Nederland en Shakespeare
(1936)–R. Pennink– Auteursrecht onbekendAchttiende eeuw en vroege romantiek
R.M. van GoensDe Tael- en Dichtkundige Bij-dragen (1759-62), onder redactie van Kreet en van Lelyveld, naderhand voortgezet als Nieuwe Bijdragen tot opbouw der vaderlandsche letterkundeGa naar voetnoot3, volgens Wille | |
[pagina 42]
| |
ons eerste litterair-kritische tijdschrift, heeft onder zijn medewerkers P. Paludanus en R.M. van Goens; Paludanus noemt in zijn artikel Over de Navolging (getekend U.D.B.) Shakespeare en Addison als grote poëtenGa naar voetnoot1: ‘om nu ook zoo veel doenlijk is een richtsnoer te geven, naar het welk men zig in elk soort van Poëzije moge schikken, zullen wij hier ene lijst bijvoegen van Dichters die naar het gemeenste gevoelen in ieder bijzonder de voortrefflijkste zijn.... in het Treurspel munten.... in 't Engelsch Shakespear en Addison uit’. Bij de blijspeldichters wordt Shakespeare echter niet genoemd! Over het algemeen lijkt Shakespeare in de Bijdragen een vertrouwde naam, al moeten we geen dupe zijn van van Goens' rhetorisch ‘ieder kent de rol van Othello’Ga naar voetnoot2, waar we ongelovig tegenover staan, als we juist te voren hebben gelezen ‘ieder kent Diophantus’ en deze zelfde wending naderhand terugvinden in de Verhandeling over het verhevene en naïve naar Mendelssohn, waar van Goens van de Romeo en Julia zegt: ‘elk kend deze treurige geschiedenis’, wat hem niet weerhoudt het droeve verhaal te vertellen. Van Goens, eerst ‘zoo een Franschman’, dan ‘geteutoniseerd’Ga naar voetnoot3, altijd Engelsgezind; weinig geboeid door de Nederlandse letteren, klassiek en universeel belezen, moest bij zijn lectuur ook wel tot Shakespeare komen, en misschien eerst door Voltaire. Bijna (of reeds) professor, maar ook nog slechts achttien jaar was van Goens, toen in 1766 het laatste artikel onder zijn pseudonym Le Philosophe sans fard in de Nieuwe Bijdragen verscheen. Hij meent dat Shakespeare ‘aen wien Engelland, gelijk Voltaire terecht aenmerkt, teffens al het goede van hare Toneel-poëzij en al het kwade verschuldigd is’, door onnatuurlijke uitweidingen de smaak der Engelsen heeft bedorven; ‘men vindt veele voorbeelden bij hem van deze feil, daer echter niemand het mogelijk ooit verder gebracht heeft in de natuerlijke en krachtige voorstelling van sterke gemoedsbewegingen’Ga naar voetnoot4. De verzen ‘like to the Pontic Sea’ uit | |
[pagina 43]
| |
Othello (III, 3), die van Goens citeert, dienen als voorbeeld van een onjuist geplaatste vergelijking: ‘kan iets ongerijmder zijn.... doch zoo is Shakespear’. Meer verbazen van Goens zulke fouten bij Metastasio, ‘die nimmer opschik zoekt, daer hij de natuer kon doen spreken’. In zijn Uitweiding over het gebruik der oude fabel-historie (1765) verdedigt van Goens Shakespeare's ‘betoveringen en verschijnsels’; de dichter sluit zich immers, evenals Tasso, aan bij het volksgeloof van zijn tijdGa naar voetnoot1. Shakespeare is vol van ‘vreemde verschijningen en ongehoorde toverijen’, heet het ook later weerGa naar voetnoot3. Van Lelyveld correspondeert in 1766 met van Goens over diens vertaling naar Romeo and Juliet. Ik maak uit de brief op, dat hier met de Romeo Weisze's drama is bedoeld; enige besproken situaties vindt men bij Weisze, niet bij ShakespeareGa naar voetnoot2. Wel noemt van Lelyveld ook Shakespeare: ‘wat ik u zeggen wilde: voor een groote honderd jaar is reeds dezelfde geschiedenis