Nederland en Shakespeare
(1936)–R. Pennink– Auteursrecht onbekendAchttiende eeuw en vroege romantiek
W. BilderdijkBilderdijk verzekert, in het geheim, zonder woordenboek of spraakkunst, Engels te hebben geleerd uit een editie van ShakespeareGa naar voetnoot1; dit zou dan ongeveer op zijn achttiende jaar zijn geweestGa naar voetnoot2. Toen hij vierentwintig was, in 1777, schreef de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde haar prijsvraag uit Hebben de dichtkunst en welsprekendheid verband met de wijsbegeerte? Bilderdijk's antwoord werd in 1780 bekroond; hij sprak daarin ook over Shakespeare, voor wie zijn bewondering niet groot was. Hij verdedigt Antonides' gezwollenheid met een beroep op de ‘winderigheid’ van de Engelse dichter: ‘men schreeuwt van Antonides’ gezwollenheid in een stuk van verbeelding; maar geen woord van de winderigheid van Shakespeare in zijn Toneelgesprekken, zo min als van zijn veelvuldige laagheden’Ga naar voetnoot3; hij weet, dat Voltaire er zich op beroemde, de Fransen met Shakespeare te hebben bekend gemaakt, maar Bilderdijk stelt de Nederlandse dichtkunst boven de ‘woeste‘ Engelse of de ‘ijdele’ Franse. Toch hebben en Voltaire en Shakespeare hem in deze jaren wel geboeid, want in 1777Ga naar voetnoot4 vertaalt hij Voltaire's lezing van Hamlet's alleenspraak, in 1783 het oorspronkelijke To be or not to beGa naar voetnoot5. En in 1780Ga naar voetnoot6 had hij aan freule de Lannoy geschreven: ‘ik ben echter verre af van daarom de Alleenspraken b.v. van het nieuwe toneel te willen verbannen. Integendeel, zij zijn het die, naar mijn inzien, er 't edelst, het treffend sieraad van uitmaken. Een alleenspraak van Hamlet, van Augustus, van Ardaburis, van Patroclus staat bij mij op hooger prijs dan verscheiden choorzangen uit | |||||
[pagina 136]
| |||||
Euripides.... Ik geef.... onwaarschijnelijkheden toe, en bemerk ze zo weinig als iemand, die een gevoelig hart heeft, wanneer de Dichter mij slechts weet te treffen: 't is ook hierin que l'esprit est le dupe du coeur, dat de aandoening van 't hart het verstand overweldigt’. Bilderdijk's oordeel lijkt veelal grillig en zenuwachtig-geprikkeld, en het is niet makkelijk vast te houden, wat hij in litteratuur zoekt of vindt. Het maakt op mij de indruk, dat we in zijn appreciatie van Shakespeare een goed voorbeeld hebben van ‘het hart dat het verstand overweldigt’, of liever nog, van de natuur, die de theorie de baas wordt. Tussen geschetter, klinkt telkens een warme toon, en Bilderdijk, zelf, als Voltaire, een te sterke geest om niet te voelen waar genie spreekt, ontkomt niet aan Shakespeare's greep; het is of zijn bewondering met de jaren stijgt. Als hij in Mijn VerlustigingGa naar voetnoot1 Romeo en Julia bezingt, is het nog Weisze, niet Shakespeare, die als ‘Schilder der min!’ wordt aangeroepen; misschien heeft Bilderdijk's verblijf te Londen zijn kennis van en zijn bewondering voor Shakespeare doen groeien. Hij las daar - opgetekende citaten bewijzen het - Shakespeare's Romeo and Juliet, verder Love's labour's lost, All's well that ends well, Comedy of errors, Midsummer-nights dream, Two gentlemen of Verona, Troilus and Cressida, Richard the Third, Merchant of Venice, King Henry the Fifth, Much ado about nothing, As you like it, Twelfth Night, Hamlet, Macbeth, Cymbeline, The Winter's Tale, Henry the EighthGa naar voetnoot2. Henry the Fourth en Sixth zal hij eveneens hebben gekend, want ook deze drama's noemt hijGa naar voetnoot3. Bij het ZangstukkenGa naar voetnoot4 uit Measure for Measure, door hem vertaald, geeft hij de dichter van het oorspronkelijke liedje niet opGa naar voetnoot5. | |||||
[pagina 137]
| |||||
De Mensch, van 1804-5, eerst gepubliceerd in 1808, brengt een philippica tegen de anglomanie; na Voltaire ‘werd het smaak in Frankrijk, met Engelsche Poëzij, Engelsche Filosofie, Engelsche Staatsgesteltenis, Engelsche Vrijgeesterij, Engelsche Waren, Engelsche Kleeding.... op te hebben.... Van toen af, werd Shakespear, werd Milton vergood, de arme Pope eene denkende kop gerekend’, en al is dat Bilderdijk niet naar de zin, in de aantekeningen wordt de afgod Shakespeare dan toch maar geprezen, weliswaar slechts ten koste van de arme Pope: ‘Shakespear heeft in zijnen Henry VI hetzelfde denkbeeld’ (de zich uitbreidende kring, symbool van de roem) ‘op eene andere wijze en fraaier uitgedrukt, om dat er niets van dat gedwongene in is, wat Pope is bij gebleven...: De glorie is gelijk een cirkel in het water,
Die altijd zich in 't rond en meer en meer verspreidt.
