Nederland en Shakespeare
(1936)–R. Pennink– Auteursrecht onbekendAchttiende eeuw en vroege romantiek
III. Nederlandse vertalingen en bewerkingen naar Shakespeare. Mevrouw de Cambon's Alleenspraak. De vertaling van 1778-1782 door anonymi en Bernardus Brunius. Nieuwenhuyzen's Desdemona.Vóór we een volledig vertaalde Hamlet hebben, komt Ducis' tragedie hier op de planken. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||
Ducis' Hamlet is niet langer Hamlet, de wijzigingen zijn te radicaal, om ook nog maar aan Shakespeare te kunnen denken bij deze klassicistische tragedie. Mevrouw de Cambon - van der Werken vertaalde het stuk in het Hollands; de eerste editie is waarschijnlijk van 1777, een tweede, met Na-reden van de vertaalster, is van 1779Ga naar voetnoot1 Deze Na-reden is gericht tegen de Vaderlandsche Letteroefeningen, die, Februari 1778Ga naar voetnoot2, felle kritiek op karakters en handeling in Hamlet - laten we eerlijk zijn, Ducis' HamletGa naar voetnoot1 - hadden gegeven. Mevrouw de Cambon had de raad gekregen ‘zagter Tooneelen voor een vrouwlijke pen’ te kiezen; de tragedie heette in een antikritiek van het tijdschrift op Mevrouw de Cambon een aaneenschakeling van kwaadaardige raadslagen en wrede bedrijven, het onderwerp misschien geschikt voor zestiende-eeuws Engeland, maar ver afwijkend ‘van de tegenwoordige zagtere gesteldheid der Hollandsche natie’. Dergelijke tonelen zouden zelfs, ‘eene manlijke penne’ geen roem brengen. ‘Ik hebbe het geluk niet Hamlet mijn te heeten’ schreef Mevrouw Cambon in haar verdediging, ‘hij is het werk van den beroemden Schakespear en van den Heer Ducis’, maar met genoegen had ze getracht die dichters te volgen. Ze vond in Hamlet ‘een voorbeeld van kinderliefde, bezielt met alle de aandoeningen, waarmede die deugt in een koninklijk hart moet verzelt gaan’, en geloofde ‘dat eene weldenkende ziel, die gewisselijk geen vermaak kan vinden in stukken, die geene leering behelzen, hier zich zelve zoude kunnen getroffen vinden’. Hamlet zelf wordt warm verdedigd: ‘de stem van 't bloed’ heeft de grote Shakespeare treffend geschilderd ‘door de zinnebeeldige verschijning van een dreigende schim’. Mevrouw de Cambon verdedigt ook de andere hoofdpersonen; alleen Claudius is, volgens de terminologie der Letteroefeningen, ‘haatlijk’, en moest het zijn om de koude van te volmaakte deugd uit het stuk te verdrijven, en de zachte Hamlet te vertoornen. In het tweede bedrijf, vierde toneel, wordt de ontmoeting van Hamlet en geest zo uitgebeeld: | |||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||
Hamlet, (Achter de Schermen.)
Vlugt, spooksel vol afgrijzen!
Verberg in 't hol van 't graf uw oog, dat mij doet ijzen!
Voltimand, (Tegen Norcestes.)
Gij hoort hem woeden.
Hamlet, (in drift inkomende, en als vervolgt wordende.)
Hoe! ziet gij dien Geest dan niet?
Hij vliegt mij naar den hals, en volgt mij waar ik vlied.
Ik sterf.
(Hij valt in een leuningstoel.)
En in III, 3:
Hamlet, (de schim zijn's vaders ziende.)
Daar is 't; het is zijn weezen.
'k Verstaa u: 't is genoeg.
Geertruid.
Verban die ijd'le vreezen.
Ophelia.
Herroep uw zinnen, laas!
Hamlet.
Hoe! en gij zaagt dan niet....
Geertruid.
Het is de werking van uw dwaaling en verdriet.
Hamlet, (beängst op het wederzien van 't Spooksel.)
Ach! Goôn .... 't komt weêr - Het dreigt - Het nadert - berg mijn [treden!
Waar vlugt, waar vliede ik, voor zijn oog vol ijslijkheden!
Ik sterf.
Hier is heel weinig van de oorspronkelijke Hamlet in terug te vinden, en in zover zijn deze citaten representatief voor de hele tragedie. Maar Mevrouw de Cambon heeft aan Ducis' verzen Shakespeare's To be or not to be toegevoegd; met die alleenspraak zet het derde bedrijf in:
Hamlet, (alleen.)
Te zijn of niet te zijn, dat is 't. Zou 't ed'ler weezen
Te lijden, te ondergaan all' wat natuur moet vreezen?
Te bukken met geduld voor alle tegenheên,
Dan met het noodlot in de waapenen te treên,
En door dien wederstand die te eindigen, te sterven,
Te slaapen, en niet meer, om kalmte te verwerven,
Terwijl men hoopt, dat bij dien slaap alle angst en smart
Een einde neemt? - Die slaap moet wenschlijk zijn voor 't hart
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||
Een slaap----een droom---maar neen! wat droom kan na 't verscheijen,
Daar geen verbeelding werkt, zich door den geest verspreijën?
Wanneer die doodslaap ons in 't graf de kalmte bied,
Deelt het gevoelloos lijk gewis in de onrust niet:
Die hoop werkt d'afkeer uit voor lange leevensdagen!
Wie kan met taaij geduld altijd het onheil draagen?
Wie kan den geessel der verachting steeds weêrstaan?
Wie kan de wetten zien verdraaijen, 't recht verraën?
Wie kan gestaag den hoon van trotschen hoogmoed lijden?
Wie den verdrukker den verdrukten zien bestrijden?
Wie kan den rijken zich zien voeden met het bloed
Des laagen mans, dien hij zijn' broeder noemen moet?
Wie kan den magtigen den zwakken zien vertreden,
Terwijl zijne onschuld kwijnt in zijn behoeftigheden?
Wie kan verdienste altoos door de ondeugt zien gesmaad?
Wie gruwt van de ontrouw niet, die 't huwlijks bed verraad---
Goôn! ... wat doet naar een' stand, zoo vol verschrikking trachten!
Wat .... ja! - 't is iets, dat wij na onzen dood verwachten!
Die onbekende streek, waar elk van ons verdwijnt,
Van waar geen sterveling op aarde weêr verschijnt,
Van waar men aan den mensch geen 't minst bericht komt geeven:
Die naare onzekerheid maakt ons verknocht aan 't leeven:
Zij leert ons lijden: zij verbant het redelicht,
En maakt al 't haatlijk zelf bekoorlijk voor 't gezicht.
Dus wordt men bloodaards door de stem van het geweten,
Die ons van 't lot bijna alle onlust doet vergeeten;
Men tracht vrij meerder naar den rampspoed hier op aard,
Dan naar een heil, waar van de onzekerheid vervaart.
Misschien het populairste van de Hamlet, monoloog en geest, kreeg het Hollands theaterpubliek te horen en te zien in een voordracht van gladde, rijmende alexandrijnen, en als een romantisch, theatraal spook - wat zeker tot een valse opvatting van Shakespeare moet hebben bijgedragen. Op de psychologische beschouwingen van een volmaakt onkritische Mevrouw de Cambon hoeven we niet nader in te gaan; ze berusten op Ducis, en nergens blijkt, dat de vertaalster van Hamlet in de ‘beroemde’ Shakespeare meer heeft gezien dan in Ducis. Als haar stuk in den Haag wordt vertoond, dicht ze een ToejuichingGa naar voetnoot1 aan de auteurs; deze begint met een apostrophe aan.... Shakespeare! | |||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||
Shakespear! zach men op aard de dooden weêr herleeven!
Gij had gewis de schim uw's Deenschen Vorst verzeld,
Om, door een oude zucht van Kunstmin aangedreeven,
U te bewond'ren in uw' Held.
En ze besluit: Waar 'k Melpomeen geweest, 'k waar ten Toneel gevlogen:
'k Had, met de zusters der vergode Poëzij,
Uw aller kruinen met een lauwerkrans omtogen,
Verrukt en aangedaan, daar gij,
Verheffende het schoon, verzachtend de gebreken,
De Dichters van de Seine en Theems mijn taal doed spreken.
Niet lang na Ducis' Hamlet, verscheen ook Shakespeare's tragedie in Hollandse vertaling, als eerste proeve van enkele onbekende schrijvers, die waarschijnlijk hadden bedoeld, alle drama's te vertalen. Die eerste poging om de gehele Shakespeare in eigen taal aan Holland te openbaren, werd tussen 1778-82 gewaagd. In die jaren verschenen William Shakespear, Tooneelspelen. Met de bronwellen, en aantekeningen van verscheide beroemde schrijveren. Naar het Engelsch en het Hoogduitsch vertaald en met nieuw geïnventeerde kunstplaten versierdGa naar voetnoot1. De eerste drie delen bevatten: Hamlet, De Storm, De Vrolijke Vrouwen te Windsor, Macbeth, Koning Johannes, De Kunst om een tegenspreekster te temmen, Othello, Eerste Deel van Hendrik de Vierde, De Dwaaling; deze drama's waren in proza vertaald naar de Duitse prozaversie van Eschenburg; Onderzoek en Aanmerkingen achter ieder stuk gevoegd, en verreweg het grootste deel der noten bij de Nederlandse tekst, zijn eveneens uit Eschenburg overgenomen. De namen der vertalers (er schijnen er meer dan één te zijn geweest) worden niet genoemd; tot nu toe weten we niet, wie het waren. Twee volgende delen, werden door Bernardus Brunius direct naar het Engels bewerkt. Marcus Antonius en Cleopatra, Richard de Tweede, De twee edellieden van Verona, Cajus Marcus Coriolanus, Het Tweede Deel van Koning Hendrik den Vierden, Veel Leven over niets, zijn hier opgenomen. Dan volgt er niets meer, en moet de uitgave zijn gestaakt. In 1782 waren dus vijf blijspelen, drie der grote tragedies, twee | |||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||
der Romeinse stukken, vier koningsdrama's en het sprookje van De Storm voor alle Nederlanders in hun geheel toegankelijk. Het was een dappere onderneming van de uitgever A. Borchers te Amsterdam deze uitgave te wagen! Een honderd tachtig intekenaren bleken belangstelling voor zijn onderneming te hebben. Veel boekhandelaren tekenden in voor verscheiden exemplaren. Zo Dekker te Zaandam voor elf stuks; in de Zaanstreek vinden we trouwens nog meer belangstelling voor de uitgave. In verschillende plaatsen, Rotterdam, Amsterdam, Den Haag, Utrecht, Middelburg, Weesp, Breda, bestelt het publiek; allerlei rang en stand is vertegenwoordigd; we vinden de koopman, de consul, de luitenant ter zee, de chirurgische student, enkele schepenen; als min of meer bekende namen noteerde ik G. Brender à Brandis, A. Loosjes Pietersz., P.J. Kasteleyn, C.E.J.B. Schonck, de rector te Gorichem, het Genootschap Sine labore nihil te Amsterdam. Ook P. Wagenaar Jr., de illustrator van enige delen, die geen presentexemplaar schijnt te hebben gekregen; mogelijk schuilen dus ook de vertalers onder de intekenaren. In de Boekzaal, Februari 1779Ga naar voetnoot1, wordt ‘het alom beroemde werk van den Engelschen Tooneelspeldichter W. Shakespeare’ aangekondigd: ‘van dit alom beroemde werk behoeft men niet tot aanprijzing te melden, alzo het door geheel Europa genoeg bekend is geworden door de hoogachting die Dr. Dodd voor dit werk had, en aan het vertier zo wel in onze als in andere Taalen genoeg doet zien en met veel genoegen ontfangen wordt’. Lag het aan de qualiteit van de vertaling, dat deze, na het verschijnen, zo weinig werd opgemerkt? We willen het gehalte van de Nederlandse versie hier nader bespreken; men koestere geen hoge verwachtingen. Toen Wieland, gegriefd door veel kritiek, niet geneigd was zelf een tweede uitgave van zijn Duitse prozavertaling te verzorgen (alleen Sommemachtstraum was in poëzie), nam J. Joach. Eschenburg, professor aan het Carolinum te Brunswijk, zijn taak over. Eschenburg wenste een zo letterlijk mogelijke vertaling te leveren, hij was ‘mit den gründlichsten Sprachkenntnissen ausgestattet’, maar zonder ‘irgend eine Spur dichterischer Verwandtschaft mit dem übersetzten Autor’ consciëntieus aan het werk gegaan. Evenals. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||
Wieland is ook hij zeer verschillend beoordeeld; verdienstelijk, meer zal niemand zijn werk noemenGa naar voetnoot1. Spoedig na Eschenburg's vertaling, reeds tussen 1778-83, kwam de onwettige nadruk van de pers, die het best bekend is als de Mannheimer Shakespeare, en waar Gabriel Eckert, eerst ‘Sprachmeister’, daarna professor te Mannheim, de nodige correctie - enige honderden verkeerd geïnterpreteerde plaatsen wist hij te verbeteren - op aanbracht; veel dezer verbeteringen kon Eschenburg voor een wettige nieuwe uitgave overnemen. Het is echter duidelijk, dat niet de Mannheimer Shakespeare, maar Eschenburg's oorspronkelijke tekst, aan het werk der anonyme Nederlandse vertalers ten grondslag ligt; dat valt te bewijzen, wanneer men enkele plaatsen, door Uhde-Bernays geregistreerd, uit de editie 1775-77 en de editie 1778-83 met het Hollands vergelijktGa naar voetnoot2. Een prozavertaling van een prozavertaling naar de grote meester van het blank verse moet wel verschraald en verarmd uitvallen; een dergelijk drankje als dit aftreksel van een aftreksel hadden de ongenoemde vertalers het minst geletterd publiek niet mogen schenken, en ze hadden tenminste een behoorlijke vertaling van Eschenburg kunnen leveren. Hun eerste fout, ook al schrijven ze proza, is, dat ze volmaakt ondichterlijk zijn; een tweede grote fout: ze vertalen wel uit het | |||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||
Duits, maar kennen de Duitse taal slecht; derde fout: ze overhaasten zich jammerlijk en jachten door; vierde fout: alle remmende intuïtie ontbreekt, wanneer ze onzin gaan schrijven, en van enige verstandelijke contrôle is geen sprake. Dat ze inderdaad ook naar het Engels hebben gewerkt, zoals op het titelblad staat vermeld, zou men uit sommige plaatsen wel opmaken; ik denk bijvoorbeeld aan De Dwaaling, waar, in tegenstelling met de Duitse tekst, Pinch bij zijn Engelse naam wordt genoemd, en waar de vertalers een door Eschenburg niet opgenomen woordspeling invoegen, omdat de pointe in het Hollands viel te behoudenGa naar voetnoot1; of aan de enkele noten, die ze onafhankelijk van Eschenburg uit Steevens e.a. hebben overgenomen. Maar in zijn algemeenheid is dat vertalen naar het Engels grootspraak; een regelmatig doorgevoerde vergelijking met de oorspronkelijke tekst zou de bewerkers voor heel wat flaters hebben behoed. Ze hebben geen Duits gekend, dat betekent: ze begrijpen geen Duitse syntaxis, en Eschenburg's zinsbouw was althans steeds ‘verzorgd’; ze kunnen een wat ingewikkelde zin niet uit elkaar halen, zodat de bedoeling van Shakespeare (of misschien beter, de bedoeling van Eschenburg) hier en daar juist wordt omgedraaid; hun copia verborum is gering, en dikwijls vertalen ze, natuurlijk met allernoodlottigst gevolg, op de klank af. Wat er dan te voorschijn komt, is om van te schrikken. Ze hebben, wat menselijk is, moeite met gothisch schrift; maar onvergeeflijk is het, dat ze geen ogenblik stil staan bij de eigenaardige resultaten, die ze door verkeerd lezen hebben gekregen. Enkel- en meervoud worden hier en daar verward, voornaamwoorden verhaspeld; ‘dürfen’ is bijna regelmatig als ‘durven’ opgevat, voor modaliteit hebben ze geen gevoel; de soort fouten, die ze maken, lijken verwonderlijk veel op die door dr. van der Laan aangewezen in de EgmontGa naar voetnoot2 uit de Spectatoriale Schouwburg. Afgezien van de vertaal fouten, is hun Hollands een pover en verward taaltje, dat er door vreemde interpunctie en een heirleger drukfouten, niet leesbaarder op wordt. In alle stukken, in het ene wat meer, in het andere wat minder, komen dezelfde soort vergissingen voor, en nergens worden die gecompenseerd door een ge- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||
lukkige vondstGa naar voetnoot1, poetische inspiratie of pakkend rhythme. Voorbeelden van foutieve vertaling liggen voor het grijpen; met enige staaltjes zal ik mijn harde oordeel staven; het volgende lijstje zal ieder doen begrijpen, hoe in het Nederlands het Duitse surrogaat bedorven en vertroebeld is. | |||||||||||||||||||||||
Niet begrepen syntaxisDe kunst om een tegenspreekster te temmenGa naar voetnoot2:p. 286 eer.... was zij het schoonste schepzel van de Waereld, en heden durft geen ander daar nog naar staan - .... und darf noch itzt keiner andern nachstehen; p. 312 de schoone Leda - der schönen Leda Tochter. | |||||||||||||||||||||||
