoot2 noemt Klinger's Sturm und Drang ‘die Uebertreibung des missverstandenen Shakespeare schlechthin’. Iemand van van Rots' structuur (de naam zal wel geladen zijn met betekenis, evenals de naam Brand in Das leidende Weib)Ga naar voetnoot3, een man, die geen ondeugd kent ‘dan de domheid en de vrees’, die niet ‘lafhartig’ met zijn lot tevree wil zijn, ‘gelijk duizende laage zielen, die voortkruipen zonder op te zien’, die het maar weinig vindt koning te zijn ‘voor hem wiens vader een throon beklom’, die spreekt van een ‘Heelal onzer onwaardig’, wortelt eerder in het achttiende-eeuwse Duitse toneel, dan in Shakespeare. Het lijkt niet heel waarschijnlijk, dat Kinker, onafhankelijk van de analoge Duitse, quasi-Shakesperiaanse, figuren, een van Rots zou scheppen, en dezelfde toneeltrucs verzinnen als Stürmer und Dränger. Het noodweer vol effect in het vijfde bedrijf van Van Rots, het plaatsen van zang en lied in de prozatekst, Kinker kon het van de Duitsers hebben afgekekenGa naar voetnoot4; zelfs gebruikt hij stijleffecten, die aan Klinger herinnerenGa naar voetnoot5. Mogen we bij Van Rots van Shakespeare's invloed spreken, dan voornamelijk om het gekozen Othello-motief; op de conceptie van het spel zal wel secundaire invloed hebben gewerkt, en het zullen eerder de Duitsers zijn geweest, die er Kinker toe hebben gebracht naar Shakespeare te werken, dan Shakespeare zelf. Tot een stukje Kinker heeft Kinker Shakespeare althans niet omgezet, en Van Rots bleef een koel, cerebraal product, de Hollandse Jago, de Hollandse Othello, verzonnen, onwezenlijke wezens, zonder kracht en warmte van Shakespeareaans leven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer Kinker All's well that ends well vertaalde, is ons niet bekend, het handschrift, ééns in van Hall's bezitGa naar voetnoot1, is niet gedateerd. Het kan in geen geval vóór 1783 zijn geschreven, want in de inleiding wordt Groenenvelt's vertaling van Klopstock genoemd. Jeugdwerk (Kinker werd in 1746 geboren) is het dus niet. ‘Ik weet, dat hij van dezen arbeid nimmer eenig openlijk gebruik gemaakt heeft, of nimmer getracht heeft dit te doen’Ga naar voetnoot2, schrijft van Hall, en al te kritisch mogen we tegenover een onuitgegeven vertaling niet staan. Aan het vertaalde drama gaat echter een korte beschouwing vooraf, en we kunnen aannemen, dat deze Kinker's opinie over auteur en spel weergeeft. Al moge het in portefeuille zijn gebleven, stuk en woord vooraf, waren als Voorlezing bedoeld. Welk publiek er gelukkig mee had moeten worden gemaakt, is niet vermeld. De inleiding, voor zover ik weet, nooit uitgegeven, laat ik hier volgen: ‘Het waare schoone - dat namelijk, dat door zijne inwendige waarde, zonder iets anders te behoeven; alleen door zich te vertoonen, dadelijk treft: Dat schoone is van alle tijden zodanig geweest; en kan nooit - 't zij door de wisselvalligheden der tijden; 't zij door de verandering der gewoonten, noch de grillige wispelturigheid der mode - ophouden schoon te zijn. Dat schoone en de waarheid blijven altijd dezelfde. - De verheven overblijfsels der Grieksche en Romeinsche Dichters en Redenaaren, die der Oostersche volkeren en Westersche barden; de voorbrengende genien der vroegere en laatere tijden, bevestigen ons dat deze stelling niet gewaagd is. De groote Shakespere wiens oorspronkelijke voortbrengsels thans twee eeuwen oud zijn, en in een tijd het licht zagen, toen Engelland nog maar een' geringen trap van beschaafdheid ondergaan - en de smaak nog maar weinig ontbolstering ontfangen had, bewijst ons, dat het goud in zijn ertsen beslooten, goud is. Ik heb het gewaagd om een zijner minst bekende Toneelstukken in onze taal over te brengen. Eensdeels om mij zelf in 't goed verstaan van dien schrijver te beöeffenen, en ten tweede om van deze stelling aan uw aandacht eenig bewijs op te leveren. 