De grote en de kleine hengelaar
(2010)–Cobi Pengel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
De vier Bofruaant. | |
[pagina 56]
| |
[pagina 57]
| |
Met langzame bewegingen dansten kleine witte wolkjes hand in hand langs de hemel. Eigenlijk kon je nauwelijks zien dat ze bewogen, zo langzaam dansten ze. De zon keek glimlachend toe. De mensen die omhoog keken, werden er vrolijk van. Wie de kunst van het luisteren verstond - en dat waren de kleinste kinderen- hoorden de witte wolkjes zelfs fluisteren en nu en dan zachtjes zingen. Het was een hele familie Wolk bij elkaar. Oma Wiene was helemaal doorschijnend van ouderdom. Ook aan opa Otto was trouwens te zien dat hij zijn beste tijd had gehad. Maar de jonge wolkjes! Mooi vol en wit waren ze en vlugger in hun bewegingen dan de oudere. Ook Lydia en Kries en Edje en Nita deden mee met de dans. De vele speelse babywolkjes hadden nog geen namen. Het was een en al vrede aan de grote hemel van de familie Wolk. Noch de witte wolkjes aan de blauwe hemel, noch de mensen in de stad aan de rivier konden vermoeden dat die vrede op het punt stond wreed verstoord te worden en dat het weldra oorlog zou zijn.
Vanuit een verre donkere hoek komt plotseling een leger boze wolken opzetten: de familie Regenwolk. Dreigend marcheren ze langs de hemel die opeens niet meer blauw is maar grijs en somber. De zon haast zich om te gaan schuilen. ‘Er komt regen’, zeggen de mensen die in de stad aan de rivier naar de hemel kijken. De speelse witte wolken zijn bang geworden en dansen, nu met snelle bewegingen, verder, verder weg tot waar de hemel weer blauw is en ze de zon weer zien, op de vlucht voor de ruziezoekende regenwolken. Het wordt niet zomaar een ruzie. Oorlog wordt het! Er breekt een hevig gevecht uit tussen wolken die namen dragen als Woei, Oei, Loei, Koei, Eng en Neng, namen die niet veel goeds voorspellen. Al gauw barst er dan ook een felle strijd los tussen Eng en Woei en Loei en Koei en Neng en Oei. Ook bij de familie Regenwolk zijn er kleinere wolkjes die nog geen naam hebben, maar wel vol donkere, boze kwaadaardigheid zitten en dan ook flink meedoen met het natte gevecht. ‘Vlug! Naar binnen!’ roepen de mensen. ‘Het wordt donker en er vallen al grote druppels, het gaat verschrikkelijk regenen!’ Al gauw maakt de regen die uit de vechtende wolken op de stad aan de rivier valt, zoveel lawaai op de daken van de huizen, dat de mensen moeten schreeuwen om elkaar te kunnen verstaan. De vechtpartij tussen de boze wolken gaat door, gaat door. De trenzen raken overvol, de kreken raken overvol en zelfs de rivier kan het vele water niet meer wegvoeren. Het dringt de huizen binnen, de mensen worden doodsbang. Wie een bootje heeft, stapt erin en vaart in paniek door de overstroomde straten. Anderen klimmen op de daken van hun huizen of in de bomen. Honden zwemmen angstig rond. Sommige proberen ook in de bomen te klimmen, hun baasjes achterna, maar hun nagels vinden geen houvast aan de natte stammen van de bomen, zodat ze steeds weer naar beneden glijden. Hun gejank klinkt boven de regen uit. Angstige kinderstemmen klinken overal: ‘Ik ben bang! Ik wil niet verdrinken! Ik heb het zo koud! Wanneer houdt de regen op? Ik wil niet dood! Ik kan niet zwemmen, ik wil in een bootje!’ En de grote mensen roepen: ‘Alleen een wonder kan ons nog redden, een wonder hebben we nodig!’ Op het moment dat ze allemaal denken te zullen verdrinken, klinkt er boven het lawaai van de regen en het gejank van de honden uit een machtige, donderende stem: ‘IK zeg dat het NU genoeg geweest is! Afgelopen is het. NU! METEEN! Zijn jullie niet goed wijs? Moeten de mensen en de dieren van deze stad allemaal verdrinken omdat jullie zo nodig ruzie moeten maken?’ Van het ene moment op het andere is het doodstil. Er valt geen druppel meer. | |
[pagina 58]
| |