Hendrik de Vierde IGa naar voetnoot3:p. 198 dat is de geweldigste spitsboef waar een eerlijk mensch ooit ‘staa’ tegengeroepen heeft - das ist der allgewaltigste Spitzbube, der jemals einem ehrlichen Manne Halt! zugerufen hat; p. 228 lieden, welke door een al te rasse beweeging der adem staan blijven - denen von all zu hastiger Bewegung der Athem stehen bleibt; p. 236 hebt gij wel ooit Titan... een stuk boter zien kusschen dat hem van de tederste zaaken sprak en weg droop? - und wie es von den zärtlichen Sachen, die er ihm sagte, zerflosz? p. 290 deze lofspraak zou ons eerder de koorts als krijgslust (sic!) doen krijgen - diesz Lob erregt mehr Fieber, als Märzluft. | |||||||||||||||||||||||
MacbethGa naar voetnoot4:p. 29 en kwaadaartige droomen bedriegen het agterste voorhangsel van de verborgen slaap - bösartige Träume täuschen den hinter Vorhänge verborgnen Schlaf. | |||||||||||||||||||||||
OthelloGa naar voetnoot5:p. 6 anders maakt gij den Drommel tot grootvader - sonst macht Sie der Teufel zum Groszvater; p. 42 de soldaaten zullen hem beter bevallen als de Geleerden - der Soldat wird Ihnen an ihm besser getallen, als der Gelehrte; p. 91 wat wist ik van haar gestoolene uitwijkingen? ik zag haar niet; dacht' er niet aan; en zij | |||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||
krenkte mij niet - was wuszt' ich von ihren verstohlnen Ausschweifungen? Ich sah sie nicht, dachte nicht dran, sie kränkten mich nicht. | |||||||||||||||||||||||
HamletGa naar voetnoot1:p. 143 doch als zij (dat is Ophelia) den boom opklouterde - wie sie nun an diesen Baum hinan kletterte. | |||||||||||||||||||||||
De DwaalingGa naar voetnoot2:p. 415 in de bij het leven aanhoudende rust - in der das Leben erhaltenden Ruhe. | |||||||||||||||||||||||
Vertalingen volgens de klankHamlet:p. 22 het bevalligste meisje is te los als zij zich haare schoonheden den mond laat ontslippen - verschwendrisch genug, wenn sie ihre Schönheit dem Mond entschleyert; p. 112 dag - Dach. | |||||||||||||||||||||||
De StormGa naar voetnoot3:p. 217 zoekt gij nog te talmen - zuckst du noch die Achseln? p. 234 rijzende - reizbare. | |||||||||||||||||||||||
Othello:p. 19 bijziende noch blind - blödsinnig noch blind; p. 41 al te - alte; p. 48 drukt mij dezen feil - schlägt mir das fehl; p. 63 dom getuig - dummes Zeug; p. 170 mijn ziel - mein Ziel. | |||||||||||||||||||||||
De vrolijke vrouwen te WindsorGa naar voetnoot4:p. 435 met kruisbessen geklapt - den Kräusel gepeitscht (since I whipp' d top); p. 445 uitgestoofd - ausgestopft. | |||||||||||||||||||||||
Koning JohannesGa naar voetnoot5:p. 199 moeten vermoorde Lieden onze Vesten bewoonen? - sollen Ermordete unserm Feste beywohnen? | |||||||||||||||||||||||
De kunst om een tegenspreekster te temmen:p. 328 met duure woorden - mit dürren Worten; p. 346 gaf aan - gaft an. | |||||||||||||||||||||||
Hendrik de Vierde I:p. 217 buurjonkers, muggen - Nachbar Mugges; p. 226 men ziet doch wel, dat hij meer vriendschap voor zijn eigen schoone heeft, als voor ons huis - gegen seine eigne Scheune (schuur); | |||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||
p. 253 met deze gebraaden Pinksterstok - mit diesem gebratnen Pfingstochsen; p. 254 een kunstig schild is geen echt goudstuk maar een nagemaakt - künftig schilt kein ächtes Goldstück ein nachgemachtes; p. 255 groot gezoogen - grosz gezogen; p. 267 ik wil liever de Ierlandsche bellen van mijne Lady Hond hooren - lieber wollt' ich meine Hündinn Lady Irländisch bellen hören; p. 283 bemint u man, staat op uw Religie en plaagt (drukfout?) uwe gasten - liebe deinen Mann, steh auf dein Gesinde, und pflege deine Gäste. | |||||||||||||||||||||||
De Dwaaling:p. 374 zet hem naar den eisch - Pfingsten auf dem Eise; p. 379 haal een Zeenimphje - holdes Meermädchen; p. 422 hoogvliegend, sterrekijkend - hohlaugicht, starrblickend. Deze drie dozijn voorbeelden hebben voldoende bewijskracht; hierbij wil ik nog wat fouten van andere aard voegen: de vertalers hebben de betekenis van het Duitse woord gefantaseerd of zijn met enig homonym in de war geraakt: | |||||||||||||||||||||||
Hamlet:p. 9 mijne echtelooze zuster - unsre ehemalige Schwester; p. 30 mijn noodlot roept mij, en maakt ieder ader in mijn lichaam zoo sterk als de begeerte van den Nemeischen Leeuw - die Sehnen; p. 128 alles is in beweging om de dood van haaren Vader - es rührt alles von ihres Vaters Tod her. | |||||||||||||||||||||||
De Storm:p. 202 dartel gedrag - üppigen Wuchs; p. 213 mijn omgekeerde Ariel - mein gewandter Ariel! | |||||||||||||||||||||||
Othello:p. 45 sympathie eens geoeffenden mans - Sympathie des Alters; p. 48 de Moor - dat ik hem niet terstond van zijn ampt kan doen ontslaan? - is standvastig - der Mohr - ob ich ihn gleich nicht ausstehen kann -; p. 157 verharde ziel - holde Seele! | |||||||||||||||||||||||
Hendrik de Vierde I:p. 206 tusschen de zidderende klippen - zwischen dem zitternden Rohr. Dan vindt men nog zulke vertalingen als ‘bespieder’ of ‘wormen’ voor ‘Ratze’ (rat) en ‘blinddoek’ ‘verblinde’ ‘geblinde lieden’ voor ‘Blendwerk’, waar het Engels ‘illusion’ of ‘pageant’ heeftGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||
Mogen we deze vertalers niet eenvoudig als domme vertalers qualificeren? In de gegeven voorbeelden kwamen al enkele gevallen voor, waar de gothische letters verkeerd waren gelezen (‘Märzluft’ - ‘krijgslust’, ‘künftig-’ ‘kunstig’); verder wijs ik nog op twee plaatsen, waar ‘bedelares’Ga naar voetnoot1 staat voor ‘Vettel’ (slet), waarschijnlijk als ‘Bettel’ gelezen en als betekenis gefantaseerd, en zo is er misschien nog meer; enige clementie mag men, gegeven de duizenden goed opgenomen letters, wel pleiten; maar als voor‘ Chor’ ‘Thor’ wordt gelezen (Ophelia tot Hamlet: ‘gij zijt zo goed als een Thor, Prins’Ga naar voetnoot2), en de functie van deze personage in een noot zo wordt verklaard: ‘het werk van den Thor (die in verscheide Treurspellen van Shakespear voorkomt) was, den inhoud van het stuk te openen, en de voorvallen geduurende de tusschentijd der bedrijven te verhaalen’, dan houdt toch waarlijk alles op. Iets dergelijks hebben we in De kunst om een tegenspreekster te temmen, waar ‘Weisse’ met ‘wijze’ wordt vertaald, en de toelichtende noot ons leert dat Bianca ‘in 't Italiaansch een Wijze beduidt’Ga naar voetnoot3. De ‘omgekeerde Ariël’Ga naar voetnoot4 uit de Storm wordt in de Naleezing verbeterd (!) in ‘mijn veranderde Ariël’. Een enkele passage wil ik in zijn geheel overnemen, om een indruk te geven, hoe veelvuldig de onnauwkeurigheden en fouten in luttel regels zijn. Ik kies hiertoe een fragmentje uit De Dwaaling (II, 5): Adriana spreekt tot Antipholus van Syrakuse, die ze voor zijn tweelingbroer, Antipholus van Ephesen (haar man), aanziet: p. 368 kom, laat ik u vast omarmen; gij zijt een Olm, mijn lieve Man, en ik een zwak riet, dat met uw sterken stam vereenigt, deel aan uwe sterkte neemt, al wat ik van mij af wij den wil is onkruit; diefachtig onkruit, en onnut moes, dat, zelf wanneer het niet bij tijden afgesneeden word, tot aan uw midden opgroeit, en aan uw verderf zijn voedsel zoekt - komm, lasz mich dich fest bey diesem Ermel fassen; du bist eine Ulme, mein lieber Mann, und ich eine schwache Rebe, die, mit deinem stärkern Stamme vermählt, an deiner Stärke Theil nimmt. Alles, was dich von mir trennen will, ist Unkraut, diebischer Epheu, und unnützes Moos, das sich, wenn es nicht bey Zeiten abgeschnitten wird, bis zu | |||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||
deinem Mark einfriszt, und von deinem Verderben seine Nahrung zieht! Hoe een stuk liefdeslyriek, dat reeds zeer verloren had in de Duitse vertaling, daar zwaar en lang en onrhythmisch was geworden, in de Nederlandse vertaling tot niets, en gedeeltelijk tot onzin is gereduceerd, ziet men in III, 2 uit de DwaalingGa naar voetnoot1: het beeld en de rol van een sirene is er niet begrepen. Vertalers, die de beeldspraak van olm en klimplant, van een lokkende Sirene, niet kunnen volgen, schort het aan begrip bij vrij eenvoudige zaken; wij mogen niet verwachten, dat ze een moeilijker gedachte of gecompliceerde geestestoestand begrijpen. Enige hopeloos mislukte of verminkte plaatsen uit hun Hamlet en Othello bewijzen, hoe ze geen zintuig hadden voor geest en psychologie van Shakespeare's tragedies. | |||||||||||||||||||||||
Hamlet:p. 53 Polonius. Mijn waarde Prins, ik neem op het nederigste mijn afscheid van U. | |||||||||||||||||||||||
Hamlet:Gij kunt niets van mij anders neemen, uitgezonderd mijn leven - Ihr könnt nichts von mir nehmen, Herr, das ich williger hingeben würde, als das; mein Leben ausgenommen-mein Leben, mein Leben ausgenommen. In Hamlet's woorden tot Rozenkrants en Guldenster ging de climax verloren: | |||||||||||||||||||||||
Hamlet:p. 57 Welk een meesterstuk is de Mensch, hoe edel door zijn verstand!... de Engelen gelijk in werken, vol bekoorlijke denkbeelden!... en echter wat is het voornaamste van dat alles in mijne oogen - Welch ein Meisterstück ist der Mensch! wie edel durch die Vernunft! Wie unbegränzt in seinen Fähigkeiten! An Gestalt und Bewegung, wie vollendet und bewunderenswerth! An Thätigkeit wie gleich einem Engel! Im Denken wie ähnlich einem Gott! Die Schönheit der Welt! Das vollkommenste aller sichtbaren Wesen! Und doch, was ist in meinen Augen diese Quintessenz des Staubes? In To be or not to be: p. 74 dit (d.w.z. de mogelijkheid van dromen na de dood) is het | |||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||
uitzigt dat de smart van zulk een lang leven verschaft - das ist die Rücksicht, die den Leiden ein so langes Leben schafft. In de kerkhofscène als Hamlet tegen Yorick's (Porik's!) doodshoofd spreekt, voelt de vertaler niets van het bitter en plastisch realisme: p. 153 is al uwe geestigheid vervloogen? - ist dir das Maul ganz weg? De volgende fraaiigheden uit Othello: p. 12 Othello. Maar ik zou het reeds bekend gemaakt hebben, indien ik niet wist dat eigen lof een bederf mijner eere was.... - aber ich werd' es schon bekannt machen, wenn ich sehe, dasz Selbstlob ein Bedürfnisz meiner Ehre ist. p. 21 Brabantio. Een onschuldig jong meisje, zo zachtmoedig en stil van gemoed, dat ieder haare neigingen bij zich zelf kon ontdekken - ein unschuldiges, junges, Mädchen so ruhigen und stillen Gemüths, dasz jede ihrer Regungen vor sich selbst zu erröthen schien. Bij een dergelijke vertaling komt men aan een aesthetische waardering niet toe; het enige, wat men ten gunste van de vertalers kan zeggen, is, dat ze zelden bijgewerkt en de tekst niet ‘mooier’ hebben trachten te maken, waar in later tijd van Lennep zo'n handje van had, en waaraan ook Moulin en Roorda van Eysinga, en misschien Burgersdijk - alle proporties in het oog gehouden! - niet geheel ontkomen; eerder hebben ze het origineel versoberd dan rhetorisch gemaakt. Wel is die soberheid een verschraling. Voor beeldspraak en het beeldend détail zijn ze schuw; ook mist men bij hen onmisbare adjectieven, waardoor een gevoelselement verdwijnt. Enkele voorbeelden: | |||||||||||||||||||||||
Macbeth:p. 54 mijn ligchaam is vol schorpioenen, (reëler voor het overdrachtelijke) - voll von Skorpionen ist meine Seele. | |||||||||||||||||||||||
De Storm:p. 208 waar hij zijne treurige handen wringt - wo er die Arme in diesen traurigen Knoten schlingt; p. 261 alles geschied hier door dwaaling - alles geht durch Irrwege und Mäander; p. 268 onwilligheid - sauersehender Widerwille. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||
Hamletp. 8 verkondiger - Trompete; p. 8 de zon laat haar blozend gewaad en schittrend kleed aan de oosterkimmen zien - der Morgen in einem röthlichen Mantel gehüllt, wandelt über den Thau jener östlichen Anhöhe einher; p. 12 treurigheid - nächtliche Farbe; p. 28 doodkist - Leichentücher; p. 38 terwijl de tijden dagelijks verslimmeren - die Zeit ist ganz aus ihren Fugen gekommen; p. 79 iets anders dat zijne ziel ontroerd - worüber seine Schwermuth brütet. | |||||||||||||||||||||||
De vrolijke vrouwen te Windsor:p. 353 reeds bijna verteerd - zu lauter Lumpen abgetragen. | |||||||||||||||||||||||
Voorbeelden van verdwenen adjectievenHamlet:p. 34 vervloekte booswicht - lächelnder verdammter Bösewicht; p. 36 eene bede - eine armselige Bitte; p. 40 alle lieden - allen jungen Leuten; p. 106 bloedgierige daad - rasche und blutige; p. 106 ach ongelukkige - du unglücklicher, unbesonnener, zudringlicher Thor; p. 109 wat begeerd gij van mij - was will deine ehrwurdige Gestalt. | |||||||||||||||||||||||
Othello:p. 38 zijn schip - mit seinem edeln Schiffe. Het is misschien rechtvaardig, ook iets van het minst slechte te noemen; er zijn enkele plaatsen, waar de handeling zó gespannen is, dat de Nederlandse tekst, ofschoon van poëzie tot schema geabstraheerd, nog iets te zeggen had, en waar inderdaad ‘Shakespeare's Inhalte nicht zu verderben’ waren. Zo bijvoorbeeld de scène tussen Macbeth en Lady Macbeth na de eerste mooidGa naar voetnoot1, en het ontzettend en aangrijpend toneel uit Koning Johannes, als de gevangenbewaarder Hubert de ogen van prins Arthur moet uitbranden. Zelfs in dit onvolmaakte Hollands is nog iets blijven leven van het vorstenkind, hoog en edel ook in zijn dodelijkste angst. Als commentatoren waren de vertalers evenmin bijster intelligent. De meeste noten namen zij van Eschenburg over; deze zijn ten dele van de Duitse professor zelf, ten dele door hem aan bekende Engelse achttiende-eeuwse uitgevers ontleend. Lezen we ‘vertaaler(s)’ onder de Hollandse aantekeningen, dan stammen die in de meeste gevallen toch uit het Duitse voorbeeld. Dat ook | |||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||
in de noten fouten worden gemaakt, bleek uit de reeds gesignaleerde vergissing Chor - Thor, Bianca - Wijze; in ‘die Montagu’Ga naar voetnoot1 hebben ze Mrs. Montagu, schrijfster van An essay on the writings and genius of Shakespear, niet herkend, en, waar Eschenburg haar citeert, zijn zinsbouw niet begrepen. Een enkele maal kiezen de vertalers, buiten Eschenburg om, een noot uit Steevens, Warburton, Warner, Farmer; wat ze verder toevoegen is in drie groepen te verdelen: zuiver toelichtende of verklarende noten; aantekeningen, waarin ze een parallel trekken met Nederlandse letterkunde; aantekeningen met lof of kritiek. Over ‘Niobe’Ga naar voetnoot2 hoort men de belangrijke mededeling, dat zij een hovaardige vrouw was, echtgenote van Amphion en dochter van Tantalus, over haar verdriet wordt niet gesproken, consequent, want het punt van vergelijking tussen Hamlet's treurende moeder en Niobe ‘gleich Niobe lauter Thränen’ hadden ze niet begrepen, en ‘like Niobe all tears’ verwerd in het Hollands tot het zinloos ‘even als Niobe’. Bij ‘Iris’ en ‘Ceres’Ga naar voetnoot3 een korte toelichtende noot; ‘mummie’ is een ‘gebalzemd ligchaam’Ga naar voetnoot4; men krijgt een aardrijkskundige toelichting bij de ‘Severne’ en de ‘Trent’Ga naar voetnoot5 en een geschiedkundige, bij MacbethGa naar voetnoot6, voor de ‘droes’ verwijzen ze naar Le Francq van BerkheyGa naar voetnoot7. Niet onaardig zijn enkele folkloristische mededelingen: dat er in Holland een zweem over is van het zingen bij de sterGa naar voetnoot8; dat de geschiedenis van Griseldis te Amsterdam nog is bekendGa naar voetnoot9; dat Hollandse voerlui de Grote Beer onder de naam van Grote Wagen kennen; als cultuurhistorische bijzonderheid noteerde ik de onbegrepen opmerking, dat de ‘hedendaagsche Henry Quatre Heeren veele phisionomische trekken van het caracter van Falstaff's soldaaten hebben’Ga naar voetnoot10. Een enkele zwakke poging tot tekstverklaring ontbreekt niet; | |||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||