in een Nederduitsch treurspel Romeoen Juliette van J. Struis gespeeld. Mag die niet wel een gedachtenisje hebben in de Bijlagen bij die van Shakespear’Ga naar voetnoot3? Het lijkt me niet onmogelijk, dat van Goens, die voelde voor letterkundige geschiedenis, gewerkt heeft aan een vergelijkende studie over de verschillende Romeo's, want enige jaren later stuurt ook de Italiaanse geleerde Cesarotti hem een verhaal van Giullietta e Romeo, en wil weten, waarvoor van Goens dat nodig heeft: ‘attendo con impazienza di sapere distintamente qual uso siate per farne’Ga naar voetnoot4. Van Goens noemt Shakespeare's Romeo en Julia een middelmatig stuk; dit oordeel, dat we vinden in de Verhandeling over het Verhevene en Naive in de fraeje WetenschappenGa naar voetnoot5 naar Mendels- | |
[pagina 44]
| |
sohn, staat niet in het orgineel en hoort tot de opmerkingen, die van Goens ‘tusschen twee haekskens’ in de tekst voegde. Zo citeert hij in deze verhandeling ook buiten Mendelssohn om uit Koning Lear ‘didst thou give all to thy daughters and art thou come to this’ als voorbeeld van het naïeve, nadat hij eerst de inhoud der tragedie kort heeft verteld. Macbeth, door Mendelssohn aangehaald, vond ik bij van Goens niet, maar Mendelssohn's bewonderend oordeel over Shakespeare's vermogen om partij te trekken van alledaagse werkelijkheid, en die te sublimeren, is vertaald: ‘niemand dan een Shakespear mocht zich onderwinden om zulke gemeene omstandigheden op het toneel te brengen, daar doch niemand dan hij de kunst bezit om er gebruik van te maeken’. Uit Hamlet is in deze Verhandeling o.a. de tweede alleenspraak, het To be or not to be naar het Duits vertaald. In een noot bij de VoorredeGa naar voetnoot1 bespreekt van Goens het rijmloze vers: ‘Is de rijm in onze taal wel zoo onontbeerlijk als in de Fransche? Schikt zij zich tot de zesvoetige, tot de jambische versen, niet zoo veel als de Hoogduitsche? En zou men in dezen zelfs geen beter voorbeeld kunnen geven, dan van Zanten in zijne vertaeling van Milton? Dit zijn de punten die zij er bij in overweging kunnen nemen. Mij dunkt, Hamlets alleenspraak zou mij altijd in rijmloze versen beter behagen dan in gerijmden? Ik weet wel, het onrijm in te voeren, is de deur opentezetten voor een aental slechte dichters, die nu somtijds over den rijm noch zitten te nagelbijten. Doch, dan zullen wij streng moeten worden. Wij zullen hen leren moeten, dat deze jambische, deze zesvoetige versen, noch gemaekt noch beoordeelt kunnen worden, anders dan door dichters die bij een groot genie het fijnste gehoor voegen. Dat zij niet bij alle onderwerpen gebruikt kunnen worden. Dat de welluidentheid en harmonie er het wezen van uitmaeken, enz. Ik heb met voordacht in een dezer stukken een lam vers gelaeten. Die dit in den eersten opslag vinden, zijn de enigen, aen wier oordeel ik mij over dit alles houden wil’. Van Goens' Hollands blank verse werd vrijwel proza; men vindt zijn vertaling in de BijlagenGa naar voetnoot2. Behalve een gesprek tussen Guildenstern en Hamlet, was in de Verhandeling ook nog de derde alleenspraak ingevoegd: | |
[pagina 45]
| |
O welk een laeg', ‘elend’ ge slaef ben ik!
Hoe ongehoord is 't niet, dat deze speler,
In een verdichtsel, bij een ing'beeld leed,
Door een bewust bedrog, zijn ziel zoo ver
Vervoeren laet, dat hem het wezen gloeit,
Zijn tonge staemerd, zijn gezicht verwilderd,
Dat all' zijn leden beven! - En om wat?
Om Hecuba?