't Gaat altijd met zeer veel moeite gepaard een schrijver van dien aart, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welke voor een andre natie en een andre eeuw dan de onze geschreven heeft, in zijn waare kracht in een moderner taal en eeuw over te brengen. De zeden en gewoonten (en deze verschilde in dien tijd oneindig veel van onze tegenwoordige) leveren geen klein beletsel op, om alles in zijn waare dag daar te stellen. 't Geen de zeergeleerde Jesuiët Brumoy over 't vertaalen der Grieksche Toneeldichters aanmerkt, heeft ook plaats in de overzetting van een schrijver als onze Shakspere. Hij zegt namelijk: “in 't vertaalen moet men een' zeekren middenweg houden, tusschen een al te gezette nauwkeurigheid, die 't oorspronkelijke onkenbaar maakt, en een al te groote vrijheid, die het geheel verandert”. En hij heeft volkomen gelijk: want die den Griekschen Euripides en den Britschen Shakspere van woord tot woord vertaalen wilde in onze taal, bijvoorbeeld; zou een taal voortbrengen, veel duisterder dan de zogenaamde Hollandsche vertaling van Klopstock door Groenenvelt; dat is (want deze kan niet tegenstaande zijne duisterheid, door een oplettenden lezer verstaan worden) dat is (zeg ik), een taal, die om verstaan te worden, opnieuw eene vertaling of ontcijffering zou nodig hebben. Maar een al te groote vrijheid is even schadelijk, zo niet schadelijker: want deze, werpt, door alleen den waaren zin, zogenaamd, te bewaaren al het eigenaartige der gezegdens weg. En zo zij ons al den waaren zin eener phrase geeft; zo beneemt zij ons echter de energie en kracht van 't oorspronkelijke, en stopt ons (laat ik mij zo eens uitdrukken) den dooden letter in plaats van de bezielde zeggingskracht des Dichters in de hand: of verlevendigt zij dien door den vindingrijken geest van den vertaaler of liever vrijen navolger - dan bedriegt zij ons op een behendige wijs, en geeft ons een valsch denkbeeld van 't oorspronkelijke. Met één woord - ieder taal heeft iets dat haar eigenaartig is - en dat dikwils in een andere taal woordelijk overgezet, een geheel andere beduiding heeft. Men moet zich derhalve zo lang aan de letterlijke vertaling houden als de taal waar in men overbrengt dit behoudens dezelven zin en kracht toelaat. Daar dit niet geschieden kan, moet men zijn toevlucht nemen, tot een andere bewoording; maar die nog thans die zelve waarde als 't oorspronkelijke, in de taal, waarin men overzet, bezit. Om een voorbeeld uit Shakspere zelf aan te haalen; wie zou | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich gaarne met de vertaling van de volgende Phrase vergenoegen: namelijk: And it was I,
That drive thee from the sportive court, where thou
Was shot at with fair eyes, to be the mark
Of smoky muskets? O, you leaden messengers,
That ride upon the violent speed of fire,
Fly with false aim, move the still piercing air,
That sings with piercing, do not touch my lord.
Laatste Toneel derde Bedrijf.
wanneer het op deze wijze vertaald wierd En ik was het die u uit het kortswijlig Hof verbande, waar men met schoone oogen op u schoot, om het wit der rookende musketten te worden? ô gij looden booden, die op de geweldige spoed van 't vuur rijdt, vlieg met een valsch oogmerk, beweeg de steeds doorklievende lucht, die met de doorklieving zingt, raak mijn meester niet aanGa naar voetnoot1. Doch ik geloof reeds genoeg gezegd te hebben, om u gereedelijk te doen toestemmen, dat een al te letterlijke vertaling, niet anders zou zijn dan een Parodie van 't oorspronkelijke, en dat een al te groote vrijheid te veel van den grondtext afwijkt.