‘standard’Ga naar voetnoot1 zou het Engelse woord zijn voor vruchtboom zonder stut, een interpretatie waarmee dan een woordspeling wordt opgehelderd; als Othello zichzelf vergelijkt met de man ‘wiens hand gelijk de verworpen Jood eene paerel wegwierp die rijker was, als zijn gantsche stam’ meent de vertaler: ‘men zou deze Paerl ook overdrachtelijk kunnen nemen voor een zuivre vrouw (a fine woman)’Ga naar voetnoot2. Die Engelse woorden echter doen me denken, dat deze noot wel zal zijn overgenomen. Wanneer Steevens een plaats in Hendrik de Vierde verklaartGa naar voetnoot3, zetten ze er hun, gezochte, opvatting tegenover. Wat de Hollandse letterkunde aangaat, bij een ‘gaping’ in de Hamlet worden we aan de GijsbrechtGa naar voetnoot4 herinnerd; Langendijk's Krelis Louwen en verzen van Cats over Philips de Goede, vergeleken met de Inleiding van De kunst om een tegenspreekster te temmenGa naar voetnoot5, de Gelijke Tweelingen van ‘Nil’ gezet naast de Dwaaling, waar dan ook nog van Elvervelt's Eiland van Verwarring bij wordt gegroepeerd, vertegenwoordigt een stukje vergelijkende letterkundegeschiedenis. Het Mirandamotief - motief van het meisje, dat nooit jonge mannen heeft gezien - hebben de vertalers teruggevonden in Murphey's Onbewoonde Eiland, door Lucas Pater vertaaldGa naar voetnoot6. Naar aanleiding van het niet vertonen van twee strijdende legers bij Shakespeare, krijgt Haverkorn de Jonge een aanmerking op zijn overtreden der toneelwetten in Robert de VriesGa naar voetnoot7. Kritiek en lof, (bekend, typisch achtiende-eeuws verschijnsel bij het beoordelen van Shakespeare), houden elkaar ook hier in evenwicht, maar beide zijn al even zwak doordacht en slap geformuleerd; de vertalers wijzen op een gaping of overbodigheidGa naar voetnoot8; de dichter krijgt een pluimpje voor handige toneeltechniek in Hendrik de Vierde IGa naar voetnoot9, of een aanmerking over een ‘misslag’ begaan om Lenox en Macbeth van het toneel te krijgenGa naar voetnoot10; en in Hamlet geven ze aan, hoe Shakespeare een onwaarschijnlijkheid in de tijd had | |||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||
kunnen vermijden: ‘de eenheid van tijd is een groot vereischte op het Tooneel, dat de eerste Dichteren veelal verzuimd hebbenGa naar voetnoot1’; Faulconbridge, die blijft ‘snoeven, schoon hem de Koning reeds tot meêgaan aangespoord had’, die vorsten ‘wilden’ raad geeftGa naar voetnoot2, is hun niet naar de zin; in De Kunst om een tegenspreekster te temmen begaat Tranio ‘eene bizondere vrijpostigheid in het huis van een ander’Ga naar voetnoot3. Falstaff noemen ze hier en daar wat ongebonden in zijn uitdrukkingen, ‘dan wij zijn genoodzaakt geweest deze ongebondenheden tevens te vertaalen; ze mogen andere leeren ze niet op het Tooneel te voeren’Ga naar voetnoot4. In Macbeth vinden ze ‘de verwarring en de schrik, na het volbrengen eener moord, zeer fraai afgetekend’, en geen wonder is het, ‘dat Voltaire, den Antagonist van Shakespear, dit Tooneel ook heeft naargevolgt in zijnen Mahomet....; welk een snood- en laagheid is het voor zulk een bestrijder, die een geacht schrijver (sic!) door spotternijen, zijnen roem wil be neemen, dat hij deszelfs fraaijheden moet naarvolgen’Ga naar voetnoot5. Hun oordeel over het optreden van geesten is wisselend; de eerste verschijning van Hamlet's vader heeft hun goedkeuring: ‘de verschijning van deze Geest, is als een Meesterstuk in zijn soort te achten, zijnde onderschraagt door omstandigheden, die ons belust, maar tevens vervaard maaken om hem te zien. Men zal onder het leezen, de waarheid van het gezegde van Addison bij het vertoonen, ondervinden, dat “zo dikmaals deze Geest verschijnt, hij ons telkens vreesselijker voorkomt”. Maar dadelijk daarop worden ze dogmatisch: ‘zo ongerijmd als het gevoelen is, dat de verstorven Geesten weder op de waereld kunnen komen en omwaaren, zo ongerijmd is ook de vertooning. De Geest van Hamlet's Vader is voor allen zigtbaar, behalven voor Geertruid’Ga naar voetnoot6, en in MacbethGa naar voetnoot7, wanneer Banquo's geest mede aanzit: ‘de ongerijmdheid van dusdaanige vertooningen, hebben wij in 't Eerste Deel, bl. 110.... reeds aangetoond; ten blijke dat de Geesten zich niet volgens de Natuur maar na des Dichters denkbeelden of schikking richten, merken | |||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||
wij bij dezen nog aan, dat de eigenschappen van deze Geest, het tegengestelde van de Geest in Hamlet zijn; want, de Geest van Hamlet's Vader was voor allen zigtbaar behalven voor Geertruida; maar de Geest van Banquo is voor allen onzigtbaar, behalven voor Macbeth’. De scène in Koning Johannes tussen Hubert en Arthur is hun een bewijs van Engelse hardvochtigheid: ‘de Scherprechters zelf gruwen van de daad, en de Dichter vertoond de voorbereiding aan de Aanschouwers, en heeft zijne poogingen altoos zien gelukken’Ga naar voetnoot1. Wanneer in OthelloGa naar voetnoot2 de Nederlanders ‘dikbuikig’ worden genoemd, is dit hun nationale eer te na, en lezen we de kinderachtige uitval: ‘hoe gaarne zet men op een anders rekening wat men zelve schuldig is; worden er ooit menschen voor wolzakken gehouden, zo zijn het zekerlijk de Engelschen, die, over 't algemeen, van hun buik, hun God maaken’.
Met zorg hebben de vertalers hun anonymiteit bewaard. In een De Vertaalers aan den LezerGa naar voetnoot3 verklaren ze zich ‘als Apelles agter zijn Tafreel’ nog een tijdlang achter het gordijn te houden; ‘wij hebben intusschen het vermaak, van veele gissers maar tevens veele missers te ontmoeten; dan, terwijl het aan de Vertaaling niets toe of afdoet, of men de Vertaalers kent of niet, zo zullen wij slegts verzoeken de ingesloopene feilen goedgunstig te verschoonen, en het volgende werk met zo veel vermaak te lezen als wij het vertaald hebben’. Nergens heb ik een spoor dezer anonymi kunnen ontdekken, en ook in het Verzeichniss der Pränumeranten bij EschenburgGa naar voetnoot4 vindt men geen Hollandse intekenaren, geen namen, die ons op weg kunnen helpen. De enkele meningen, die de vertalers in hun voorbericht ten beste geven, brengen ons, evenmin als hun aantekeningen, veel verder. We vinden er waarschijnlijk een reactie op de Vaderlandsche Letteroefeningen met hun oordeel over de ‘zagtere gesteldheid der Hollandsche Natie’; daar hebben de vertalers vermoedelijk vuur opgevat. Ze zullen zich wel wachten Shakespeare's | |||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||
spelen voor zedelijk te laten doorgaan ‘schoon dat woord al vrij wat debiet kon veroorzaaken, en de Amsteldamschen Schouwburg zelf op gepropt is, als 'er slegts Zedenspel voor staat’ (hierbij de ironisch bedoelde opmerking, dat, volgens de communis opinio, het mensdom dagelijks in boosheden toeneemt). De vertalers weten ook wel dat Shakespeare's drama's niet zijn geschreven volgens de strenge Franse toneelwetten, ‘die zo beschaafd en natuurlijk zijn, dat men bij het vertoonen van een Valsche VriendGa naar voetnoot1 in slaap geraakt’, en als ‘zagtzinnig’ willen ze de drama's niet aanprijzen; vooral Hamlet niet: ‘men zal bij het beschouwen van dat wreede stuk, het geval, de landaart, en de Eeuw van den Dichter in aanmerking gelieven te neemen’. Maar ze lachen om een specifiek Nederlandse zachtzinnigheid, die geen Shakespeare zou kunnen verdragen: ‘onze natie is zekerlijk van alle tijden zagtzinnig geweest; en is het thans bij uitstek. - Dan, onder het schrijven, beginnen wij te twijffelen - van alle tijden zagtzinnig geweest? Toen den Amsteldamschen Glazemaaker Jan Vos zijn Aran en Titus omtrent daaglijks voor een ontzagchelijke schaare vertoond werd, dan ook? - thans bij uitstek zagtmoedig?.... Als men de Fransche Béverlei van Saurin, dat den Engelschen van Ed. Moore, zo veel in wreedheid overtreft, om strijd gaat beschouwen? .... Is dat bij uitstek zagtmoedig zijn?’ Trouwens, zij beseffen dat een natie niet betekent één collectieve ziel en dat ‘verscheidenheid van denkwijze, ook verscheidenheid van Carakters vordert, en dat het werk van Shakespear zo ingerigt is, dat elk 'er zijn smaak in kan vinden. Immers, vind een zagtmoedig Lezer, in dit Deel, Hamlet te wreed; hij kan zig met Ferdinand en Miranda in den Storm verlustigen; vind een Lugtig Lezer deze laatste wat te ernstig, hij kan ze tegen eenen Falstaff verwisselen; 'er is spijze voor alle monden’. Ze willen echter onpartijdig zijn, niet alles aan Shakespeare goedkeuren, en ook in het voorbericht geven ze kritiek op ‘gapingen’ en toneelschikking; tegen de fouten weegt voor hun op, dat Shakespeare nergens verhalen invoegt: ‘dezelve heeft geene verhaalen, alles geschied wezendlijk, zelfs gaat zijne verkiezing daar zo ver in, dat hij de Matroozen met de brief van Hamlet aan 't huis van Horatio doet komen, midden in 't Bedrijf, dat zeker- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||
lijk geen goede Tooneelschikking is, maar egter aan den Lezer beter dan een bloot verhaal moet voldoen’. Men zal moeten toegeven, dat er in dit dilettantisch voorbericht althans een korreltje oorspronkelijkheid schuilt, in vertaling en noten niet ontkiemd. Uit vertaling, commentaar en noten kunnen we alleen maar de negatieve conclusies trekken, dat we met auteurs te doen hebben, die geen strenge moralisten, geen bewonderaars van het Frans klassicisme, geen absolute verheerlijkers van Voltaire waren - en dus misschien uit neiging Shakespeare vertaalden. Rooms zullen ze niet zijn geweest, enkele détails in Hamlet: ‘ohne Sakrament, ohne Vorbereitung, ohne letzte Oelung’ ‘und ihnen nicht einmal vorher zur Beichte Frist geben’ zijn in de Hollandse tekst verkort of vervallenGa naar voetnoot1. Of dit op rechtzinnig protestantisme wijst, zou ik niet durven zeggen, misschien wilden ze geen aanstoot geven? Wel trof mij de plaats in De Storm, waar Caliban in Trinkulo een God ziet; ‘Sey mein Gott’ vertaalt Eschenburg, maar in het Hollands: ‘wees mijn Vorst’; deze verandering zou op godsdienstige gevoelens kunnen berusten. En dan Trinkulo: ‘de Drommel! een valsch dronke spook (Ungeheuer!). Als zijn vorst (Gott) slaapt zal hij hem de fles afsteelen’; wat verder zijn ‘die himmlischen Mächte’ de ‘hemelsche magt’Ga naar voetnoot2 geworden. Ariel's liedje uit de Tempest (I, 2), Full fathom five thy father lies, scheen in de achttiende eeuw aanstoot te geven, en Eschenburg plaatste een noot van Gildon, in onze editie overgenomen, waar het ‘hoogst onwaardig en wanvoeglijk’ wordt genoemd. De Nederlandse lezing is allerwonderlijkst verwrongen; de fantastische verwording van een drenkeling kon er waarschijnlijk niet mee door:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||
Heel preuts zijn de vertalers niet, maar het lijkt toch wel, of ze hier en daar een woord of begrip niet aandurvenGa naar voetnoot1. Ze voelen de levendigheid van Shakespeare's actie, zonder die zelf te kunnen reproduceren, ze spreken over zijn techniek, en zijn karakters; over zijn dichterschap hoort men geen woord. Ze waren zeker geen fantasten; niet alleen zijn ze ongevoelig voor de toneelillusie van Shakespeare's geesten, maar zijn ganse mythische wereld hebben ze plomper gemaakt; de ‘fairies’ werden spoken, heksen, bittebauwen, kolrijdstersof de duivel, en de ‘fairyqueen’ kolrijdsters-koningin of veldgodin; een ‘Welch fairy’ een tovenaar, ‘elven’ geesten. Het ‘monster’ Caliban werd een spook; ‘Ate’ een adderGa naar voetnoot2! Hun belezenheid in Nederlandse letterkunde blijkt uit de noten, hun minder dan middelmatig litterair verstand uit de vertaling. Deze indicaties zijn zo gering, dat ik geen diagnose in het ziektegeval van deze eerste Shakespearevertaling kan stellen; geen min of meer bekend auteur of vertaler uit het Duits durf ik van het auteurschap te verdenken. Misschien zijn de vertalers te zoeken in de kringen der patriotten. Borchers, de uitgever van de Hollandse Shakespeare, verkocht vooral patriottische stukken en prenten, werd zelfs voor zijn politieke opvattingen uit Amsterdam verbannenGa naar voetnoot3. Wij weten niet, waarom de vertalers er het bijltje bij hebben neergelegd; of er soms oppositie van het publiek was gekomen? Misschien ook was één der medewerkers overleden, en werd de taak te zwaar; in Deel III vinden we onder de noten nooit meer ‘vertaalers’, maar steeds ‘vertaaler’. Brunius, die de taak overnam, plaatst in het eerste deel van zijn vertaling een zeer kort voorbericht, waar hij verklaart, dat | |||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||
‘eene slaafsche navolging van het Hoogduitsch’ voor verstandige lezers onaangenaam moet worden, ‘dewijl elke taal zijne bijzondere, en, om het zo te noemen, karakterizeerende uitdrukkingen heeft’; hij wenst zich ‘zo na mooglijk aan het Engelsch te houden’. Wel prijst hij Eschenburg's vertaling zeer, maar hij gebruikte deze slechts (?) ter vergelijking met eigen proza, en zag dan met genoegen, dat hij en Eschenburg ‘schoon somtijds in woorden verschillende, echter in het hoofdzaaklijke volmaakt overeenstemden’. Het titelblad van deel IV wijkt dan ook af van het titelblad van deel I-III, en de titel is geworden: William Shakespear, Tooneelspelen. Verrijkt met de Voorredens, Aantekeningen, enz. van Rowe, Pope, Theobald, Hanmer, Warburton, Johnson en Capell. Naar de uitgaaf van Capell uit het Engelsch vertaald en met aantekeningen van Prof. Eschenburg en van den Vertaaler verrijkt. Oorspronkelijk meende ik dus, dat Brunius als grondtekst zou hebben gebruikt, W. Shakespeare, His comedies, histories and tragedies, set out by himself in quarto or by the players his fellows in folio and now faithfully republish'd from those editions in ten volumes octavo; with an introduction (by Edward Capell). Whereunto will be added, in some other volumes, notes critical and explanatory and a body of various readings entire (London, for J. and R. Tonson, 1767-68)Ga naar voetnoot1. Maar toen ik in het British Museum die editie in handen had, en buitendien een uitgave van Shakespeare, Plays.... from the text of Dr. S. Johnson. With the prefaces, notes etc. of Rowe, Pope, Theobald, Hanmer, Warburton, Johnson, and select notes from many other critics. Also the introduction of the last editor Mr. Capell and a table shewing his various readings (Dublin, Th. Ewing, 1771, 7 vols. in 13 p. 8°), waarbij Jaggard in zijn Shakespeare-Bibliography aantekent: ‘all the preliminary matter is pirated from Capell's edition 1767-68’Ga naar voetnoot2, ben ik tot de conclusie gekomen, dat Brunius deze editie de editie van Capell zal hebben genoemd. Niet alleen, dat op een zeer enkele uitzondering na al | |||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||
Brunius' noten op deze uitgave kunnen teruggaan, maar achter deze Dublinse editie vindt men de Various readings van Johnson en Capell, waaruit duidelijk blijkt, dat Brunius Johnson's tekst vertaalde, of, wat onwaarschijnlijk is, deze doorlopend naast Capell's tekst zou hebben moeten gebruikenGa naar voetnoot1. Ook komt de verdeling van bedrijven en scènes veel nader aan de editie Dublin dan aan Capell's editie; zo begint Richard II, V bij Capell:
Dut.