Tot ze eindlijk gaat te niet, door hare onmeetlijkheid'.
Bilderdijk heeft reeds in Engeland en later in Duitsland lessen over het treurspel en dramaturgie gegevenGa naar voetnoot1; een verhandeling Het Treurspel verschijnt in 1808. Het lijkt mij, dat hij ook hier meer tegen Europa's anglomanie en tegen Shakespeare's nabootsers, dan tegen Shakespeare zelf te keer gaat; we lezen van het treurspel, ‘en wat men er thands, in nabootsing van Shakespear, in Duitschland van goedvindt te maken’Ga naar voetnoot2; en in Over dichterlijke geestdrift en dweeperij, een rede in 1809 voor het Instituut gehouden, iets dergelijksGa naar voetnoot3: ‘gelukkig, wie Göthe, even als Shakespear, wel verstaat, wel gebruikt! verloren, die hem zonder keus, zonder meer dan hij-zelf te zijn, na wil volgen!’ en wat verder: ‘voor hen, die de Duitsche dweepzucht liefkozen, bestaat geen waarachtige Dichtkunst. Homerus is bij hen veracht, Sofokles onverstaan of verworpen.... Shakespeare is hun held; maar alleen voor zoo verr’ hij beneden alle oordeelkunde, en de tegenvoeteling van waarheid en goeden smaak is. Zijn onzin-alleen, zijn belachlijke wildzang, en zijn tegendruischen tegen al wat gezond verstand heet, is hun welkom’Ga naar voetnoot4. Geheel duidelijk is het niet, wat hij, ook weer in Het TreurspelGa naar voetnoot5, | |||||
[pagina 138]
| |||||
over Shakespeare vertelt, naar aanleiding van het nieuwe Duitse toneel: ‘'t kost weinig, wat blinkend glas en koraal, al waren er eenige paarlen en hier of daar zelfs een diamant onder, daar heen te werpen; maar een diadeem te vormen, die om Vorstelijke hoofden, die voor de Eeuwigheid schitteren mag, eischt veel meer. Die orde die 't ware schoon gelden doet, ontdekt ook het nietige, dat, onbruikbaar vuilnis, een woesten gemengden hoop kan vergrooten maar volstrekt geene zuivering doorstaan. Het is zoo met Shakespear, maar het is dubbeld en tien dubbeld zoo met zijn Navolgers, die in alles het grootste gebrek aan menschenkennis verraden, om dat zij de karrikaturen hunner ongeregelde verbeelding voor wezendlijke voorwerpen schilderen’. In Het Treurspel komt ook waardering boven; BilderdijkGa naar voetnoot1 noemt Shakespeare een ‘ruwe doch menschkundige autheur’ en praat daar een legio achttiende-eeuwers na; hij erkent zijn dichterschap en zelfs zijn genie: ‘Dichterlijke brokken liepen er door’ (d.w.z. in Engelse en Spaanse tragedies), ‘zij doen 't ook in Shakespears Historiestukken en zelfs zeer gezwollen Dichtbrokken, om dat wie gevoel heeft Dichter is, en, zijns ondanks zelfs, den Dichter verraadt, als zijn gevoel recht warm wordt en zijne verbeelding begint op te wekken’Ga naar voetnoot2. Hij