Laat ik u nog een oogenblik met mijn autheur ophouden, om u hem voor de voorlezing mijner vertaling, van wat nader bij te doen kennen. Niet den kieschen, wijsgeerigen en door smaak gevormden Voltaire, noch den zoetvloeïenden, treurigen en melodieusen Racine, noch den Plautus en Terentius navolgenden Molière - Niet de eenvoudige schoone Grieksche Toneeldichters zult gij in mijn geliefden en natuurlijken Shakspere ontdekken. Zij waren alle - de eene meer, de andere min - de begunstigde Minnaars der Natuur, elk van dezen schilderde haar met gemoedsvervoering af, gelijk zij zich in hunne verliefde en verhitte verbeeldingskracht op het schoonst vertoonde. De oude Grieken toonden haar eenvoudig; de oosterlingen rijk en praalziek; de Barden trots. - Maar Shakspere spreekt de taal der minnaars niet; hij - de zoon | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der natuur, zegt eenvôudig - maar tevens op een kinderlijken en hartroerenden toon: - Daar is mijne Moeder! - Zijne tafreelen bezitten die verheven juistheid van Voltaire niet; noch de zich zacht in een smeltende beelden en schaduwen van Racine. Neen - men ziet in Shakspere meesterlijke omtrekken, met een stoute hand meestal door 't geval bestierd, daar neêr gezet; hier en daar een aandachtwekkende slagschaduw geeft zijn schilderij vuur en leven; maar zijn eeuw was de eeuw der beschaafdheid niet, en zijn coloriet gaat niet altijd met bevalligheid gepaard. Dit drame welk ik mij ter vertaling gekozen heb draagt den naam van All's well that ends well, Einde goed alles goed. Het stuk voldoet volmaakt aan dien titel. De vinding is schoon doch niet zo wel uitgewerkt als zijn andere stukken, en de kunstige maar ook natuurlijke verwarring lost zich zeer gemakkelijk en op een ongezochte wijze op. Het behoort tot zijne comische Toneelenspellen (sic), doch om het in zijn waarde te beöordeelen, moet men zich in zijne eeuw plaatsen, en hem in betrekking tot de toenmalige zeden beschouwen. De vrijheid die ik mij in 't vertaalen veroorloofd heb, bestaat hier in, dat ik veel van 't nuttelooze, en dat niet dan tot verduistering van zijne schoone vinding strekken kan, achterwege gelaaten heb. Ook heb ik, zo véél mij doenlijk geweest is, het telkens verandren der Toneelen, nu in Italien en dan weder in Frankrijk, verminderd (ten minste in een en 't zelfde Bedrijf) voorzoverr’ mij dit heeft kunnen gelukken, zonder iets aan het stuk te benadeelen. Het caracter van La Feu en een niet veel beteekenende Land Hansworst, heb ik te samen gevoegt om er een Hofnar van te maken, dit is mij niet moeilijk gevallen, om dat La Feu, veel van zo een wezen, in vroeger eeuwen meer dan nu bekend, bezit. En La Feu zelve breng ik niet op 't Toneel, dan geheel op 't laatst, wanneer hij er ook alleen maar noodzaaklijk is. Voor 't overige heb ik alles aangewend om zo veel de aart van 't Nederduitsch dit toelaat, de letterlijken zin van mijn Autheur te behouden. Zo echter mijn vertaling u zo sterk niet behaagt, als mij dit stuk in 't oorspronkelijke genoegen verschaft heeft, dan noogt gij het vrijelijk aan den vertaaler wijten, die zeer wel overtuigd is, dat hij veele schoone trekken van Shakspere niet in die zelfde kracht, overgebracht heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor ik van mijn voorbericht afstap, zal ik u alvorens de vertaling der recensie mededeelen, welke Johnson, een landgenoot van Shakspere, van dit drame gegeven heeft. Zij is de volgende: ‘Dit stuk heeft veele vermaaklijke toneelen; schoon niet altoos