My lord, you told me, you would tell the rest
en in de editie Dublin 1771:
Queen.
This way the King will come.
Brunius volgt hier de Dublinse uitgave. Wel is er bij Brunius ook een kleine afwijking van de Dublinse uitgave in de verdeling, Coriolanus (III, 4, 5) Much Ado (V, 4), maar bij Brunius ontbreekt in Second Part of Henry IV, V, een scène 3, de nummering springt van 2 op 4, een vergissing, die eveneens in de editie Dublin voorkomt, waar men echter in hetzelfde stuk in V een scene 9 vindt, die bij Brunius niet meer zo onderverdeeld is. Maar ik heb gemeend, waar ik naast Brunius' tekst het Engelse origineel geef, toch te kunnen citeren uit de editie Dublin 1771. Brunius' taak was moeilijker dan die van zijn voorgangers; hij moest, grotendeels, zijn weg vinden van Engelse poëzie naar Hollands proza, terwijl de anonymi zich van proza tot proza bewogen, en het toch altijd een eenvoudiger taak mag heten, Eschenburg te vertalen dan Shakespeare. Maar Brunius' begrip was groter, zijn intelligentie scherper, dan die van de ongenoemden; ook hij heeft zijn verkeerde interpretaties, (StadlerGa naar voetnoot2 wees er in zijn studie over Wieland's vertaling op, hoe weinig werkmiddelen Wieland ten dienste stondenGa naar voetnoot2; achttiende-eeuwse vertalers kenden geen lexicon op Shakespeare, geen Mur- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||
ray, geen Abbott of Franz), maar schrijft in ieder geval slechts zelden onzin. In de hoofdzaken begreep hij zijn voorbeeld; ook wanneer de vertaling naast het origineel is verslapt, als het beeld al eens verloren ging, werd de betekenis gewoonlijk gered, wat op het werk der anonymi een grote vooruitgang is. Het is niet altijd gemakkelijk achttiende-eeuws Hollands tegen Elizabethaans Engels af te wegen; enkele onaangename eigenschappen van stijl en woordenkeus uit Brunius' dagen, als het steeds weer terugkerende ‘dezelve’ (‘door krankzinnige woede ons koninglijk bloed uit deszelfs aangeborene zitplaats verbannende’, ‘dring met alle uw bekoorlijkheden door mijn beproefd harnas tot in mijn hart, en rijd in triumf op deszelfs kloppingen’Ga naar voetnoot1), dat zich nog tientallen van jaren in de negentiende eeuw handhaaft, en met zijn brede omhaal zo bij uitstek slecht in een tekst van Shakespeare past, zullen de tijdgenoten minder hebben gehinderd dan ons; woordjes als ‘vooreerstGa naar voetnoot2’ ‘tegenwoordigGa naar voetnoot3’, die vreemd en zwaarwichtig gebruikt lijken, moeten circa 1780 nog een geheel andere waarde dan nu hebben gehad; zo is het bijvoorbeeld ook met een woord als ‘oogwenken’, dat nog al eens voorkomt, en dat wij niet meer gebruiken in de betekenis van ‘blikken’ (‘aangename oogwenken’ - ‘sweet glances’Ga naar voetnoot4). Men moet al een zeer speciale studie van laat-achttiende-eeuws hebben gemaakt, om in zulke gevallen kritiek te durven oefenen, en dikwijls heb ik een spontaan afkeurend oordeel na rijp beraad moeten herzien. Gewoonlijk is Brunius onopgesmukt; niet steeds is hij zich zelf gelijk; soms stroef, soms omslachtig en onhandig, maar soms kort en vief, en zelden verward; sporadisch flitst er, voor een kort ogenblik, een straal van taalvreugde door zijn proza, en drie of vier maal treft ons een klein stukje poëtisch Nederlands. Dan horen wij een begin van Shakespeariaanse ontroering in Hollandse klank en prozarhythme. In de drama's is Brunius op zijn best, wanneer hij bewogen wordt door ontroerende momenten of bij levendige actie; langere bespiegelende monologen en dialogen lukken hem niet; beter is hij in | |||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||
gesprekken met korte re- en dupliek; goed zijn enkele epische of episch-lyrische fragmenten. In het komische is hij verdienstelijk; de zotheid van Launce en zijn hond vermaakt ons ook in het Hollands. Falstaff's figuur is geslaagd; Mrs. Quickly kwam goed over, al ging het spelletje met de verkeerd gebruikte woorden verloren; Doll Tearsheet spreekt rap en virtuoos achterbuurts. Van de knetterende dialoog uit Much ado about nothing bleef althans iets behouden, en deze comedie leest, bij gedeelten, vlot en vlug. Met voorbeelden zal ik ook hier mijn oordeel moeten toelichten; ik wil beginnen te trachten een algemene indruk te geven (zonder veel op détailfouten te letten), van het slechtste eerst, om met het betere te eindigen; een keuze van détailsGa naar voetnoot1, slechte en goede, moge dan helpen om Brunius' verdiensten en gebreken nader te bepalen. Niet goed is bijvoorbeeld in het Tweede Deel van Hendrik den Vierden de bespiegeling van Henry IV en Warwick over het onzeker en onbetrouwbaar Lot, en ‘Het Gerucht’, in de Voorafspraak spreekt een omslachtig NederlandsGa naar voetnoot2. Vervelend zijn ook bij Brunius de overpeinzingen van de Munnik uit Much ado about nothing, die Claudio door Hero's gefingeerde dood tot inkeer wil laten komen; slecht en ongeanimeerd zijn de zinnen met hun vele afgeleide abstracta gebouwdGa naar voetnoot3. Maar tegenover zulke onhandige passages staan er, waar de bewogenheid van het voorbeeld groter, en het resultaat aanmerkelijk gunstiger is; uit hetzelfde Tweede Deel van Koning Hendrik den Vierden kies ik hier het gesprek van de koning die gaat sterven, met de loszinnige kroonprins. Men kent waarschijnlijk de situatie: de prins meent, dat zijn vader reeds dood is, neemt in het ziekevertrek de kroon van het kussen, en gaat daarmee weg. De koning ontwaakt, mist de kroon en laat zijn zoon ontbieden. Hier volgt het laatste deel van zijn toespraak tot de jongen: | |||||||||||||||||||||||
(III, 11)Ga naar voetnoot4:Gij hebt iets gestolen, dat, na verloop van weinige uuren zonder misdaad uw eigendom zou geweest zijn; en gij hebt, zelfs in het uur van mijne dood mijne verwachting van u bevestigd. Uw leven toont duidelijk dat gij mij niet bemint, en gij begeert, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||
dat ik met deeze verzekering mooge sterven. Gij verbergt duizend dolken in uwe gedachten, welken gij op uw versteend hart gewet hebt, om één enkel half uur van mijn broos leven te vermoorden. Hoe! kunt gij mij geen half uur langer dulden? Wel nu, gaa dan uwen gang, en delf zelf mijn graf, en beveel aan de vreugdeklokken, dat zij aan uwe ooren toeroepen, dat gij gekroond zijt; maar niet, dat ik dood ben. - Laaten alle de traanen, die mijn lijk zouden besproeijen balsemdroppen worden om uw hoofd te zalven; vermeng mij enkel met het vergeten stof, en geef hem, die u het leven gegeven heeft, aan de wormen over. - Zet mijne amptenaars af, verbreek mijne wetten; want nu is de tijd gekomen om met alle geregeldheid den spot te drijven; Hendrik de Vijfde is gekroond. Verhef u, ijdelheid! Buk neder, Koninglijk Gezag! Weg met alle wijze raadsmannen, en laaten nu allen de dwaaze lediggangers uit alle landen zich naar het Engelsche Hof begeeven; laaten nu onze nabuuren zich van het schuim van hun volk ontlasten. Indien daar een ligtmis gevonden word, die gewoon is te vloeken, te drinken, te dansen, te rinkelrooijen bij den nacht, te rooven, te moorden, en de oudste zonden op de nieuwste wijzen te pleegen, laaten zij zich dan verheugen, want hij zal daar niet meer lastig zijn; Engeland zal zijne driedubbele schulden dubbel vergulden; Engeland zal hem bedieningen, eerampten, en vermoogen geeven; want de vijfde Hendrik rukt de verdraaide losbandigheid den breidel uit den mond, en de dolle honden zullen hunne tanden slaan in het vleesch der onnozelheid. Helaas! mijn ongelukkig Koningrijk, dat door zoveel burgerlijke slagen getroffen is! daar alle mijne zorgen uwe buitenspoorigheden niet hebben kunnen beletten, wat zal'er dan van u worden, wanneer de buitenspoorigheid zelve voor u zal moeten zorgen? Ach! gij zult welhaast weder eene wildernis worden, bevolkt met wolven, uwe oude bewooners! Uit het tweede door Brunius vertaalde koningsdrama, Richard II, geef ik in de BijlagenGa naar voetnoot1 enkele plaatsen waar deze mislukte vorst, geheel overtuigd van zijn heilig koningschap, tragisch en poserend comediant, - en een van Shakespeare's gecompliceerdste scheppingen - ook uit de prozavertaling kan worden gekend. In Marcus Antonius en Cleopatra vindt men eveneens verschillende vrij goede fragmenten; zo de dood van Antonius, en Cleopatra's zelfmoord. In hoeverre Brunius er in slaagde, Shakespeare's komische scènes te interpreteren, wil ik weer door een fragment uit Hendrik de Vierde laten zien. Ter kennismaking met Falstaff en de zijnen in Hollands gewaad, eerst zijn gesprek met de Lord Opperrechter, dan Mrs. Quickly's verwijten aan de ridder, en hun beider verzoening. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||
Falstaff.Mijn waarde Lord! - God geeve uwe Lordschap een' goeden dag. Ik ben verblijd, dat ik uwe Lordschap op de straat zie; ik had hooren zeggen, dat uwe Lordschap ziek was. Ik hoop immers, dat uwe Lordschap op raad van den Doctor uitgaat. Uwe Lordschap heeft, ofschoon zij de jeugdige jaaren nog niet geheel heeft afgelegd, echter reeds eenige trekken van de achtbaarheid des ouderdoms; zo iets van het zout der jaaren; en derhalven zou ik u vriendelijk verzoeken naauwkeurige zorg te draagen voor uwe gezondheid. | |||||||||||||||||||||||
Lord-Opperrechter.Sir Johan, ik heb u doen ontbieden vóór uwen togt naar Shrewsbury. | |||||||||||||||||||||||
Falstaff.Onder het welneemen van uwe Lordschap, ik heb gehoord, dat de Koning min of meer misnoegd uit Wales terug gekomen is. | |||||||||||||||||||||||
Lord-Opperrechter.Ik spreek niet van zijne Majesteit. Gij hebt geweigerd te komen, toen ik u ontboden heb. | |||||||||||||||||||||||
Falstaff.En daarenboven heb ik gehoord, dat zijne Majesteit weder die verd***de beroerte heeft gekregen. | |||||||||||||||||||||||
Lord-Opperrechter.Nu, dat God hem weder herstelle! Maar, eilieve, laat mij toch met u spreeken. | |||||||||||||||||||||||
Falstaff.De beroerte is, naar het mij voorkomt, eene soort van slaapziekte, onder het welneemen van uwe Lordschap, eene soort van slaap in het bloed, een drommelsch gekrieuwel. | |||||||||||||||||||||||
Lord-Opperrechter.Wat behoeft gij daarvan met mij te praaten? Laat het weezen wat het wil. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||
Falstaff.Dezelve heeft haar 'orsprong uit groote kwelling, uit sterk denken en hoofd breeken, ik heb de oorzaak daarvan in Galenus gelezen. Het is eene soort van verdooving. | |||||||||||||||||||||||
Lord-Opperrechter.Dan denk ik, dat gij met die ziekte behebt zijt; want gij hoort niet wat ik tegen u zeg. | |||||||||||||||||||||||
Falstaff.Zeer wel, Mylord, zeer wel; maar het is, onder uw welneemen veeleer het ongemak van niet te kunnen luisteren, de ziekte van geene acht te geeven, die mij geheel overheert. | |||||||||||||||||||||||
Lord-Opperrechter.U aan de voeten te straffen zou de oplettendheid van uwe ooren wel verbeteren; en het scheelt mij weinig, of ik zou uw Doctor wel willen worden. | |||||||||||||||||||||||
Falstaff.Ik ben wel zo arm als Job, Mylord, maar niet zo lijdelijk. Uwe Lordschap kan mij, met betrekking tot mijne armoede, den drank der gevangenis toedienen; maar in hoeverre ik uw lijder zou zijn, in het volgen van uwe voorschriften, hiervan zouden wijze mannen een drachma van een scrupel kunnen maaken, of veeleer een scrupel zelf. | |||||||||||||||||||||||
Lord-Opperrechter.Ik heb u ontboden, toen uw leven 'er aan hing van met mij te komen spreeken. | |||||||||||||||||||||||
Falstaff.Dewijl ik toen door mijn' raad, die in de wetten van dit land zeer ervaren is, gewaarschouwd wierd, ben ik niet verschenen. | |||||||||||||||||||||||
Lord-Opperrechter.Nu dan, recht uit gezegd, Sir Johan, gij leeft in groote schande. | |||||||||||||||||||||||
Falstaff.Iemand, die zich met mijn' gordel gord kan in geen kleiner leeven. | |||||||||||||||||||||||
Lord-Opperrechter.Uwe middelen zijn zeer klein, en uwe verteering is zeer groot. | |||||||||||||||||||||||
Falstaff.Ik wenschte wel, dat het juist anders was; dat mijne middelen grooter waren, en dat mijne middelen geringer waren. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||
Lord-Opperrechter.Gij hebt den jongen Kroonprins verleid. | |||||||||||||||||||||||
Falstaff.De Kroonprins heeft mij misleid. Ik ben de man met den dikken buik, en hij is mijn hond. | |||||||||||||||||||||||
Lord-Opperrechter.Welnu, het zou mij leed doen eene verschgenezene wond weder op te krabben; uw dagdienst bij Shrewsbury heeft uw nachtbedrijf bij Gadshill een weinig verguld. Gij moogt het aan deeze onrustige tijden dank wijten, dat deeze uwe daad met zoveel rust over het hoofd gezien word. | |||||||||||||||||||||||
Falstaff.Mylord.... | |||||||||||||||||||||||
Lord-Opperrechter.Doch, nu alles wel is, laat het nu zo blijven; maak geen' slaapenden wolf wakker. | |||||||||||||||||||||||
Falstaff.Een' wolf wakker te maaken is even erg als een vos te ruiken. | |||||||||||||||||||||||
Lord-Opperrechter.Hoe, gij zijt even als eene kaars, wier best gedeelte binnen uit gebrand is. | |||||||||||||||||||||||
Falstaff.Eene feestkaars, Mylord, enkel smeer; maar zelfs indien ik zeide van wasch, dan zou mijne gestalte de waarheid daarvan bewijzen. | |||||||||||||||||||||||
Lord-Opperrechter.Gij volgt den jongen Prins op en neder, als een kwaade engel. | |||||||||||||||||||||||
Falstaff.Niet zo, Mylord, uw engel is licht; maar ik durf hoopen, dat een ieder, die mij aanziet, mij neemen zal zonder mij te weegen, en evenwel kan ik u verzekeren in zeker opzicht, dat ik niet gangbaar ben; ik kan het zo niet zeggen. De deugd word zo weinig geteld in deeze schacheraars-tijden, dat wezentlijke moed een beerenleider geworden is; vindingrijkheid is een tapster geworden, en heeft haar vlug vernuft afgesleten in het opmaaken van rekeningen; en allen de anderen gaaven, die aan den mensch behooren, zijn' gelijk de boosheid deezer eeuw dezelve misvormt, geen oortje waerdig. Gij, oude lieden, gij geeft geen acht op de bekwaamheden | |||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||
van ons, die jong zijn; gij meet de hitte van onze levers af naar de bitterheid van uwe gal, en wij, die in het voorste gedeelte van ons leven zijn, ik moet het bekennen, wij zijn al raare snaaken. | |||||||||||||||||||||||
