Nederland en Shakespeare
(1936)–R. Pennink– Auteursrecht onbekendAchttiende eeuw en vroege romantiek
De Hollandsche TooneelbeschouwerIn de Hollandsche TooneelbeschouwerGa naar voetnoot2, een sinds 1762, om de 14 dagen uitkomend blaadje met de spreuk Ridendo dicere vera, quis vetat, wordt verteld, hoe Hamlet een fraaie onderrichting aan de acteurs geeft, en aardig de grove fouten toont, die ze dagelijks begaan. Tot lering van de spelers laat de redactie het bedoelde fragment volgen. Afgezien van kleine coupures, is het in de vertaling uit de SnapperGa naar voetnoot3 overgenomen: Spreek de woorden uit, gelijk ik het u voordoe, maar indien gij die uitschreeuwt gelijk veele Speelders doen, had ik al zo lief dat de Stads Omroeper mijne Vaerzen opsneede: slaat ook zo niet met uwe handen in de lucht gelijk zommige Acteurs, die de armen altoos laten gaan als een Molen; maar beweegt ze zachtjes en op zijn pas: want zelfs in het bulderen, en als ik zo spreeken mag, in een wervelwind van driften, moet gij eene soort van maat houden, die 'er eene zachtheid aan geeft. Och! het ergert mij tot in de Ziel, wanneer ik eenen Speelder met eene groote statige Pruik eene hartstocht aan stukken, ja aan flenters zie scheuren, om de ooren doof te schreeuwen, van Knaapen, die niet dan van raazende en woelachtige Spellen houden. Zijt ook niet al te mak in uwe woorden en gebaarden, maar laat de bescheidenheid uwe leermeesteresse zijn: doet de Actie met de woorden, en de woorden met de Actie overëenkomen; met deze byzondere waarneeming, dat gij de zedigheid der natuur niet te buiten gaat; want alles dat dus uitspoorig uitgevoerd wordt, wijkt van het doel der Toneelspellen, wier einde van den aanbeginne was, en noch is, de Natuur eenen spiegel voor te houden; de deugd haare eige trekken, en de zeden van den tijd haar eige gedaante en afdrukzel te vertoonen, en de ondeugd zo natuurlijk lelijk af te maaien, dat zij haare eigen afbeeldzel moet verachten. Dit nu al te sterk of al te flaauw uitgevoerd, geeft aanstoot aan lieden van oordeel, schoon het de zotten doet lagchen. Och! daar zijn Acteurs, die | |
[pagina 41]
| |
ik heb gezien, en van anderen hooren prijzen, en dat hooglijk, wier uitspraak noch Christelijk (met eerbied gezegt) noch Heidensch, noch Gottisch was; die zo bars op het Tooneel kwamen treden als Schuppen knegs, en zo bulkten dat ik meende dat eenige Daghuurders van de natuur den mensch gemaakt, en hem niet wel hadden gemaakt, zo afgrijsselijk bootsten zij de Menschelijkheid naar. Dit moet gij alles verbeteren, en laat die, welke boertige Rollen onder u speelen, niet meer zeggen, dan men hen te zeggen gegeven heeft; want daar zijn 'er onder, die hunne eigene ongezoutene aardigheden voor den dag brengen, om eenige onverstandige Toekijkers te doen lagchen; schoon 'er in dien tijd mogelijk op iets aanmerkelijks in het Spel te letten staat; dit is leelijk, en toont de armhartige eerzucht van den Zot, die het bestaat. Voltaire's Dood van Cesar wordt in de Tooneelbeschouwer zeer gunstig beoordeeld, en de recensent constateert dat de twee laatste tonelen uit het Engels van Shakespeare zijn getrokkenGa naar voetnoot1; men had het spel in Sebille's tekst, en niet in die van Voordaagh moeten opvoeren. Zou de Hollandse redactie van het fragment uit Hamlet Corver in handen zijn gekomen? Dan heeft het zijn uitwerking niet gemist: tot driemaal toe vermeldt deze acteur de passage in zijn Tooneel-aantekeningen! Corver houdt niet van recepten voor toon en uitspraak en ‘alle die nuttigheden van het Tooneel, dat het een worstelperk van deugden en ondeugden is, alle die tierlanteintjes, hebben tot de wezendlijke zaak niets te beduiden. Eene Claus uit de Hamlet van Shakespear, daar hij de Tooneelspeelers onderricht, is voor eenen Tooneelist van meer nuts, als al die omslag: maar zoo deze geen ziel bezit, zal 't doch niet helpen; hy zal 'er dan mooglijk Comediant, maar geen Acteur door worden’Ga naar voetnoot2. |
|