waarschijnlijk; en sommige gelukkige caracters schoon niet nieuw, noch uit een grondige kennis der menschlijke natuur voortgesprooten. Parolles is een snoever en een lafaart; zodanige is altijd het vermaak van 't toneel geweest, maar heeft misschien nooit meer gelach en verachting verwekt dan in de hand van Shakspere. Ik kan mijn hart met Bertram niet vereenigen. Een edelman zonder edelmoedigheid, jong zonder trouw, die met Helena als een lafaart trouwt, en haar als een deugniet verlaat. Die wanneer zij door zijn slecht gedrag sterft, naar huis vliegt om een tweede huwlijk te voltrekken - (N.B. dit is geheel iets van de uitvinding des recensents zelve: Het stuk zelve weerspreekt hetGa naar voetnoot1) wordt beschuldigd door een vrouw die hij verleidt heeft; zoekt zich zelf met onwaarheid te verdeedigen, en wordt nogthans tot geluk bestemd’. Men zal bij de voorlezing kunnen oordeelen of dit stuk, deze koelbloedige en onnauwkeurige recensie verdient’. All's well that ends well lijkt geen gelukkige keuze voor een auditorium, dat waarschijnlijk nog voor Shakespeare gewonnen moest worden. De intrige valt, los van Shakespeare's dictie, nauwelijks te slikken. Maar Kinker prees de schone vinding, en vond dat de ‘kunstige maar ook natuurlijke verwarring’ zich makkelijk en ongezocht oploste. Het drama is voor hem alleen ‘comisch tooneelspel’; modern gecompliceerd is zijn visie nog niet! Dat hij zich enigszins in de hoofdpersonen heeft verdiept, met Bertram en zijn gedwongen huwelijk was begaan, kan men misschien lezen uit zijn bezwaar tegen Johnson's ‘koelbloedige’ recensie. Uit de slotwoorden, wat de nar betreft, Kinker's slotwoorden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Koning.Als men zulk een einde maakt, is het zoet zo veel te aangenaamer als het bitter voorbij is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Hofnar.En ondertusschen hebben zij het zoet op, en het bitter moet nog volgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Koning.Wat zegt gij? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Hofnar.Amen! zou men kunnen opmaken, dat hij niet gelooft aan idyllisch geluk voor Helena en Bertram. Door toevoegsels, omzettingen, coupures, heeft Kinker het stuk mishandeld. Lafeu en de clown zijn samengesmolten tot Hofnar. Maar de hoveling Lafeu, vlug en realist van inzicht, levendig in zijn reacties, is geen nar, en zijn geestigheid van ander kaliber dan de beroepsgeestigheid van de clown. Nu is er in dit amalgama wel een heel gering percentage van de clown terecht gekomen, maar aardige vondsten van Lafeu zijn vervallen, en de vertaler mengt nogal wat Kinker in de rol. Enkele Kinkeriana: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Helena.Gij verhaalt mij niets dan tegenstrijdigheden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Hofnar.Dat is omdat er niets dan tegenstrijdigheden in de waereld zijn. Nascentes morimur: wij sterven terwijl wij geboren worden, zeggen de Doctors; en zij hebben gelijk; en gij weet toch zo wel als ik dat zij ongelijk hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hofnar.Er zijn heel veel zaken in de Natuur, daar geen reden van te geven is. 