Lord-Opperrechter.Zet gij uw' naam op de rol der jeugd, die voor oud opgeschreven is met allen de karakters der bejaardheid? Hebt gij niet vochtige oogen, uitgedroogde handen, getaande kaaken, een' grijzen baard, afneemende beenen,en een' toeneemenden buik? Is niet uwe stem gebroken, uw vernuft enkel, en allen de deelen van uw lichaam verwelkt door ouderdom? en wilt gij uzelven jong noemen? Foei, foei, foei, Sir Johan! | |||||||||||||||||||||||
Falstaff.Mylord, ik ben geboren zo omtrent drie uuren in den achtermiddag, met een wit hoofd, en een min of meer ronden buik. Wat mijne stem betreft, die heb ik door zwaar hijgen en het zingen van lofzangen bedorven. Ik ben niet van voorneemen om meer bewijzen voor mijne jeugd bij te brengen. De waarheid van de zaak is, dat ik slechts oud ben in oordeel en verstand, en alwie tegen mij capriolen wil maaken om duizend mark, laat die mij eerst het geld leenen, en dan zien hoe het hem vergaat. Wat de oorvijg betreft, die de Prins u gegeven heeft, hij gaf u die als een onbeschaafd Prins, en gij hebt die opgenomen als een gevoelig Lord. Ik heb hem daarover bestraft, en de jonge Leeuw heeft 'er berouw over; juist wel niet in zak en asch, maar in oude sek en nieuwe zijde. | |||||||||||||||||||||||
Lord-Opperrechter.Nu, de Hemel geeve den Prins een' beter metgezel! | |||||||||||||||||||||||
Falstaff.De Hemel geeve den metgezel een' beter' Prins! Ik kan mijne handen niet van hem aftrekken. | |||||||||||||||||||||||
Lord-Opperrechter.Welnu, de Koning heeft eene scheiding gemaakt tusschen u en Prins Hendrik. Ik hoor, dat gij met Lord Johan van Lancaster den Aartsbisschop en den Graaf van Northumberland zult tegen gaan. | |||||||||||||||||||||||
Falstaff.Ja, daarvoor dank ik uw allerliefst vernuft; maar, hoor eens, bid gij allen die Mevrouw de Rust hier thuis moogt kussen, dat onze legers niet in een heeten dag aan alkanderen moogen raaken; want, ik zweer u, dat ik niet meer dan twee hemden mee zal neemen, en dat ik niet van voorneemen ben sterk te zweeten; zo het een heete dag is, en ik iets anders aanval dan eene fles, dan wensch | |||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||
ik, dat ik nooit weder wit moog' spuwen. Geen gevaar kan den kop opsteeken, of ik word daarheen gestuurd. Ik kan dat niet altoos uithouden. - Maar het is steeds het zwak van onze Engelsche Natie geweest, dat, wanneer zij iets goeds uitgevonden hebben, zij zulks al te algemeen maaken. Indien men mij dan al een' ouden man wil noemen dan dient men mij ook rust te geeven. Gave God, dat mijn naam niet zo verschrikkelijk ware voor de vijanden als die is! Het zou beter voor mij zijn, dat ik geheel opgegeten wierd door den roest, dan tot niet geschuurd te worden door onophoudelijke beweeging. | |||||||||||||||||||||||
Lord-Opperrechter.Nu, gedraag u wel, gedraag, u wel, en de Hemel zegene uwe onderneeming! | |||||||||||||||||||||||
Falstaff.Zou uwe Lordschap mij een duizend ponden willen leenen om mij uit te rusten? | |||||||||||||||||||||||
Lord-Opperrechter.Geen stuiver, geen stuiver; gij zijt te ongeduldig om kruis te draagen. Vaarwel. Beveel mij aan mijn' Neef Westmoreland. | |||||||||||||||||||||||
(II, 2)Ga naar voetnoot1:Lord-Opperrechter.Hoe komt dit, Sir Johan? Foei, welk een man van eer zou dit onweder van verwijtingen willen uitstaan? Schaamt gij u niet eene arme weduw te noodzaaken zulk een' harden weg in te slaan om aan het haare te komen? | |||||||||||||||||||||||
Falstaff.Wat is de hoofdsom van hetgeen ik u schuldig ben? | |||||||||||||||||||||||
Waardin.Waarachtig, zo gij een eerlijk man waart, gij zelf en het geld nog daarenboven. Gij hebt mij gezworen bij een' vergulden beker, toen gij in mijne dolfijnkamer zat, aan de ronde tafel, bij een vuur van steenkoolen, den woensdag voor Pinkster, toen de Prins u een gat in het hoofd geslagen had omdat gij zijn' vader bij een liedjeszanger van Windsor vergeleken had; toen hebt gij mij gezworen, terwijl ik uwe wond uitwaschte, dat gij mij zoud trouwen, en mij tot Mevrouw uwe gemaalin maaken. Durft gij dat ontkennen? Kwam buurvrouw Kaatje, de slagersvrouw, toen niet bij ons in, en noemde zij mij niet Peetje Quickly? toen zij kwam om | |||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||
een mutsje azijn te borg te haalen, en ons vertelde, dat zij een lekker zootje mosselen had; toen gij verlangde eenigen daarvan te eeten, waarop ik u zeide, dat die kwaad waren voor eene versche wond; en hebt gij toen niet gezegd, toen zij de trappen was afgegaan, dat gij mij verzocht, mij met zulk slecht volk niet meer gemeen te maaken, zeggende, dat zij mij binnen kort Mevrouw zouden noemen? En hebt gij mij toen niet gekust, en mij verzocht, dat ik u dertig shillings zou leenen; ik verg u nu op uw' bijbeleed; ontken het, zo gij durft. | |||||||||||||||||||||||
Falstaff.Mylord, dit is eene arme krankzinnige ziel; die door de geheele stad op en neder gaat vertellen, dat haar oudste zoon volmaakt naar u gelijkt. Zij heeft in een goed doen gezeten, maar de armoede heeft haar krankzinnig gemaakt. Maar, wat deeze malle dienaars betreft, ik verzoek onderdaaniglijk, dat mij daaromtrent vergoeding mooge gegeven worden. | |||||||||||||||||||||||
Lord-Opperrechter.Sir Johan! Sir Johan! ik weet zeer wel, dat gij gewoon zijt de waarheid te verdraaijen. Geen stout gelaat, of de menigte woorden, die met eene meer dan onbehoorlijke onbeschaamdheid uit uw' mond komt, kan mij wederhouden van een billijk onderzoek. Ik weet, dat gij het ligtverleidelijk hart van deeze vrouw laagen gelegd hebt. | |||||||||||||||||||||||
Waardin.Ja, dat is waar, Mylord, op mijne eer. | |||||||||||||||||||||||
Lord-Opperrechter.Eilieve, zwijg toch stil. (Tegen Falstaff.) Betaal haar het geld, dat gij haar schuldig zijt, en los de schande af, die gij haar hebt aangedaan; het een kunt gij doen met gereed geld, en het ander met gereed berouw. | |||||||||||||||||||||||
Falstaff.Mylord, ik kan deeze verwijting niet laaten voorbijgaan zonder daarop te antwoorden. Gij noemt eene edele stoutmoedigheid eene onbehoorlijke onbeschaamdheid; wanneer iemand vleijen wil, en stilzwijgen, dan is hij een braaf man. Neen, Mylord, mijn schuldige plicht buitengesloten, ik begeer uw vleijer niet te weezen; ik zeg u rechtuit, dat ik begeer ontslagen te worden van deeze Gerechtsdienaars, dewijl ik in 's Konings dienst eene zaak te verrichten heb, die den uitersten spoed vereischt. | |||||||||||||||||||||||
Lord-Opperrechter.Gij spreekt als iemand, die gerechtigd is om kwaad te doen; | |||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||
maar geef antwoord gelijk het aan iemand van uwen rang voegt, en voldoe deeze arme vrouw. | |||||||||||||||||||||||
Falstaff. (De Waardin ter zijde roepende.)Kom hier. | |||||||||||||||||||||||
Derde Tooneel. De Voorigen, Gower. Lord-Opperrechter.Welk nieuws, Mijnheer Gower? | |||||||||||||||||||||||
Gower.De Koning, Mylord, en Hendrik Prins van Wales zijn nabij, het overige zal dit papier u zeggen. | |||||||||||||||||||||||
Falstaff. (tegen Waardin.)Zo waar als ik een' edelman ben.... | |||||||||||||||||||||||
Waardin.o, Dat hebt gij al meer gezegd. | |||||||||||||||||||||||
Falstaff.Zo waar als ik een edelman ben, zeg ik u.... | |||||||||||||||||||||||
Waardin.Bij die hemelsche aarde, waarop ik hier treed, dan ben ik genoodzaakt om mijn tinnegoed, en de tapijten van mijn eetkamer te gaan verpanden. | |||||||||||||||||||||||
Fallstaff.Glazen, glazen zijn alleen maar noodig om uit te drinken, en wat (de tapijten van) uwe muuren betreft, dan is een aartig luchtig grapje, of de historie van den verloren' zoon, of eene Hoogduitsche jagt in waterverw, duizendmaal meer waerd dan die bedgordijnen, en die van de motten doorknaagde tapijten. Laat het tien ponden weezen, zo gij het kunt doen. Kom, kom, als gij zulke kuuren niet had, dan was' er geen beter wijf in Engeland. Loop heen, wasch uw aangezicht af, en trek uwe actie in. Kom, gij moet tegen mij niet in zulk een knorrig humeur zijn; kent gij mij dan niet? Kom, kom, ik weet wel dat men u daartoe heeft opgestookt. | |||||||||||||||||||||||
Waardin.Eilieve, Sir Johan, laat het twintig Nobels zijn; het zou mij spijten als ik mijn huisraad moest verzetten, waarlijk, in goeden ernst. | |||||||||||||||||||||||
Falstaff.Nu, laat dat daar, ik zal een ander middel zien te vinden; gij zijt toch altoos een gekkinnetje. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||
Waardin.Wel, gij zult het hebben, al zou ik ook mijn kleed daarvoor verpanden. Ik hoop immers, dat gij deezen avond bij mij zult komen eeten. Gij zult mij dan alles te gelijk betaalen? | |||||||||||||||||||||||
Falstaff.Zo waar als ik leef! - (Tegen de Gerechtsdienaars.) Uit Veel leven over niets, als geheel, een der best vertaalde stukken, vindt men wederom een proeve in Bijlage III. Behoorlijk vertaalde stukjes epiek vond ik in Marcus Antonius en Cleopatra: | |||||||||||||||||||||||
(II, 3)Ga naar voetnoot1:Ahenobarbus.Ik zal u alles verhaalen: Het jacht, waarin zij zat, glinsterde als een brandende troon in het water; het achterschip was van geslagen goud, de zeilen van purper, en zó welriekende, dat de winden op dezelven verliefden; de riemen waren van zilver, die op den toon der fluiten slag hielden, en maakten dat het water, dat zij kliefden, haar snel navolgde als verliefd op haare slagen. Wat haare persoon betreft, dezelve verarmt zelfs de heerlijkste beschrijving; zij lag onder een paveljoen van geweven gouddraad overdekt.... | |||||||||||||||||||||||
(III, 7)Ga naar voetnoot2:Zoras zij wegzeilde spreidde Antonius, die edele ruïne van haare toverkracht zijne waterwieken uit, en vloog haar na, gelijk een geile waart onder de eendvogels het wijfje navliegt, en verliet de vloot, toen de strijd om het hevigst was. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||
Richard de Tweede (V, 3)Ga naar voetnoot1:York.Toen steeg, gelijk ik gezegd heb de groote Bolingbroke op een vuurig en moedig paard, dat zijn' veel onderneemenden ruiter scheen te kennen; en begon zijn' optogt met een' langzaamen en deftigen tred; terwijl alle tongen riepen: God behoede u, Bolingbroke; men zou gedacht hebben, dat de vensters zelven spraken, zoveel nieuwsgierige blikken van jongen en ouden staaroogden op zijn gezicht; en men zou gezegd hebben, dat allen de muuren met beweegende beelden versierd eenstemmig uitriepen: Jesus behoede u! wees welkom, Bolingbroke! terwijl hij, zich dan naar den eenen en dan naar den anderen kant wendende, blootshoofds, en laager gebogen dan de hals van zijn moedig paard, dus antwoordde: ik dank u, waarde Landgenooten! en dus deed hij overal onder het voorbij rijden. | |||||||||||||||||||||||
De Hertogin.Helaas! de arme Richard! Waar reed die ondertusschen? | |||||||||||||||||||||||
York.Even gelijk in een' schouwburg de oogen der menschen, nadat een welbegaafd tooneelspeeler het tooneel verlaten heeft, onachtzaamlijk zich vestigen op hem, die na denzelven komt, dewijl zij zijne redenen voor verveelend gebabbel houden; even zo, of liever, met nog grooter verachting, gluipten zij Koning Richard aan; geen mensch riep: God behoede den Koning! niet ééne verblijde tong wenschte hem welkom thuis; maar stof wierd op zijn gezalfd hoofd geworpen; hetwelk hij met zulk eene minzaame droefheid afschudde, terwijl zijn gelaat streed met traanen en glimlachjes, merktekenen van zijne smart, en van zijne lijdzaamheid, dat, indien niet God, tot gewigtige einden, de harten der menschen toen verstokt had, dezelven voorzeker zouden gesmolten zijn; en dat de wreedheid zelve medelijden met hem zou gehad hebben. | |||||||||||||||||||||||
Coriolanus (II, 4)Ga naar voetnoot2:Brutus.Alle tongen spreeken van hem, en de kortzichtige oogen neemen brillen om te zien. De praatzieke minnemoers laaten haare voedsterlingen schreeuwen tot zij stuipen krijgen, terwijl zij van hem babbelen; de smeerige keukensiet speld haar' beften fijtel (sic) om haar' berookten hals, en klautert tegen de muuren om hem te zien. Stallen, winkels, vensters, alles word verdrongen; de stoepen zijn | |||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||
opgepropt, de nokken der huizen zijn overschreden door (menschen van) verschillende gedaanten; die echter overeenstemmen in nieuwsgierigheid om hem te zien. Priesters, die zelden in het openbaar komen, worstelen door het gedrang van het gemeen, en zwoegen om eene geringe plaats te krijgen; onze gesluijerde Jufferschap geeft den tweestrijd tusschen het leliewit en roozerood op haare bevallig bloozende wangen ten prooi aan de brandende kussen van Phebus. | |||||||||||||||||||||||
(II, 4)Ga naar voetnoot1:Bode.Men denkt, dat Cajus Marcius Burgemeester zal worden; ik heb gezien, dat stomme menschen drongen om hem te zien, en blinden om hem te hooren spreeken; eerwaerdige Matroonen wierpen hem haare handschoenen, edele Juffers, en Burgermeisjes haare sluijers en zakdoeken toe, wanneer hij voorbij haar ging; de Edelen boogen zich voor hem als voor het beeld van Jupiter; en de Gemeenen maakten een' regen en donder met hunne mutsen en toejuichingen, waarvan ik nog nooit de wedergaâ gezien heb. | |||||||||||||||||||||||
(V, 4)Ga naar voetnoot2:Tweede Bode.De door den wind gedreven vloed snelde nooit zo sterk door de boogen van eene brug, als de getrooste menigte door de poorten. Hoort gij dat wel (Men hoort het geluid van trommelen, trompetten, en andere muziek-instrumenten). De trommelen, zakpijpen, psalters, en fluiten, en de juichende Romeinen doen de zon dansen. Hoort gij wel? | |||||||||||||||||||||||
Hendrik IV, II. (I, 2)Ga naar voetnoot3:Hierop vierde hij zijn snel paard den teugel, en, zich voorover buigende, sloeg hij zijne behendige hielen in de zwoegende zijden van het paard tot aan het spoorijzer; en ijlde zó schielijk weg, dat hij in het rennen den weg scheen te verslinden; zonder eenige verdere vraag af te wachten. Wie Shakespeare om de aphorismen las kon ook bij Brunius te recht: En hoop op genot is weinig minder vermaak dan het genot van de hoop.Ga naar voetnoot4
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||
Traanen toonen genegenheid en gebrek aan andere hulpmiddelenGa naar voetnoot1.