De mensen en zelfs de honden zijn geschrokken van de donderende stem en de plotselinge stilte die er op is gevolgd. Vanaf de daken van de huizen, vanuit de bomen en de bootjes wachten ze af wat er verder zal gebeuren. Wie heeft daar gesproken? Wie heeft zoveel macht over de oorlogszuchtige regenwolken? Opnieuw kijken de mensen omhoog, heel voorzichtig, nog steeds bang. De hele familie Regenwolk is er nog, maar er wordt niet meer gevochten, er is zelfs geen beweging meer, het lijkt wel of de donkere massa verlamd is. Met ontzag kijken de mensen toe. In het noorden, aan de kant van de zee, is een reusachtige bofru aan de hemel verschenen. Zijn korte slurf houdt hij boos voor zich uitgestrekt. Is hij het die gesproken heeft? Het moet wel! Hier is het wonder waar de mensen om gesmeekt hebben. Opnieuw spreekt de grote bofru en nog steeds klinkt zijn stem donderend en boos: ‘Ik ben de noordenwind, kortweg “Bofru En” genoemd. Ik roep nu mijn drie broeders om samen met mij die oorlogszuchtige ruziemakers weg te jagen zodat de bewoners van deze stad weer vrolijk omhoog kunnen kijken. Wij zullen bovendien al het regenwater wegblazen, zodat zij weer in de straten kunnen lopen en in hun huizen kunnen wonen. Ik roep nu eerst de zuidenwind, “Bofru Zet”’. Aan de kant waar het binnenland ligt zien de mensen een tweede reusachtige bofru aan de hemel verschijnen, eveneens zijn korte slurf strijdlustig naar voren gestoken. ‘Ik roep vervolgens de oostenwind, “Bofru Oo”’. Aan de Moengo-Albina-kant van de hemel verschijnt onmiddellijk Bofru Oo met een al even woedend gestrekte slurf als Bofru En en Bofru Zet. ‘En nu als laatste broeder westenwind, “Bofru Wee”. Kom broeder Wee, dan zijn we er allevier en kunnen we aan de slag om hier eens een flinke opruiming te houden.’ Daar is Bofru Wee al, aan de Coronie-Nickerie-kant van de hemel, net als zijn drie broeders de slurf gestrekt, klaar voor de strijd. En wat doen die vier bofru? Omdat ze kunnen toveren, maken ze van hun korte slurven lange, lange slurven! En dan beginnen ze te blazen... te blazen...! Zo hard dat binnen korte tijd de hele oorlogszuchtige familie Regenwolk op de vlucht geslagen is. De jongens in de amandelbomen langs de rivier kunnen het beste zien wat er gebeurt. ‘Ze hebben van hun korte slurven lange slurven gemaakt!’ roepen ze. ‘Het lijken nu wel brandslangen!’ Van opwinding vallen de jongens bijna uit de amandelbomen.
Als ze de familie Regenwolk hebben verjaagd, toveren de vier bofru hun slurven nog een beetje langer, zo lang dat ze helemaal tot de aarde reiken. Ze kunnen nu het water uit de huizen, de straten en de trenzen zuigen. Ze blazen het naar de zee waar het de mensen geen kwaad kan doen. Als de stad helemaal droog is, laten En, Zet, Oo en Wee hun lange slurven nog een laatste keer langs de hemel gaan, totdat die helemaal schoongeveegd is.
De zon durft uit haar schuilplaats tevoorschijn te komen. Met lichte danspasjes komen de kleine witte wolkjes weer aangehuppeld. De kleinste kinderen horen hen weer fluisteren en zachtjes zingen. Alles is weer zoals het was en zoals het zijn moet. De lange slurven van de bofru zijn weer korte slurfjes geworden zoals alle bofru die hebben. Tevreden kijkt Bofru En, de noordenwind, om zich heen. ‘Broeders Zet, Oo en Wee’, zegt hij, niet meer donderend, maar op vriendelijke toon, ‘wij hebben ons werk gedaan en kunnen terugkeren naar onze verre plaatsen in het noorden, het zuiden, het oosten en het westen. Wij gaan uitrusten. De stad aan de rivier is weer droog, de mensen kunnen weer in hun huizen wonen. Ze zullen niet ziek | |
[pagina 59]
| |
worden en er is niemand verdronken. Wij waren net op tijd.’ Weg zijn de noordenwind, de zuidenwind, de oostenwind en de westenwind die in de gedaanten van vier bofru de stad aan de rivier droog hebben gemaakt en het leven van de mensen en de dieren hebben gered. |
|