geeft Cesarotti's oordeel, ‘sublimia monstra gignit ac nescit modum’, maar daar volgt op: ‘nu was genie, zijn genie te volgen, door zijn genie overheerscht te worden, alles; en hoe doller hoe fraaier’Ga naar voetnoot3. Haast in geen land hebben historiespelen zich staande kunnen houden ‘om dat weinige dier stukken genien tot Autheurs gehad hebben, die in dit vak tegen Shakespear op mochten’Ga naar voetnoot4. Shakespeare is voor Bilderdijk veel groter, dan de ‘raaskallende’ Schiller; hij vermoedt, dat zijn lezers vertalingen van Shakespeare hebben gezien, ‘en zij kennen.... (eene kleine verademing tusschen beide, mijn Lezers!).... zij kennen vooral Kotzebue, Schiller’Ga naar voetnoot5. De mensheid, meent hij, zou hem niet dankbaar zijn voor een methodisch werk tegen de verwoestende Engelse invloed, dat terug moest roepen tot waarheid en goede smaak. Maar curieus | |||||
[pagina 139]
| |||||
genoeg wordt de tijdgeest geschetst met een citaat naar de Engelse dichter Shakespeare: Scheld deze deugd mij kwijt!
Want in de weeldrigheid van dees bekrompen tijd
Moet deugd van de ondeugd-zelv geknield vergeving smeeken;
Ja, vrijen, dat zij haar een broodkorst toe moog stekenGa naar voetnoot1.
Bilderdijk's eis: geen verhalen in een tragedie, dan wanneer de verhalen actie zijn, wordt toegelicht met Merry wives, ‘waar alle verhaal inderdaad handeling is’Ga naar voetnoot2. Dit bij elkaar is toch vrij veel lof. En het geeft te denken, dat de drie kleine kopjes van grote tragici op het titelblad, een door Bilderdijk zelf ontworpen vignet, portretten zijn van Racine, Sophokles(?) en Shakespeare. Het TooneelGa naar voetnoot3, in verzen, is van hetzelfde jaar als de prozaverhandeling Het Treurspel; Bilderdijk dicht daar wel van Shakespeare's ‘kindergrillen’, maar juist is die uitval hem ontglipt, of hij roemt zijn kunst van ‘karakterschets, gesprek, het menschelijk hart te ontwinden’ en ‘der driften schildring in haar vorming, aanwas, kracht’ Zie daar zijn lof, zijn deugd! de rest is waard belacht.
Shakespeare zelf zou meelachen om de eer hem door navolgers aangedaan: Ach! Shaekspear lachte U zelf, indien hij op mocht staan,
Van goeder harten uit, om de eer hem aangedaan.
Hij-zelf zou, zag hij op, dien poppenkraam versmijten,
Zijne onbedrevenheid, en niet zijn' smaak te wijten,
Of die zijne eeuw en volk, maar hem niet, toebehoort,
En die 't een kindsheid is, indien zij U bekoort.
De qualificatie ‘onbedreven’ toont, dat Bilderdijk wel heel vast zat in een bepaalde conceptie van het drama; bij Racine vindt hij dan ook de ware kunst Die zijne Andromache van alles onderscheidt
Wat ooit op 't nieuw Tooneel geroemd is of beschreid.
