Nederland en Shakespeare
(1936)–R. Pennink– Auteursrecht onbekendAchttiende eeuw en vroege romantiek
[pagina 133]
| |
van een ‘geleerde maatschappij’ gewenst. Grote kennis van het menselijk hart, levendigheid en schranderheid, poëtisch vuur en sterke fantaisie wil Lublink Shakespeare wel toekennen, maar gebrek aan geleerdheid en gebrek aan eenheid bij de dichter, verhinderen hem tot algehele bewondering te komen. Heeft Lublink Shakespeare werkelijk zó gelezen, dat hij Wieland's Duitse vertaling boven die van Eschenburg kon verkiezen, omdat Wieland ‘de geest, het eigenaartige van Shakespeare veel kennelijker gaf’, dan bleef hij toch verwonderlijk aan de oppervlakte; met instemming haalt hij de opinie van een ‘oordeelkundige’ aan, dat Shakespeare dikwijls ‘iets verveelends’ heeft, ‘dewijl hij meer de algemeene soort der menschen dan hunne onderscheidene spetiën heeft geleverd, dewijl zijn karakters elk als een bijzonder, niet afstekend genoeg zijn geschetst’. Het lijkt, of Lublink de Jonge, hier twee opinies van Johnson ten onrechte combineert. Meer hoeven we over Lublink als Shakespeare-minnaar niet te zeggenGa naar voetnoot1. |
|