't Is een eigenschap in de mensch om gering te achten 't geen makkelijk te verkrijgen is. Meestal ziet men dat meisjens die zichzelve aanbieden niet welkom zijn; terwijl de weigering van anderen, de begeerte aanvuurt. Dit alles is niets anders dan een valsche munt die onze trotsheid onze reden in de hand stopt. De luiheid alleen bemint de gemakkelijke verkrijging. Maar al te veel gemak veroorzaakt vadsigheid en verveeling. Al weer een valsche munt! - Wanneer zal toch ons verstand al de valsche munters van 't hart ophangen. Kinker liet de expositie van het stuk weg, wat niet voor zijn inzicht en poëtisch gevoel pleit. Hoe Bertram in de absolute macht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de koning is, (en dit verklaart zijn machteloosheid tegen het opgedrongen huwelijk), staat nergens zoo duidelijk als in een der eerste regels I must attend his Majesty's command, to whom I am now in ward, evermore in subjection. In de eerste scènes horen we buitendien hoe ziek de koning is, leren we Lafeu en Parolles kennen, en wordt ons de verhouding van de gravin tot Helena verklaard. Een der mooiste lyrische passages, Heiena's alleenspraak over de hopeloosheid van haar liefde, is in koelen bloede opgeofferd. Hóe men over Helena denkt, of men haar ziet als Shakespeare's ‘loveliest character’, als ‘herrliches Weib’, of onoverwinlijke antipathie voelt voor deze vrouw, die met zachte taaiheid - dienend, aanbiddend, ondergeschikt en zelfgenoegzaam - haar doel weet te bereiken, wat betekent, een huwelijk met de man die haar haat en ontvlucht - pathetisch is ze in die eerste liefdesklacht: I am undone; there is no living, none
If Bertram be away. 'Twere all one,
That I should love a bright particular star,
And think to wed it, he is so above me;
In his bright radiance and collateral light
Must I be comforted, not in his sphere (etc).
En zonder deze hunkering, die haar verder doorzetten motiveert, is Helena niet te aanvaarden. Kennismaken met situaties en personen lijkt Kinker overbodig; de situaties zullen wel blijken in de loop van het stuk! Met het gesprek tussen de gravin en Helena (in het origineel uitvoerig en dichterlijk voorbereid), opent Kinker het drama; verhoudingen worden in een verzonnen toneeltje samengevat: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gravin.Gij zijt mij dan wel schielijk in de Hoofdstad gevolgd. Wij zullen heden weder vetrekken; ik heb mijn zoon, die nu aan 't Hof verschenen is, aan den vorst aanbevolen, en heb dus aan 't Hof niets meer te verrichten. Gij antwoord mij niet Helena en schijnt bedrukt. Ik betreur evenals gij uw vader; hij was een kundig arts: hij was mijn vriend. Na zijn dood heb ik u, even als mijn zoon met alle de zorg die uw jeugd vorderde te Rousillon opgevoed. Ik heb u als een kind aangenomen: want uw vaders nalatenschap, was de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nalatenschap van een' verdienstelijk' man, en deze zijn zelden naar hunne talenten geëvenredigd. Ik zal u altijd zo veel mooglijk in dit verdriet troosten en u tot moeder verstrekken. Een dergelijk toneel van Kinker's vinding als Helena aan het hof komt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Helena.Mijnheer, zoudtge me toegang tot den Koning kunnen verleenen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Hofnar.Wel zeker. Spreek op mijn kind: gij doet zeer wel dat gij u bij mij adresseert: want naar mijn inzien en uw gelaat behoort gij tot mijn departement. Zeker wilt gij den Koning vermaken, niet waar? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Helena.Ik wilde hem gaarne van zijn kwijnende ziekte verlossen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Hofnar.Daar twijffel ik aan; want als men u wat lang beziet, haalt men zich zeker een kwijnende ziekte op den hals. Ten minste ik.... heb de eer van uw Dienaar te zijn.... Mejufvrouw.... ik ben wat kittelachtig om u de waarheid te zeggen (hij wil vertrekken.) Als Bertram na het huwelijk verdwijnt, en Helena bij haar schoonmoeder komt, zegt ze bij Shakespeare: Madam, my lord is gone, for ever gone bij Kinker: Ja mijn lieve moeder. Nu zijt gij mijn moeder geworden gelijk ik wenschte. Maar uw zoon.... hij is vertrokken en verlaat mij zonder afscheidskus te geven. Binnen twee dagen zal ik hem niet weder zienGa naar voetnoot1. Maar ach, die twee dagen zullen tot een eeuwigheid uitzwellen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gravin.Is hij vertrokken en zonder zijn moeder vaarwel te zeggen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Helena.Hij dacht dat gij reeds naar Rousilon teruggekeert waart, en heeft mij deze brief voor U meegegeven. Brutaal is het van Kinker, het fragment in te lassen, dat het achtste tooneel van het derde bedrijf werd. Bertram zal 's nachts | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn bezoek bij de geliefde Diana brengen; zijn versmade vrouw, Helena, zal bedriegelijk Diana's plaats innemen. Dit was Shakespeare's gewaagde motief; het volgende is door Kinker op dit motief gecomponeerd, die, anders dan Shakespeare, zijn gehoor door het dramatiseren van enkele hachelijke ogenblikken in spanning tracht te brengen, en op sensatie belust lijkt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Diana, Helena in een nachtgewaad.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Helena.Hij zal 't zeker niet droomen, dat hij dezen nacht een uur in de armen van zijn vrouw doorbrengen zal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Diana.Draag nu maar zorg dat (hij) u niet herkend. Ik zal nu maar vertrekken dan zal hij geloven dat ik mijn vriendin spoedig weggezonden heb. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Helena.Ik beef. Maar waarom beef ik, ik zondig immers niet? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Diana.Die bevreesdheid zal u in zijn armen geen nadeel doen: zijn overwinning zal daardoor zo veel te grooter schijnen. Vaarwel. (zij vertrekt). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Helena (alleen.)Gij zult mij deze keer niet ontvluchten! - Gij zult mij ontrouw zijn, graaf! - Maar in uw gedachten en met uw gemoed - voor de getrouwheid van uw lichaam, sta ik heden in. Ik heb u in een schoone hinderlaag gebracht. Uw vijand heeft het Parool ontdekt. (Zij wandelt eenige reizen heen en weer over het tooneel). Maar zo hij 't eindelijk ontdekt? Nu, ongelukkiger kan ik niet worden. (Zij gaat naast het Lit de Camp zitten en leunt met haar arm op een tafeltjen daar slechts een kaars op staat). Maar zal ik wel gelukkig zijn, als hij mij in zijne omhelzingen Diana noemt? - Als hij mij - zelfs in mijn armen vervloekt? - Helaas! ik heb den schijn voor geluk omhelst, en een iedele schaduw is alles wat mij overblijft (Zij weent.) Neen terug traanen! - Tot nog toe is mijn liefde heldhaftig geweest; zij moet niet kleinhartig worden! - ('t slaat twaalf uuren). Ik moet niet gezien worden. (Zij doet de kaars uit, er wordt geklopt. Zij doet de deur open. Bertram vliegt in haar armen. 't Gordijn valt). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van HallGa naar voetnoot1 sprak van ‘aangebragte veranderingen, die inderdaad verbeteringen zijn’! Een proefje slechts (uit I, 3) als voorbeeld van Kinker's prozavertaling - die van Jan en alleman kon zijn, en in geen enkel opzicht aantrekkelijk is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Helena.