Maar Shakespeare krijgt ook hier weer een beter judicium dan | |||||
[pagina 140]
| |||||
Schiller; aan Schiller en Klopstock wordt zonder meer ‘onverstand’ en ‘onzin’ verweten. Enige jaren later, in 1815, prijst Bilderdijk van Kampen's voor drie vierde verheerlijkend artikel over Shakespeare, door van Kampen ‘het meest oorspronkelijk genie der latere tijden’ genoemd. ‘Ik heb ... de verhandeling ... met een zeer buitengewoon genoegen gelezen, en zelfs tot zoo verr' dat ik verscheiden zijner vertalingen met den text van Shakespear vergeleken, en volmaakt goed bevonden heb, beide in zin en uitdrukking’, schrijft Bilderdijk aan TydemanGa naar voetnoot1. Shakespeare vertalen moet Bilderdijk ter harte zijn gegaan; zijn Shakespeare (Edinburg 1792 8o) bevatte een glossarium, dat hij van Nederlandse termen voorzagGa naar voetnoot2. Het derde deel KrekelzangenGa naar voetnoot3, van 1823, heeft een voorbericht met lof voor Shakespeare en een nijdig lesje aan de censors zijner dagen; bovendien een verklaring van eigen onbuigbare onafhankelijkheid in vertaalde verzen uit Hamlet: ‘voor mij, wien men gaarne als een tweeden Pelias, den hals zou willen afsnijden, om mij naar den tegenwoordigen smaak te verjongen: Ik ben, den haat ten trots en allen Warelddwingeren,
Geen fluitjen, dat Fortuin naar 't zetten van haar vingeren
Doet piepen, hoog of laag, gelijk 't haar zin gevalt.
Bij aldien die Wijshoofden genoegzame kennis met Shakespear gemaakt hebben, zullen zij dit verstaan. Zoo niet, het spijt mij hunnenthalve; want zij konden veel bij hem leeren dat ook hun te pas kwame, zoo zij echter voor leeren nog vatbaar zijn’. Eveneens van 1823 zijn de Bijdragen tot de Tooneelpoezie. Hierin verscheen een litteratuurhistorische studie over Vos' Aran en Titus en Shakespeare's Titus Andronicus. Uit brieven aan J.F. Willems en J.L. KestelootGa naar voetnoot4 zien we, hoe Bilderdijk moeite deed, | |||||
[pagina 141]
| |||||
ook de Swaen's Andronicus (vertaald naar Ca[m]pistronGa naar voetnoot1) in handen te krijgen, wat hem niet lukte. Bilderdijk wil niet trachten op te lossen, wie de auteur van het Engelse stuk wasGa naar voetnoot2, wat vóór hem Malone en Steevens misschien al hadden gedaan; hij bepaalt zich tot een vergelijking van de Engelse ballade, het Hollandse drama en de Engelse tragedie, waarin enkelen ‘onlochenbare’ trekken van Shakespeare's hand hadden herkend. Het komt er voor ons minder op aan, of Bilderdijk het stuk voor echt of onecht hield, dan hoe hij op de tragedie reageerde, die tot voor kort nog vrij algemeen aan Shakespeare werd toegeschreven en in ieder geval ‘metrisch’ door hem werd herzienGa naar voetnoot3. Het bestaan van Titus Andronicus leerde Bilderdijk het eerst uit LeBlanc kennenGa naar voetnoot4. Jan Vos, die het vroeger had moeten ontgelden, en Bilderdijk eens de verzen ontlokte Een tijdstip, dat Jan Vos, met stopverfstof beladen,
Naar Engeland overstak en Mooren leerde bradenGa naar voetnoot5
heet nu te weinig gewaardeerd, en hij zou Shakespeare overtreffen in karaktertekening. Lucius, meent Bilderdijk, wint bij Vos in voorstelling, zijn Tamera is dragelijker dan Shakespeare's Tamora, Vos' Aran boezemt een soort ontzag, de Engelse Aaron niets dan afschuw in. Bassiaan, Saturnijn, en Rozelijn (Shakespeare's Lavinia) hebben echter niet gewonnenGa naar voetnoot6. Bilderdijk vindt het verstandig, dat Vos het voorwerk, de romeinse keizerverkiezing, heeft laten vallen, zijn ganse eerste bedrijf is ‘deftiger, grootscher, en de broos van het Treurspel waardiger’Ga naar voetnoot7; de Hollander schreef ‘stoute en genievolle verzen, met al de vermenging van lage en laffe uitdrukkingen, vormen, en oor- gevoel- en taalkwetsende wangrepen’Ga naar voetnoot8. Het in poëzie geformuleerde eindoordeel over Vos is tweeslachtig, en eerder ongunstig: | |||||
[pagina 142]
| |||||
Ja, Vos had Dichtgeest, zelfs verheffing in zijn Dicht;
Hij dwaalt die 't hem betwist, we erkennen 't. Maar verheven
Te zijn? - Ach, de ydle schijn van flikkring blindt zoo licht!