Zachte stofregens zijn aanhoudende, maar schielijke stormen zijn kortGa naar voetnoot2.
Een moedig hart in eene getrouwe borst is een juweel, dat in een door tien sloten bewaarde kas opgesloten legtGa naar voetnoot3.
Daar de woorden schaars zijn daar worden zij zelden vergeefs verkwist; want zij ademen waarheid, die hunne woorden met moeite uitademenGa naar voetnoot4.
Wanneer jonge driftige veulens opgehitst worden raazen zij nog veel meerGa naar voetnoot5.
Het noodigste is het beste geschenkGa naar voetnoot6.
Hoeveel beter is het te schreijen in blijdschap, dan zich te verblijden in eens anders schreijenGa naar voetnoot7.
Foutieve vertalingen zijn talrijk; uit alle zes spelen heb ik een aantal voorbeelden bij elkaar gebracht. | |||||||||||||||||||||||
Marcus Antonius en CleopatraGa naar voetnoot8:p. 8 gij denkt, dat uw kleederen enkel tot uwe wenschen behooren - you think, none but your sheets are privy to your wishes; p. 10 ongehuwd - loose -wiv'd; p. 13 ik moest gegaan zijn - I must be gone; p. 14 wanneer Cleopatra slechts het minste leed geschied - catching but the least noise of this; p. 17 ik ben ziek en zwak - I'm sick and sullen; p. 17 gij moet vertrekken - you may go; p. 18 Pompejus.... sluipt langzaamerhand in het hart van hen - Pompey.... creeps apace into the hearts; p. 19 door stilte ziek geworden - grown sick of rest; p. 21 niet beklaagenswaerdige dwaasheid - unpitied folly; p. 74 zo staat het zwaanendons tegen den zwellenden springvloed, en neigt noch naar de eene, noch naar de andere zijde - the swan's down -feather, that stands upon the swell at full of tide, and neither way inclines; p. 91 ons lot hangt van deeze nauwkeurigheid af - our fortune lies upon this jump; p. 131 omhels mij, Eros - unarm me, Eros; p. 136 draagt mij daar Cleopatra mij ontboden heeft - bear me, good friends, where Cleopatra bides; p. 160 ontbind U, dikke nevelen, en stortregens - dissolve thick cloud, and rain. | |||||||||||||||||||||||
Richard de TweedeGa naar voetnoot9:p. 203 moordenaar - stern murther; p. 214 de blinddoekende | |||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||
dood - blindfold death; p. 214 mij met ouderdom op te vullen - furrow me with age; p. 214 hoe, zoud gij dan nu onze rechtspleeging willen verkleinen - why at our justice seem'st thou then to low'r; p. 217 wie kan vuur in zijne hand houden, en aan den ijzigen Caucasus denken - oh, who can hold fire in his hand, by thinking on the frosty Caucasus; p. 222 ijdele verwaandheid, even als de veelvraat, alle andere middelen verteerd hebbende, berooft welhaast zichzelve - light vanity, insatiate cormorant, consuming means, soon preys upon itself; p. 222 menschenteelster - breed of men; p. 222 wulpsche dienaars - lascivious meeters; p. 223 wiens rotsige oever den afgunstigen zetel... afweert - whose rocky shore beats back the envious siege; p. 251 zuigende adder - lurking adder; p. 306 onoploslijke wonderen - unlikely wonders. | |||||||||||||||||||||||
De twee edellieden van VeronaGa naar voetnoot1:p. 336 eene of andere diepe historie van eene nog dieper verliefdheid - some shallow story of deep love; p. 353 schilderachtig - painted; p. 372 daar gij mij ziet dutten door liefde - thou see'st me doat upon my love. | |||||||||||||||||||||||
Coriolanus:p. 20 een nuttige bezigheid - a fine spot; p. 50 een doodtrotseerenden naam - deed-atchieving honour. | |||||||||||||||||||||||
Hendrik de Vierde II:p. 213 gesteld zijnde, dat onze hoop, die ons tot nog toe eene gelukkigegeboorte schijnt aan te duiden, alreeds geboren is - grant that our hopes, yet likely of fair birth, should be still born; p. 249 meelwormen - maltworms; p. 255 zijne vastigheid verliezende - weary of solid firmness; p. 269 tovenaar - his craft-master. | |||||||||||||||||||||||
Veel leven over nietsGa naar voetnoot2:p. 355 slechts weinigen over het geheel - but few of any sort; p. 357 want hij heeft gezegd, dat hij alles, hetgeen hij doodde, zou opeten - I promis'd to eat all of his killing; p. 358 jonge zwerver - young squarer; p. 366 de beschaafde Benedicto - the sensible Benedick; p. 403 pad van zijne neiging - career of his humour; p. 437 opgetogen van verwondering - attir'd in wonder; p. 444 haar op de hand te draagen - bear her in hand. Men vindt bij Brunius anglicismen, als: geef hem eene; maak dit aan allen bekend.... ik zal Caesar; zeg hem dat.... ik zal Caesar; tweemaal drong hij dit aan.... deed hij niet; ik beef.... zo doet gij.... wel doe ikGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||
Soms verslapt en vervlakt de vertaling door de woordenkeus, door een toevoegsel of uitlating; soms ook wordt een beeld, min of meer handig, door een ander vervangen: | |||||||||||||||||||||||
Marcus Antonius en Cleopatra:p. 5 luidklaagende - shrill-tongu'd; p. 13 hetgeen onze verachting eerst van ons verwijderd - what our contempts do often hurl from us; p. 16 zijn moedig gedrag - higher than both in blood and life; p. 21 scheep gaande - hence fleeting; p. 27 deeze kostbaare parel - this orient pearl; p. 27 in mijn hart geprent - his speech sticks in my heart; p. 97 mijn gemoed is zo zwaar als lood - Love, I am full of lead; pl 143 de val van zo groot een man moest grooter gerucht gemaakt hebben - the breaking of so great a thing should make a greater crack. | |||||||||||||||||||||||
Coriolanus:p. 21 gij moet deezen achtermiddag met mij in ledigheid doorbrengen - I must have you play the idle huswife with me. | |||||||||||||||||||||||
Richard de Tweede:p. 195 veiligheid van mijn vorst - precious safety of my prince; p. 197 tot welk een hoogen top klimt zijn standvaste moed - how high a pitch his resolution soars; p. 198 onwrikbaare standvastigheid - th'unstooping firmness; p. 199 door haat vervoerde edellieden - wrath-kindled gentlemen; p. 201 vernederd - crest fall'n; p. 201 een bleek bedelaars gelaat - pale beggar fear; p. 202 het uur hier op aarde zal gekomen zijn - heav'n, who when it sees the hours ripe on earth; p. 203 moordenaar - butcher; p. 208 van blijdschap opspringende ziel - my dancing soul; p. 210 geopend - plough'd up; p. 213 de uitspraak der koningen - such is the breath of kings; p. 277 ontbloote Richard - plume-pluckt Richard; p. 289 eigen broeder van het droevig noodlot - sworn brother to grim necessity. | |||||||||||||||||||||||
Veel leven over niets:p. 382 dat arm aangeschoten duikertje! nu zal het onder het kroos kruipen - alas, poor hurt fowl! now will he creep into sedges. | |||||||||||||||||||||||
De twee edellieden van Verona:p. 402 strikken leggen om haare neigingen te vangen - lay lime to tingle her desires. Aardige, handige of gedurfde wendingen, vindt men bij Brunius telkens: | |||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||
Marcus Antonius en Cleopatra:p. 11 gedaane dingen blijven bij mij gedaan - things, that are past, are done, with me; p. 59 Octavia is godvruchtig, koel, bedaard en stil in haaren omgang - Octavia is of a holy, cold, and still conversation; p. 85 laat aan zaaken, die eenmaal door het noodlot gepaald zijn een onbeweenden loop - but let determin'd things to destiny hold unbewail'd their way; p. 97 kruipen en krinkelen door de kronkelpaden der laaghartigheid - dodge and patter in the shifts of lowness; p. 110 tot vallens toe afgejaagd - he's hunted even to falling; p. 112 eene van een gescheurde schim - a mangled shadow. | |||||||||||||||||||||||
Richard de Tweede:p. 198 nu, haal vooreerst dien leugen in uwen hals - now, swallow down that lie; p. 204 lijfslengte - headlong in the lists; p. 204 katijven verraader - a caitiff recreant; p. 210 arendvlerkige hoogmoed - eagle-winged pride; p. 212 het allengs bedaarend onweder van uwen thuis gekweekten haat - this low'ring tempest of your home-bred hate; p. 214 duimgroot waschlichtje - my inch of taper; p. 232 wij zien een al te sterken wind onze zeilen opspannen - the wind sit sore upon our sails; p. 238 deeze zaaken, die mij zo ongeregeld in de handen zijn geduwd - these affairs, disorderly thus thrust into my hands; p. 259 daar zal ik mijn leven wegzuchten - there I'll pine away; p. 262 bloedrood onweder - such crimson tempest; p. 266 ik zal afkomen, als de flikkerende Phaëton, toen hij de buitenspoorige paarden niet meer regeeren kon - like glist'ring Phaëton, wanting the manage of unruly jades; p. 282 ontkoningd - unking'd Richard; p. 308 die donkerziende rekel - that sad dog. | |||||||||||||||||||||||
Hendrik de Vierde II:p. 190 doorwormden burg van ruwe steenen - worm-eaten hold of ragged stone; p. 239 de Domine van onze wijk - master Dumb, our minister; p. 271 harlekijnsklepper - Vice's dagger; p. 274 genegene groete - health and fair greeting; p. 300 ligt en wigteloos donsje - that light and weightless down; p. 323 en ik ben holderdebolder naar u toe komen rijden, om u goede tijding en groote blijdschap te verkondigen van gulden' tijden en gelukkig nieuws van groote waerdij - and heiter skelter have I rode to thee; and tidings do I bring, and lucky joys; and golden times, and happy news of price. | |||||||||||||||||||||||
De twee edellieden van Verona:p. 364 eene schoone salvo van woorden, mijn heeren, en gezwind afgevuurd - a fine volley of words, gentlemen, and quickly | |||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||
shot off; p. 371 winderige wartaal - bragadism; p. 375 Launce: Ik begrijp mijn stok wel. Speed. Wat gij zegt. L. Wel ja, begrijp (omgrijp) ik nu mijn stok niet? - L. my staff understands me. Sp. What thou say'st. L. I'll but lean, and my staff understands me; p. 392 haare handen die zo blank waren, als of zij door droefheid bleek waren geworden - her hands whose whiteness so became them, as if but now they waxed pale for woe. | |||||||||||||||||||||||
Coriolanus:p. 8 de achtbaare buik - your mostgravebelly; p. 12 hunne Janhagels-wijsheid - their vulgar wisdoms; p. 99 bemind van allen de winkeliertjes van Romen - belov'd of all the Trades in Rome; p. 119 gij schijnt mij een edel schip, schoon uw tuig beschadigd is - though thy tackl's torn, thou shew'st a noble vessel; p. 143 de beevende voorspraak van een afgeleefden suffer - the palsied intercession of such a decay'd dotard; p. 153 schoon zij, arme hen, niet teder over een tweede broedsel, U naar den oorlog, en....... wederom naar huis geklokt heeft - when she, poor hen, fond of no second brood, has cluck'd thee to the wars, and safely home. | |||||||||||||||||||||||
Veel leven over niets:p. 356 borst hij dan in traanen uit?.... daar zijn geen zuiverder aangezichten dan die dus gewasschen zijn.... - there are no faces truer than those that are so wash'd; p. 368 zachte en kiesche begeerten.... die mij inluisteren hoe schoon de jonge Hero is - soft and delicate desires, all prompting me how fair young Hero is; p. 397 zet voort het schild, zet voort, de patrijs legt - stalk on, stalk on, the fowl sits; p. 397 spijs den hoek wel, de visch wil bijten - bait the hook well, this fish will bite; p. 410 hij heeft twee of drie maaien de boogpees van Cupido in stukken gesneden, en nu durft dat kleine beultje niet meer op hem schieten; hij heeft een hart zo gaaf als eene klok, en zijne tong is de klepel; want dat zijn hart denkt, spreekt zijne tong - he hath twice or thrice cut Cupid's bow-string, and the little hangman dare not shoot at him; he hath a heart as sound as a bell, and his tongue is the dapper; for what his heart thinks, his tongue speaks; p. 433 gij komt mij voor gelijk Diana in haaren kring, zo zuiver als een bloemknop eer de wind die heeft aangewaaid - you seem to me as Dian in her orb, as chaste as is the bud ere it be blownGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||
Over Brunius als toelichter van de tekst valt niet veel te zeggen. We vinden achter zijn vertalingen vooral noten uit Johnson, Warburton, Theobald; dan nog uit vele andere bronnen - Pope, Steevens, Eschenburg, FarmerGa naar voetnoot1, SewardGa naar voetnoot2, UptonGa naar voetnoot3, Miss LennoxGa naar voetnoot4, uit CanonsGa naar voetnoot5, Aanmerkingen en gissingen over ShakespeareGa naar voetnoot6, NaleezingenGa naar voetnoot7, e.a., die, ik zeide het reeds, grotendeels te vinden waren in de door hem gebruikte Engelse uitgave. Brunius koos uit de aantekeningen van die editie, bekortte, combineerde, bewerkte of breidde ze uit; een enkele maal is hij oorspronkelijk. Afkeuring en lof vloeiden met die noten mee; zo leest men over een ‘armhartige kwinkslag’ een ‘fijne hekelende trek’, ‘tedere droefgeestigheid’, of een ‘schoone trek’. Maar de meeste aanmerkingen zijn toch tekstverklarend of toelichtend. Brunius kiest soms tussen verschillende verklaringen of vindt zijn eigen - wel eens practische! - oplossing; meermalen verantwoordt hij een vertaling. Zó, waar hij het archaistisch ‘katijf’ gebruikt, ‘lated’ als ‘verachterd’, ‘antic’ als ‘spotster’ (‘hansworst’ vindt hij in een vorstenmond ongepast!), ‘servant’ als ‘opwachter’, ‘beadsmen’ als ‘geestelijken’ vertaalt. Een enkele keer zien we hoe Brunius, wanneer een parallel in het Latijn of Grieks wordt opgegeven, de Engelse noot aanvult door te citeren en te vertalen, of de bron nader aan te wijzen. Enige malen verklaart hij Engelse woordspelingen, of zegt er een te hebben weggelatenGa naar voetnoot8; een ‘ellendig vergrijp tegen de aardrijkskunde’, anachronismen, hinderen hem, als velen zijner tijdgenoten; ‘sed transeat hoe cum caeteris’, zegt hij grootmoedig, als een Volscisch generaal zich kruist en zegent, wat niet in zijn voorbeeld stondGa naar voetnoot9. Ook spreekt hij van de ‘zotte gewoonte’ kluchtige | |||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||