Wat raekt hem Hecuba, wat raekt hij haer! -
En hij kan weenen? O, wat zou hij doen,
Had hij dien drift, die rede ter beroering,
Die ik heb!
Van Goens moet hebben vertaald naar Mendelssohn's vertaling, en emendaties hebben aangebracht volgens de Engelse tekst: O, what a rogue and peasant slave am I
Is it not monstrous
werd in het Duits: O welch ein kriechender, elender Sklave
Musz Hamlet seyn
en: this player here
But in a fiction, in a dream of passion
werd: dieser Gaukler
Erdichtet Kummer, träumt von Leidenschaft.
Van Goens geeft: O welk een laeg', elend'ge slaef ben ik
en: deze speler
In een verdichtsel, bij een ing'beeld leed.
Maar naar het Duits is weer: En hij kan weenen (that he should weep for her)
Und er kann weinen?
Vooral echter in Te zijn of niet te zijn vinden we de bewijzen dat van Goens Mendelssohn volgde: een zoete sluimer is 't - ein süsser Schlummer ists; de smert versmaeder liefde - die Quaal versmähter Liebe; en de overlegging krenkt met bleeke kleuren - die Ueberlegung kränkt mit bleicher Farbe. | |
[pagina 46]
| |
Ook hier heeft van Goens het Engelse voorbeeld naast de Duitse vertaling gelegd; Mendelssohn's sein ganzes Heer von Quaalen
werd: een gansche zee van smerten (a sea of troubles).
Een matte gladheid bij Mendelssohn schijnt van Goens niet te hebben gehinderd; hij, die het origineel moet hebben geraadpleegd, is tevreden met een vertaling als: En daer in dit slechte hout ene betoverende stemme legt, ene goddelijke mij zij k (sic), zoo kund gij er dien niet uithaelen. O gij verstaet noch veel minder de kunst, om mijn harte zijne harmonische tonen af te lokken? Mendelssohn: Und in diesem schlechten Holze liegt eine bezaubernde Stimme, eine göttliche Musik, und du kannst sie nicht zum Laute bringen. O du verstehst noch weniger die Kunst, meinem Herzen seine harmonische Töne abzulocken? Shakespeare: And there is much music, excellent voice in this little organ; yet cannot you make it speak. Sblood, do you think I am easier to be played on than a pipeGa naar voetnoot1? Van Goens rekent Shakespeare, ‘die gene opvoeding gehad heeft’, met Falconet en Klopstock, tot de zeer zeldzame genieën, ‘die gene aanleiding nodig hebben om te zijn wat ze zijn’; een Shakespeare kon buiten de renaissance-stimulans van de Italiaanse reis. Dit lezen wij in de wijze Voorrede van den Heer ***, bij Volkmann's Reisboek door ItalienGa naar voetnoot2, waar de nog altijd jonge van Goens optreedt als paedagoog voor de rijpere jeugd, ondogmatisch en modern, en waar hij zich telkens op Montaigne beroept; voor zijn | |
[pagina 47]
| |
lezers - de verstandig opgevoede Eugenio heeft geen afscheidslesje nodig - voegt hij de goede raadgevingen van Polonius aan Laertes inGa naar voetnoot1. Ook later nog citeert van Goens Shakespeare, in Some memorandums of my lifeGa naar voetnoot2: Macbeth en misschien Twelfth Night. Van Goens was humaan en ruim, melancholiek soms, levendig, bekoord door het fantastische, voor onze achttiende eeuw weldadig natuurlijk. Een bewogen geest, een litterator die goed Engels kende, een uitstekende vruchtbodem, zou men menen, voor Shakespeare's poëzie. Dat de Engelse dichter hem een lievelingsdichter is geweest, hemmeer heeftgezegd dan Rousseau of Montaigne of Metastasio bijvoorbeeld, ik geloof het niet. Wat van Goens vertaalde, viel zeer matig uit; Romeo and Juliet wist hij niet te waarderen; Polonius' woorden worden niet als wereldwijsheid, maar als wijsheid geplaatst. Van Goens weet, dat Shakespeare een genie is, en noemt hem genoegelijk in één adem met Huydecoper en LangendijkGa naar voetnoot3! |
|