Verbeelding moest bij hem en kunde en smaak vervangen;
Hij blaakte in 't zuizlend brein van lichterlaaien gloed,
En weinig voelde 't hart bij 't borr'len van zijn zangenGa naar voetnoot1.
In Bilderdijk's Over het Treurspel in Nederland tot op Jan de MarreGa naar voetnoot2 stond de mening, dat Jan Vos de Andronicus oneindig had verbeterd; maar leest men in de Bijdragen de analyse van de twee spelen, dan krijgt men toch telkens de indruk, dat Bilderdijk de dichter van Titus Andronicus boven die van Aran moet stellen, en dat zijn hart bij het borrelen van Shakespeare's zangen meer heeft gevoeld. Zo heet het van Vos' Titus, die zijn hand aan Aran overreikt, dat hij een ‘sierlijke rede’ houdt, ‘roerende onder andere wat Heldendaden die hand al verricht heeft - maar bij den Engelschman spreekt hij er zediger van’; Aran's plannen met Lavinia zijn bij de Engelse dichter kunstiger en minder aanstotelijk geformuleerd dan bij de Hollander; uit Titus zijn wanhoop over zijn rampzalige dochter, (bij Shakespeare ‘een hartroerend tooneel’) dan begint Vos ‘den Poeëet of liever den Windbraker te spelen’; en soortgelijke opmerkingen over Vos vindt men meerGa naar voetnoot3. Bilderdijk waardeert de knappe versificatie van Titus Andronicus, maar ook soms de fijnere poezie; hij roemt Titus ‘prachtige aanspraak’ tot Rome, Aaron's ‘dichterlijk zwierige alleenspraak’, die het tweede bedrijf opent. De juichende vrolijkheid in het bos, waar Tamora bij Aaron komt, een mooie lyrische passage, vindt hij ‘dichterlijk uitgehaald’; het stuk is rijk aan rhetorische ‘amplificatien’, en als proefje vertaalt Bilderdijk de beschrijving van het dal, waar Tamora zegt te zijn heengeloktGa naar voetnoot4. Aardige spreekwoorden en merkwaardige beelden treffen Bilderdijk; verschillende geeft hij er, soms gecursiveerd, in zijn Hollands weerGa naar voetnoot5. Hij vindt het invoeren van een koude allegorie dwaas, maar hier ‘de Wraak’ treffend, en ‘die gevoel heeft, vergeet er de | |||||
[pagina 143]
| |||||
innige ongerijmdheid van’Ga naar voetnoot1; Vos neemt het toneel over, maar ‘schudt het uit van alle poëzie’. Shakespeare heet nu ‘deze wondergeest van zijn tijd’Ga naar voetnoot2, en de schrijver van de tragedie ‘de dichterlijke Engelschman’Ga naar voetnoot3. Het toneel, als Titus schreit om zijn zoon, heeft ‘iets van dat innig weemoedige, dat, hoezeer al eens vol valschen smaak, toch altijd diep treft’Ga naar voetnoot4; de ontmoeting van Marcus en zijn nicht is ‘aandoenlijk en dichterlijk’Ga naar voetnoot5, het wéérzien tussen Titus en zijn verminkte dochter ‘hartroerend’, en Bilderdijk citeert de mooie verzen als ik hare broeders noemde, stonden er versche tranen op haar wangen, als de honigdauw op een schier verlepte lelyGa naar voetnoot6. Over de episode met de vlieg (Titus, uitgeput door alle bloedige ellende, kan geen diertje meer zien sterven, en verwijt Marcus, dat hij een vlieg doodt; III, 2): ‘dwaasheden zijn dit, en voor geen Tooneel geschikt; maar die de diepverkrachte ziel dier ongelukkigen schilderen, en die zoo men eenmaal recht dieplijdende ongelukkigen gezien heeft, verscheurend zijn. Even zoo is het geen ik van dit Tooneel oversla; terwijl alles door de