rollen in Treurspelen te lassenGa naar voetnoot1, terwijl in een noot uit de Dublinse editie Warburton alleen constateert, dat de clowns jokers zijn. Een stukje eigen encyclopaedische kennis heeft Brunius bijgedragen in de noten bij ‘Angelot’, bij ‘Mandragora’, bij ‘Morisco’Ga naar voetnoot2. Noch uit de noten, noch uit de weinige regels voorbericht blijkt duidelijk, in welke mate Brunius Shakespeare, die hij een ‘auctor classicus’ noemt, wist te genieten; als hij Johnson over de Two gentlemen of Verona citeertGa naar voetnoot3, neemt hij Johnson's woorden, ‘the versification is of ten excellent’, niet over! en de uitbundigheid van dezelfde schrijver: ‘But Falstaff, unimitated, unimitable Falstaff, how shall I describe thee? Thou compound of sense and vice....’ is uiterst nuchter, zonder iets van Johnson's warme bewondering, verwerktGa naar voetnoot4. Wel bevestigen de aantekeningen, wat men na het lezen van zijn tekst kon vermoeden, dat Brunius het zich niet makkelijk heeft gemaakt en heel wat conscientieuser te werk ging dan zijn ongenoemde voorgangers. Alle vroegste vertalers hebben een extra zware taak; er is heel veel op Brunius' vertaling aan te merken; er was heel veel op Wieland's, op Eschenburg's Shakespeare af te dingen. Maar de bezonken Lessing nam het voor Wieland op: ‘so wie er uns den Shakespeare geliefert hat, ist es noch immer ein Buch, das man unter uns nicht genug empfehlen kann. Wir haben an den Schönheiten, die es uns liefert, noch lange zu lernen, ehe uns die Flecken, mit welchen es sie liefert, so beleidigen, dass wir nothwendig eine bessere Übersetzung haben müssten’Ga naar voetnoot5. De jonge Goethe was Wieland dankbaar voor een kennismaking die hem nader tot de dichter bracht, dan Dodd met zijn Beauties; dat Wieland in proza vertaalde, vond Goethe eer een voor- dan een nadeelGa naar voetnoot6. Ook Schiller leerde Shakespeare uit Wieland kennenGa naar voetnoot7; Tieck las als jongen Shakespeare met dwepende bewondering in Eschenburg's | |||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||
versieGa naar voetnoot1. Als deze vroege vertalingen vier grote Duitse auteurs iets hebben gezegd, dan had Brunius' werk, niet heel veel minder van qualiteit, ook een schakel in de waardering van Shakespeare kunnen worden, wanneer hij hier een ontvankelijk publiek had gevonden. Brunius' fouten zijn legio (bij het opsommen van zijn zwakheden heb ik niet naar volledigheid getracht!), maar hij worstelt met de moeilijke stof, en hij probeert naïef en eenvoudig tot Shakespeare in te leiden. ‘Ein jeder Anderer, als Herr Wieland, würde in der Eil noch öfter verstossen, und aus Unwissenheit oder Bequemlichkeit noch mehr überhüpft haben’, meende LessingGa naar voetnoot2. En, dat bij ons, om en bij 1780, zes stukken uit het Engels in zulk Hollands konden worden vertaald, verbaast; wie had het Brunius nagedaan? Wie kende genoeg Engels, wie was soepel genoeg van geest? Kinker's All's well is niet boeiend; To be or not to be van Bilderdijk is mooi, maar uiterst vrij; zijn liedje uit Measure for Measure zó gezwollen, dat men zich hem als vertaler van Shakespeare niet hoeft te dromen. Maar wie was Bernardus Brunius? We kennen niet meer dan een enkele episode uit zijn leven: zijn gijzeling voor schulden in het Nieuwe Werkhuis te Amsterdam. Een der regenten van deze inrichting, Mr. Nicolaas Bondt, raadde hem Sterne te vertalen, en in 1778-79 verschenen dan ook Sterne's werken in het Hollands. Door het geldelijke succes, en door hulp van anderen, kon Brunius spoedig zijn schuld aflossen en uit het Werkhuis worden ontslagen. Dit leest men in van der Aa's Biographisch WoordenboekGa naar voetnoot3; ook, dat de vertaling naar Sterne ‘bij alle deskundigen bijzonder geroemd wordt’. Een bescheiden reputatie als vertaler naar Sterne heeft Brunius althans nagelaten, maar in zijn ‘levensbeschrijving’ wordt van Shakespeare-studie niet gerept, en ook in De GidsGa naar voetnoot4 van 1838 wordt slechts zijn Tristram Shandy geprezen. Dat Brunius een man van klassieke opvoeding zal zijn geweest, blijkt uit die noten, waar hij Ovidius en Seneca citeert, terwijl zijn Engelse voorbeeld slechts naar deze schrijvers verwijst, of waar hij een regel Grieks vertaalt; wat waren de bizondere qualiteiten, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||
die Bondt bewogen om deze arme gegijzelde juist aan het vertalen van Sterne te zetten? In het Gemeentearchief van Amsterdam heeft men geen nadere gegevens voor mij over Brunius kunnen vinden; wel wist men er mij te wijzen op een Bernhardus Brunius Emdanus, die in 1728 te Groningen studeerde, een spoor dat niet verder brachtGa naar voetnoot1. De geheimzinnige, en misschien tragische, figuur van Brunius boeit in zijn vaagheid; uit zijn Shakespeare-vertaling spreekt een man van zekere gevoelsdistinctie, van levendig verstand; minder een bespiegelende dan een realistische geest, en die werd bewogen bij hartstochtelijke sentimenten. Misschien was hij het echte kind van zijn tijd: ‘sourest-natured’ vinden we vertaald als ‘onaandoenlijkst’ (het gaat maar om Launce's hond!), ‘the nightingale's complaining notes’ als ‘de zoetklaagende toon der nachtegaaien’, ‘tartly’ (sourly) als ‘zeer droefgeestig’Ga naar voetnoot2. Mogelijk ook een vroom man? Vloeken vertaalt hij niet, en ‘Amen’ in de niet devote mond van Iras en Charmian | |||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||
wordt, minder kerks, ‘het zij zoo’. De genoegelijke ‘angellike perfection’ waarmede Valentino uit de Two gentlemen of Verona zich wist te kleden, wordt ‘de uiterste volmaaktheid’, Dogberry's ‘God is a good man’ - ‘die goede oude man’. Maar enige malen vinden we ‘natuur’ voor ‘God’: ‘wij zijn aan de natuur ééne dood verschuldigd’; wat een auteur met deze verandering kan bedoelen is mij, wanneer hij godsdienstig is, niet recht duidelijk. Ook leest men ‘niet vóór de natuur (Engels: God) de mannen van andele stof dan van aarde zal scheppen’, wat op een materialistische wereldbeschouwing zou kunnen wijzenGa naar voetnoot1. Voorlopig moeten we erin berusten, dat wij nauwelijks meer van Brunius dan van zijn anonyme voorgangers weten. Wat echter spijtiger is!
Brunius' vertaling lijkt vrijwel onopgemerkt voorbij te zijn gegaan; misschien had hij het slechte werk van zijn voorgangers niet mee. Citaten uit de ‘Anonymi’ vond ik bij Feith, en Brender à Brandis verwijst naar hun editie; maar wanneer Brender à Brandis in 1801 Henry the Fourth II citeert, is het niet in Brunius' vertaling, terwijl hij toch intekenaar van de spelen was, en er ook in zijn tijdschriften enige malen naar de Hollandse spelen wordt verwezenGa naar voetnoot2. Als van Kampen in 1810 zegt, dat Nederland Shakespeare niet moet lezen in de vertaling naar Eschenburg, rept hij niet van Brunius, die naar het origineel werkte, en hij klaagt in 1835Ga naar voetnoot3, dat we ‘in het Nederduitsch geen enkelde vertaling’ van Shakespeare naar het origineel hebben. Hoedt en Bingley spelen in | |||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||
1820 te den Haag Much ado about nothing naar de Duitse adaptatie van H. BeekGa naar voetnoot1, niet in de bruikbare versie van Brunius. Een laat succes had Brunius bij W. van Loon, wiens Antonius en Cleopatra van 1861 voor een deel op Brunius steunt. Als bewijs wil ik slechts het drinklied (II, 7) uit van LoonGa naar voetnoot2 copiëren; hij schreef het, zonder enige verontschuldiging, zo maar uit Brunius na: Kom, o God van 't druivennat
Pink-oog Bacchus, altijd zat
Dat uw vocht de zorg verdoov'
Kroon ons haar met wijngaardloof,
Schenk, tot dat de wereld draait,
Schenk, tot dat de wereld draait.
Onze eerste Hollandse uitgave van Shakespeare is geïllustreerd; bij elk van de vijftien spelen vinden we een titelplaat, en er zijn aardige plaatjes onder. De illustraties van het eerste deel (Hamlet, Storm, Vrolijke Vrouwen) zijn getekend door A. Hulk Pzn. en in koper gebracht door A. Hulk Jzn. Er is over dit middelmatig werk niet veel te zeggen; het is de illustrator wel gelukt in het blad voor de Hamlet, uitbeelding van de scène waar de geest aan Hamlet in Geertruid's kamer verschijnt, enige bewogenheid te brengen in de stugge figuurtjes; men ziet de prins terugschrikken voor de verschijning, en de moeder ontstellen over Hamlet's angst. Falstaff, die als oude heks het huis wordt uitgejaagd (Vrolijke Vrouwen), is vrij doods; het plaatje bij de Storm is niet onaardig, maar fantasieloos. P. Wagenaar Jr. heeft de platen ontworpen voor de vier volgende delen; ze werden gegraveerd door C. Brouwer of C. Bogerts. De illustratie voor Othello werd een fijne prent; Desdemona in het lichte nachtgewaad, beangst voor Othello, is een beschaafd en gevoelig figuurtje, zonder iets van grove pathetiek; de Moor is misschien een wat te jonge en bepluimde neger, maar er is stemming en concentratie in de prent, en de tragische gespannenheid tussen Othello en Desdemona is uitgedrukt. Met de gravure voor Macbeth, lijkt dit de best geslaagde illustratie van alle. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||
De titelprent van Macbeth geeft de scène na de moord op Duncan; Wagenaar weet de aandacht op de dramatis personae, Macbeth en Lady Macbeth, samen te trekken. Macbeth nadert het karikaturale, maar Lady Macbeth (Wagenaar was het gelukkigst met zijn vrouwefiguren) is fel zonder overdrijving, en de misdadigster bleef de burchtvrouw. Ook in de figuur van Hubert, die prins Arthur moet martelen (plaat voor Koning Johannes) is actie, maar hier vinden we al iets van het te drukke, dat in de twee laatste delen de platen minder aantrekkelijk maakt. Bij de illustratie voor de Kunst om een tegenspreekster te temmen komt het drukke nog uit het gegeven voort; Petrucchio heeft als paedagogische maatregel het middagmaal over de grond gegooid, en de algemene schrik is van de gravure af te lezen. De markt, waar een scène van de Dwaaling zich afspeelt, werd fijner dan de mensen, die er zich bewegen; Falstaff met Percy op de rug (Hendrik IV, I) is weinig levend. Met de platen voor Marcus Antonius en Cleopatra, Richard II, Twee Edellieden, Coriolanus, Hendrik de Vierde II, in deel IV en V, kwam Wagenaar, meen ik, niet meer op de hoogte die hij voor Othello en Macbeth wist te bereiken; de voorstelling is minder gebonden, de gebaren worden theatraal, de actie valt uit één. De scène bij het altaar voor Veel leven over niets, met kleine figuurtjes in een ruime kerk, heeft weer een zeker cachet. Evenmin als van Brunius hebben we voldoende biographische gegevens van P. Wagenaar Jr.Ga naar voetnoot1; de raadsels van onze achttiendeeeuwse Shakespeare-editie worden wel geen van alle opgelost! Bezien we de beste van Wagenaar's illustraties voor deze uitgave, dan lijkt het, of hij gespannen in de tekst heeft geleefd .Indien de wonderslechte Nederlandse vertaling van Macbeth en Othello nog in staat is geweest, een tekenaar tot fijne prentjes te inspireren, heeft ze althans enige reden van bestaan gehad. | |||||||||||||||||||||||
Nieuwenhuyzen's desdemonaEen zestal jaren na onze proza-versie van Othello, werden we een Othello in poezie rijk. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||
Met een hoogst verward voorbericht opent M. Nieuwenhuyzen - zoon van debekende Jan, zwagervan Adr. LoosjesGa naar voetnoot1 - medisch doctor te Edam, zijn aan het Amsteldamsch Dicht- en letteroefenend Genootschap opgedragen Desdemona (1787). De auteur wijst op het ontbreken der eenheden van plaats en tijd in Othello, vermeldt dat bij hem, Nieuwenhuyzen, de neusdoek een kruis werd (die zakdoek gaf niet alleen in Holland aanstootGa naar voetnoot2!), en hij belijdt, dat de Hoofddaad en uitmuntende karakters van de tragedie hem bekoorden: ‘Sints lang speet het mij, dat men het origineele van Schakespear niet op het Tooneel bragt; - de Hamlet heeft 'er genoegzaam niets van behouden, ik waagde het dus, om den Othello te bewerken, voor het hedendaagsch Tooneel geschikt te maaken, en zoo veel mogelijk het bijzonder eigen van Schakespear te bewaaren; de veranderingen, die ik heb moeten maaken, kunnen uit de vergelijking van dit stuk met het origineel blijken; ik heb Othello alleen als een Afrikaan doen voorkomen, de gedaante van een Moor, vreesde ik, dat, voor zulk een hoofdpersoon, te wanstaltig op het Tooneel zou zijn, - het is genoeg, wanneer hij, bij een olijf-kleurig gelaat, een norsch en stroef voorkomen hebbe, en dit is wel in acht te neemen’. KalffGa naar voetnoot3 heeft het voorbericht bij Desdemona met vertrouwend optimisme gelezen en geconcludeerd, dat we een stapje verder waren ‘toen ook te onzent het besef doordrong, dat wie Shakespeare wilde doen kennen, tot het Engelsch origineel, en tot dat alleen, moest gaan....’ Nieuwenhuyzen had ons ‘in dezen althans de goede weg gewezen!’ De gids was slecht, zou ik hier tegenover willen stellen. Het drama is uit zijn voegen getrokken, en opnieuw in elkaar gezet; wat niet paste, werd met vondsten van Nieuwenhuyzen weer vast gemetseld; eerbied voor Shakespeare's bouw ontbreekt geheel. De handeling wordt op Cyprus geconcentreerd, waardoor het zo bewogen eerste bedrijf te Venetië vervalt; dit wordt vervangen door een nieuw eerste toneel, gecomponeerd op ‘I saw Othello's visage in his mind’. Er is in Desdemona geschrapt en aangevuld; scènes en verzen zijn verplaatst, de zakdoek werd een kruis, en | |||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||
met de handigheid van een goochelaar in Cassio's gordel gemoffeld - wat de hele intrige wijzigt! Actie wordt telkens resumerend verhaal, Jago's hardheid fatsoenlijk klassicisme; Emilia de beschaafde achttiende-eeuwse vertrouwde; blank verse en proza worden beide alexandrijnen. Men weet niet, of men het nieuwe spel als epitome, fantasie, paraphrase of potpourri zou willen betitelen: al deze namen passen op Nieuwenhuyzen's drama. Enkele voorbeelden: in de Othello vertelt de Moor aan Venetië's senatoren ‘she love'd me for the dangers I had pass'd’; bij Nieuwenhuyzen vertelt Desdemona aan Emilia, hoe Othello's levensgeschiedenis haar had ontroerd. Aan de eerste tonelen van het tweede bedrijf valt Nieuwenhuyzen's methode goed te demonstreren: II, 1: Othello spreekt bevelhebbers en slotvoogden toe, en vertelt van Cassio's dronkenschap, hij redeneert met Montano over de plannen der Turkse vloot (wat wel terug zal gaan op Othello I, 3), Montano wijst op het gevaar dat een schone vrouw als Desdemona in de oorlog dreigt: Othello.