Er is hier weggelaten; maar Kinker ziet er op andere plaatsen niet tegen op, een verklarend toegiftje te geven: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Moralist is ook Kinker; als de Koning ‘youth, beauty, wisdom, courage’ de dingen noemt, die het leven zijn waarde geven, voegt Kinker er ‘deugd’ bij! Kinker noemde Shakespeare zijn ‘geliefden en natuurlijken Shakespeare’, maar hij stelt hem tegenover de wijsgerige, kiese en smaakvolle Voltaire. Shakespeare hoorde ook voor Kinker thuis in een onbeschaafde eeuw, en hij ziet in hem de toneeldichter, die toevallig geniale omtrekken tekent en een enkele ‘aandacht wekkende slagschaduw’ schildert. Maar hij waardeert hem naast Voltaire, Racine, Molière, en Kinker's verstand behoedt hem voor eenzijdigheid in toneelbeschouwing. In het voorbericht bij zijn vertaling van Maagd van Orleans en Maria StuartGa naar voetnoot1 geeft hij opnieuw een bewijs van die veelzijdigheid: hoe ver wijken de spelen van Shakespeare en de Duitsers niet af van de Franse tragedie in ‘meerdere vrijheden’, in ‘kunsttaal, de beelding der gesprekken, de toon der sprekenden, de wijs van het schetsen der karakters en zeden, de denkbeeldige wereld, waarin de handelende personen zich voordoen’; alle soorten kunnen schoon, middelmatig en slecht zijn, als men het publiek slechts ‘het eigendommelijke van het eene soort niet als maatstaf voor het andere wil opdringen’; de schoonheid hangt niet af ‘van de keus der manier van behandelen, maar van de getrouwheid aan die gedane keus’. Theoretisch althans moet Kinker Shakespeare tot de zéér groten hebben gerekend; in de Lofrede vóór de Cantate van HaydnGa naar voetnoot2, betoogt hij, dat ‘fraaije geesten’ nog geen Shakespeare's, geen Vondel's en geen Haydn's zijn, ‘zij alleen, die op het eindelooze grondgebied der kunst te voren onbekende uitzigten openen, nieuwe voetsporen banen, of aanwijzen, verdienen gelijkgesteld te worden met den schilder der Jaargetijden, den dichter der Schepping’. En uit het onmiddellijk voorafgaande blijkt, dat hij Shakespeare en Haydn in één adem wilde noemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar wanneer Kinker in Iets over het RomantischeGa naar voetnoot1 een vrij uiterlijke definitie van het begrip romantiek heeft gegeven: ‘dichtstukken, tooneelspelen.... noemt men romantisch, zoo dikwijls er onverwachte voorvallen en handelingen in voorgedragen worden, welke zoowel in vinding en plan, als in stijl en behandeling, met eene zekere onachtzaamheid, en met de onstuimige ingevingen van eene verwilderde verbeelding vervaardigd zijn. En men zou ze wel bij uitstek zoo mogen noemen, wanneer er bovendien, akelige geestverschijningen, onheil voorspellende droomgezigten, mede in het spel gebragt worden, alles zoodanig bijeengebragt en ingerigt, als noodig is, om, vooral bij aandoenlijke gestellen, het gevoel te schokken, en het gemoed in eene hevige spanning te brengen’, en men dan hoort dat Shakespeare, volbloed romanticus reeds in de 16de eeuw, een ‘meer dan gewoon dichter’ was, en ‘ondanks al hetgeen men met regt in zijne karakterschilderingen berispt, in deze soort van vindingen een scheppend vernuft van den eersten rang’Ga naar voetnoot2, dan raakt het zo geformuleerde oordeel van een Kinker ons ook weer niet. ‘Goethe, Schiller, en meer andere bij de Duitschers’ (ik cursiveer en denk aan Klinger) ‘volgden hem in zijne kunstbewerking meer of minder gelukkig na. Lessing zag hem zijn’ kunstzin af, drong in de door hem gevonden manier en geheimen met oordeel en smaak, polijste en sleep de nog te ruw gelaten diamanten, waarmede Shakespears werken doorzaaid zijn; en de geleerde, met den geest der Grieksche dichters zeer gemeenzame Herder aarzelde niet, den ongeleerden Britschen Tooneelspeler en Dichter met Aeschylus, Sophokles en Euripides in eenen gelijken rang te plaatsen'. Als voor onze sentimentele Feith heeft Herder ook tevergeefs geschreven voor onze philosophische Kinker, delver naar goud en ruwe diamanten in de donkere woestenij van een ongeleerde Shakespeare. En een juwelier die de stenen zette, samen met synthetische parelen van eigen makelij! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kinker is in zijn bewondering voor Shakespeare niet uit de moderne Duitse school; op middelbare leeftijd, op zijn oude dag, eerder adept van de smaakvolle Voltaire, misschien ook van Pope. |
|