kinderlijke onnoozelheid van den kleinen Lucius, Titus' kleinzoontjen, die mede aan dien disch zit, nog meer aandoet’Ga naar voetnoot7. Als opstel is deze verhandeling niet zeer geslaagd: ze is weinig kernachtig en onvast in de conclusies; als intuïtieve waardering van Shakespeare's jeugdpoëzie is ze merkwaardig. Wel haalt Bilderdijk het rhetorische sterk naar voren, maar ook inniger verzen hebben hem getroffen. Wie de poëzie voelt van de lyriek in het bos, van Lavinia als ‘gathered lily almost withered’, wie Tamora's verzen over de arend en de kleine vogeltjes vertaaltGa naar voetnoot8 of wordt getroffen door Titus en de vlieg, heeft het zintuig om Shakespeare te lezen, en Bilderdijk geeft hier een zeer persoonlijk oordeel. Eén tragedie is Bilderdijk zijn leven lang bijgebleven: Hamlet. Als jongeman bewondert hij de alleenspraak, die hij vrij en mooi vertaalt; een parodie, Hamlet ScriblerusGa naar voetnoot9, volgt: | |||||
[pagina 144]
| |||||
Te zijn of niet te zijn in de orde der Poëeten
virtuoos spel, maar een bewijs, dat de parodist de oorspronkelijke tekst in zijn macht had. In Het TreurspelGa naar voetnoot1 citeert hij Hamlet, eveneens in een brief aan Jeronimo de Vries van 1828: ‘geheel wonderlijk is mijn geheele existentie, en als een middelding tusschen Hamlet's To be or not to be’Ga naar voetnoot2. Iets, wat op invloed gaat lijken, vinden we in het Fragment uit Shakespeare's Hamlet, gepubliceerd in de Muzenalmanak van 1839Ga naar voetnoot3, enkele jaren na Bilderdijk's dood. Aan de titel heeft hij daarom misschien zelf geen schuld, een fragment uit Hamlet mogen deze verzen nauwelijks heten. De twee beginregels zijn uit de tragedie vertaald, evenals de eindstropheGa naar voetnoot4, maar Bilderdijk past Hamlet's And bless'd are those
Whose blood and judgment are so well co-mingled,
That they are not a pipe for Fortune's finger
To sound what stop she please
toe op zich zelf. Het Fragment geeft Bilderdijk's verbittering tegen de verstandelijke eeuwgeestGa naar voetnoot5. Hij heeft enkele beelden van de Engelse dichter intens in zich opgenomen, en zo zelfbewust is hij in zijn wereldverachting, dat hij de geniale beelden van Shakespeare durft verwerken in een eigen vers vol afkeer: Ja, in dees jammertijd van weeldrigheid en waan,
Moet braafheid de ondeugd-zelv' met laagheid ondergaan,
En smeeken 't onverstand om haar te recht te wijzen,
Want, wat de dwaasheid wil, moet al wat ademt prijzen.
En Waarheid....? Neen daar is geen waarheid meer erkend.
Dan 't schepsel van een domme en halfgeleerde bent:
Een scheemring van het oog door 't eindeloos vermoeien
Met turen op een schim, waar van de hersens gloeien.
Ja, 't monster dat gevoel en menschlijkheid verteert,
| |||||
[pagina 145]
| |||||
Die Duivel dien onze eeuw als hoogste Godheid eert,
Moet, zal of deugd of trouw nog ergens toegang vinden,
Zijn modekoordlivrei haar op de schouders binden.
Maar neen, heur hemelsch kleed duldt zulk een laagheid nooit.
En wee die 't ooit versiert of naar den smaak verplooit!
Ik ben, den haat ten trots en allen warelddwingeren,
Geen fluit jen dat Fortuin naar 't zetten van haar vingeren
Doet piepen, hoog of laag gelijk 't heur' zin gevalt ....