En des te feller slaat mijn heldenvuur in brand,
Ik vecht niet slechts voor mij en voor uw vaderland,
Maar ook voor mijne Gade.
Jago rept van de storm (Othello II, 1, de 20 eerste verzen), Othello laat de bevelhebbers trouw zweren. Dan volgen in II, 2 fragmenten naar Othello II, 3 (Othello vraagt Jago naar Cassio's twist), II, 3 is uitbreiding; in II, 4 is een vrij sterke herinnering aan het gesprek van Jago en Cassio uit Othello II, 3. Het is ook hier nodig, enkele langere passages te citeren; ik koos ter toelichting een geheel van Shakespeare afwijkend toneel, en een ander, waar het geraamte van het oorspronkelijke drama in valt te herkennen. | |||||||||||||||||||||||
Desdemona (I, 1).
Desdemona, Emilia. Emilia.
't Is waar, Mevrouw! zijn deugd - ik kan zulks niet verbloemen.
Moet ieder, die hem kent, als groot, als edel roemen;
Maar echter zijn gelaat.... Vergeef mij deze reên, -
Is ganschelijk misdeeld van die bekoorlijkheên,
Die een gevoelig hart in volle vlam doen blaaken.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||
Desdemona.
Kan schoonheid dan alléén ons hoogste doel volmaaken?
Wat baat dit zinlijk schoon, zoo 't slechts ten schors verstrekt.
Waardoor het haatlijk gif der ondeugd is bedekt:
Was 't wonder, dat mijn hart op dezen Held verliefde?
Het was zijn' ziel alleen, die mijne borst doorgriefde!
'K zag door dien donkren schors op zijn' verdienste alleen,
En dit, dit overtrof al die bekoorlijkheên,
Door u zoo hoog geschat;.... alleen daar door gedreeven,
Wijdde ik, aan zijne deugd, mijn hart, mijn heil, mijn leven.
Etc. Etc.
Misschien staat het vijfde bedrijf, wat inhoud betreft, het dichtst bij de originele Othello; hier volgt de moord op Desdemona in Nieuwenhuyzen's lezingGa naar voetnoot1:
Desdemona (zich in een Armstoel plaatsende.)
Hoe zoo! ik kende een maagd - zij heette Antonia!
Zij had een minnaar en zij minde hem zoo teder,
En hij was trouwloos: neen, hij minde haar niet weder,
Maar vlood baldaadig wech; - vergeefsch riep 't meisjen hem.
Ach, bij een wilgenboom verhief zij haare stem;
Gelijk een tortelduif zong zij haar bitt're klagten,
Zij zong nog, toen zij stierf; - zou 't ook mijn leed verzagten,
Indien ik nog eens zong? - ja, ja, het wil' er uit,
Mijn hart is vol, het barst: - hoe zoet is 't klaaggeluid!
Zoo hield zij 't hoofd op zijde, in 't hevigst van het treuren,
Het arm, verlaaten kind, en zong, om 't hart te scheuren:
(Zij zingtGa naar voetnoot2). Het lieve meisjen zat en zong,
Bij eenen groenen boom.
Het weenend hoofd zonk op haar borst,
Zij klaagde bij een stroom.
Weent meisjen! weent met haar!
't Is of de stroom, die zagtkens ruist,
Ook haare zugtjens spreekt;
Terwijl een heete traanenvloed
De steenen zelfs doorweekt.
Weent meisjens! weent met haar!
Hoe, hoor ik niets?
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||
Emilia.
Neen, niets, het was alleen de wind.
Desdemona (zingende.)
Dat vrij een groene wilgen tak
Zich om mijn hairlok sluit;
O, is zijn harde hart vervreemd,
Ik doof mijn liefde ook uit.
Weent meisjens! Weent met mij!
Dit volgt niet, ach 't valt hard, wanneer men vrugtloos mint!
(Zingende.)
Ik noemde mijne liefste valsch.
En ach, wat zegt hij thans:
Ik ben bij and're vrouwen reeds,
En gij bij andre mans.
Weent meisjens! weent met mij!
Mijne oogen zijn bezwaard, vriendin! beduidt dit weenen?
Emilia.
O neen, het is de slaap.
Desdemona.
De slaap, zoudt gij dit meenen!
Misschien een lange slaap, die droomloos henen spoedt,
Ons koud, gevoelloos maakt, is zulk een rust niet zoet?
Emila.
'k Versta u niet, - helaas, Mevrouw, gij doet mij schroomen....
Desdemona.
Waarom? zeg zou de dood, zoo, als de nachtrust komen,
Zoo zagt, zoo ongemerkt; sluit zoo zijn koude hand
Ons langzaam de oogen toe....
(Desdemona legt haar hoofd in de hand en slaapt in.)
Emilia (na een weinig zwijgens.)
De slaap heeft haar vermand,
Zij is gansch afgemat, door al de zwaare stormen:
(haar met tederheid aanziende.)
Ach, kon de zuivre deugd ooit schooner engel vormen,
Zoo edel, zoo oprecht, standvastig, onbesmet!
(Zij kuscht haar.)
Dat u de Hemel hoede, en niets uw rust belett';
'k Verlaat haar, doch met zorg; 'k gevoel een angstig vreezen,
Mogt deze nacht het eind der bittre grieven weezen!
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||
Tweede tooneel(Desdemona, in den Armstoel slaapende, Othello haar ziende, drukt de hevigheid zijner smart door zijne gebaarden uit - na een weinig zwijgens.) Ja 't misdrijf was te groot - was veel te groot, mijn ziel,
De zonde veel te zwaar, waar in heur hart verviel,
En ik beminde haar; - kan ik haar bloed vergieten,
Ach, moet die purpren stroom langs sneeuwwit marmer vlieten!
(Hij legt zijn dolk neder, hij zwijgt een weinig en schijnt besluiteloos.)
Maar zij moet sterven - ja, zij kon zulks meêr bestaan;
Verberg uw glans voor haar, o stille, kuische maan,
O sombre nacht, laat ik voor u heur kwaad verbergen;
Ik moet rechtvaardig zijn, of' s Hemels goedheid tergen:
(hij ziet haar aan.)
Zie hoe de snoodheid hier in englen luister rust.
(hij gaat naar de lamp toe.)
Welaan, dit licht gebluscht, en dan haar licht gebluscht.
Zoo ik u 't licht ontneem, kan ik het weêr ontsteeken;
Maar doove ik uwe vlam, o gij voortreflijk teken
Der edelste natuur! waar vinde ik hemelsch licht,
Dat u het licht hergeeft? - o naare, o wreede plicht!
Uw schoonheid zou het zwaard aan 't strenge recht ontrukken:
(na een weinig zwijgens.)
Helaas, als ik die roos van haaren steel zal plukken,
Moet zij verwelken, - nooit krijgt zij haar wasdom weêr;
Nog ééne kusch - welaan - dit is de laatste keer;
Wie zag ooit zoo veel liefde en strafbaarheid verëenen!
Ik ween.... helaas! o ja, de gramschap doet mij weenen;
Wees zóó, zóó in uw dood, blijf, blijf zoo schoon in 't graf,
Opdat ik u bemin, na 't einde van uw straf,
Uw dood is mij een pligt,.... welaan, wat doet mij schroomen.
(hij dooft de lamp uit, en neemt den dolk.)
Dees dienstbre vlam gedoofd en haar het licht ontnoomen,
Ach zij ontwaakt...
Desdemona.
Zijt gij 't, mijn dierbre Othello?
Othello.
Ja.
Dacht gij in eenzaamheid ook uwe zonden na,
Hebt gij den Hemel ook vergifnis afgebeeden?
Desdemona.
Ja, mijn Gemaal.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||
Othello.
Hebt gij nog ongerechtigheden,
Daar gij voor bidden moet, zoo bid nu.
Desdemona.
Mijn Gemaal!
Ik beeve voor uw oog, en schrik voor uwe taal.
Othello.
Nu bid en maak het kort, daar gij het licht moet derven,
Zoude ik niet gaarn uw ziel, gelijk het stof, doen sterven,
Desdemona (verschrikt opstaande.)
Doen sterven!....
Othello.
Ja, het recht, welks uitspraak nimmer faalt,
Heeft al uw kwaad gezien en uwen dood bepaald.
Desdemona.
O Hemel! dat uw gunst zich over mij ontferme!
Othello.
Ja, u genadig zij....
Desdemona.
En tegen u bescherme!
Gij zijt gevaarlijk, als uw oog zoo vreeslijk ziet.
Othello.
Denk aan uw zonden.
Desdemona.
Ach, gij doodt mij immers niet?
Othello.
Nog eens, denk aan uw kwaad,
Desdemona.
Ik heb u nooit beledigd.
Othello.
Waartoe, mijnëedige, nog uw gedrag verdedigd?
Desdemona.
Ik ben geen kwaad bewust, dan mijne opregte min,
Die ik u toedraag, neen, - Othello! ach begin
Geene onrechtvaardigheid; de Hemel weet, mijn waarde!
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||
'k Heb Cassio bemind, gelijk elk mensch op aarde
Van ons bemind moet zijn; 'k heb nimmer iets begaan,
Dat snood, dat eerloos was; - nooit, nooit mijne eer verraên,
Dat hij hier kome; hoor, Othello! mijn gebeden,
Zoo waar de Hemel leeft, nooit heeft hij overtreeden.
Othello (ongeduldig.)
Dit heb ik reeds belet, hij zwijgt voor altoos.
Desdemona.
Hoe!
Is hij dan dood!
Othello.
Zijn mond sloot ik voor eeuwig toe;
Geen duizend dooden kon mijn wraak aan hem verzaaden.
Desdemona.
Ik ben verlooren, - ach - en hij - hij is verraaden!
Othello.
Beweent uw oog hem nog.
Desdemona.
Verban mij, dood mij niet.
Othello.
Wech, Wech.
Desdemona.
O noch een nacht.
Othello.
Neen.
Desdemona (knielende.)
Een uur.... wreed verdriet....
O slechts nog één gebed!
Othello.
Te laat - te laat uw smeeken
Eer zwakheid mij vervoert, zal ik uw misdaad wreeken.
(hij doorsteekt haar.)
Verschriklijk uur, zij sterft, - ondraagelijke smart!
Daar alles om mij beeft, barst mijn gefolterd hart.
(op het lichaam ziende.)
Ha! zij verroert zich niet;.... haalt zij haar adem weder?
Neen, stil, gelijk het graf, ligt daar de schoonheid neder.
Pennink, Shakespeare
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||
Derde tooneel
Othello, Desdemona, Emilia, Montano. Emilia.
Mijn Heer, Montano komt.
Othello.
Hoe, in mijn rustvertrek!
Montano.
Vergun, dat ik aan u een snood verraad ontdek....
(hij ziet Desdemona.)
Ach, wat hebt gij begaan?
Emilia (op Desdemona nedervallende.)
Desdemona! mijn waarde!
Zijt gij vermoord, vermoord, o deugdzaamst hart op aarde,
Wie, wie heeft zulks bestaan.
Desdemona (een weinig bekomende en alle haare kragten verzaamelende.)
Geen mensch; ik - ik alleen:
Zorg voor mijn Echtgenoot; ik reize onschuldig heên.
(zij sterft.)
Montano.
Barbaar, moest dan uw staal 't onschuldigst hart ontzielen,
Ik zie 't aan uw gelaat...., 't berouw zal u vernielen,
Lees dezen brief en beef.
Als bewijs, hoe een Jago verslapte, zie men bijv. Desdemona I, 2; regelmatige alexandrijnen zijn misschien de meest ongeschikte vorm van poëzie, om Jago's drastische taal in terug te geven. Men vindt in Nieuwenhuyzen's stuk wel meer vervormde fragmenten uit het origineel terug, en zeker staat zijn drama, als stof, dichter bij de Othello, dan de Cambon - van der Werken's Hamlet bij het Engelse voorbeeld. Maar de eigenmachtigheden en eigendunkelijkheden zijn zo vele, de toevoegsels zo ongehoord, de poëtische dictie is zo banaal -klassicistisch zonder één sprank van Shakespeariaans vuur, Jago mist in zijn spreken zo alles wat hem Jago moest maken, dat we slechts van een adaptatie, en niet van een vertaling mogen spreken. Nieuwenhuyzen heeft het Othello-verhaal in Holland misschien meer bekend gemaakt, iets van Shakespeare heeft hij Holland toch niet gebracht. |
|