Bilderdijk schrijft een monoloog, een verweer tegen een abstracte vijand, die zich om Bilderdijk niet bekommerde; zijn woorden zijn rhetorischer daardoor dan die van Hamlet, die spontaan reageert op een levende omgeving. Maar de sterkte heeft Bilderdijk gevoeld, en ten dele bewaard. Een dichter, die men zo aan zich heeft geassimileerdGa naar voetnoot1, zal men niet in de eerste plaats ‘kindergrillen’ of ‘winderigheid’ meer verwijten. We weten niet, van wanneer het Fragment dateert; de slotverzen staan reeds in de voorrede van Krekelzangen III. Die is van 1823, het jaar der Bijdragen, met de studie over Titus Andronicus. Heeft zijn tragisch leven de oude dichter nader tot Shakespeare gebracht? Hoe jammer is het dan voor ons, dat Bilderdijk niet liever dan Titus Andronicus een stuk van de rijpere Shakespeare heeft geanalyseerd; we zouden het proces ‘l'esprit dupe du coeur’, misschien geheel voltrokken hebben gezien. In de luttele verzen die Bilderdijk naar Shakespeare vertaalde, was hij zeer ongelijk. De vertaling naar To be or not to beGa naar voetnoot2 is vrij, maar, als geheel, een der mooiste die wij er in het Nederlands van hebben. Het originele blank verse is overgebracht in rijmende vijfvoetige jamben. Bilderdijk's Hollands houdt het in klank wel tegen Shakespeare's Engels uit; zijn vers wordt gladder, maar het rhythme blijft gedragen; in toon heeft hij iets hoogs kunnen volhouden, alleen horen we een wat wekere en weemoediger alleenspraak. Met grote vrijheid brengt Bilderdijk een persoonlijke bewogenheid in zijn gedicht. Bilderdijk, de door de dood geobsedeerde, is in deze vertaling niet alleen een knap, maar hier en daar ook een | |||||
[pagina 146]
| |||||
gevoelig dichter. Om te beseffen hoe knap, heeft men zijn versieGa naar voetnoot1 maar met die van van Goens en Mevrouw de Cambon te vergelijken. Minder gelukkig was Bilderdijk in het overbrengen van het ZangstukjenGa naar voetnoot2, het lied, dat het vierde bedrijf van Measure for Measure inzet. Volgens de vertaler is het ‘op gegeven maat’; hij noemde het ‘een voorbeeld van de overbrenging van een denkbeeld uit een’ luchtigen in een ernstiger dichtstijl’Ga naar voetnoot3. De qualificatie ‘luchtig’ past slecht op het lied, wanneer men het leest in verband met de verdere tragedie. De eerste fijne strophe, hoogstwaarschijnlijk van Shakespeare, is vol melancholieke bekoring; Bilderdijk maakt de verzen niet ernstiger, maar zwaarder, emphatisch, ongevoeliger. Wendingen als ‘lippen vol verraad met wellust overstreken’, ‘gevaarlijk oog’, zijn slechte voorbeelden voor Hollandse vertalers; Shakespeare is dikwijls zo eenvoudig; dat is in Nederland maar al te veel vergeten! But my kisses bring again,
bring again,
Seals of love, but seal'd in vain,
seal'd in vain
wordt bij Bilderdijk: Maar geef, Meinëedige, mijn kussen mij weêrom.
De panden van mijn min: zij zijn mijn eigendom.
De tweede strophe, naar alle waarschijnlijkheid niet van Shakespeare, laat ik onbesproken; zo ergens, dan geldt hier Bilderdijk's uitspraak, ‘dat de vertaling altijd des vertalers kenmerk aanneemt’Ga naar voetnoot4, en hier is dat niet het kenmerk van Bilderdijk op zijn best. De verzen uit Hamlet III, 4, ook in het TreurspelGa naar voetnoot5 overgenomen, zijn sterk aangedikt: Virtue itself of vice must pardon beg
Yea, curb and woo for leave to do him good
wordt de deugd, die moet | |||||
[pagina 147]
| |||||
van de ondeugd-zelve geknield vergeving smeeken
Ja, vrijen, dat zij haar een broodkorst toe moog steken.
Welk persoonlijk element brengt de dichter hierin? Bilderdijk heeft in Over den Aran, al resumerend, telkens kleine fragmenten uit de Titus Andronicus in Hollands proza overgenomen; niet bizonder goed, niet slecht. Eén voorbeeld:
Af en toe, zagen we, trof hem een bizondere wending; ‘dancing rapier’ vervangt hij niet onaardig door ‘salet degentje’; ‘vloekbare paddestoelen’Ga naar voetnoot2 voor ‘baleful mistletoe’ is niet gelukkig! |
|