De grote en de kleine hengelaar
(2010)–Cobi Pengel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
Het ronde huis van Uma Alontuaant. | |
[pagina 42]
| |
[pagina 43]
| |
Verdrietig loopt Rosie die ochtend naar school. Haar moeder is gisteren in het ziekenhuis opgenomen en ze zal er waarschijnlijk twee weken moeten blijven. Net als pappa, haar kleine zusje en oma, die vandaag haar haar gevlochten heeft, wacht Rosie nu al verlangend op haar terugkeer. Vanmiddag, als ze naar school is geweest en klaar is met haar huiswerk, mag ze met pappa mee naar het ziekenhuis om mamma te bezoeken. De school is niet ver, net om de volgende hoek. Haar horloge, dat ze voor haar tiende verjaardag heeft gekregen, wijst kwart over zeven en de school begint om half acht. Elke ochtend en middag komt Rosie langs het al lange tijd onbewoonde huis van rode bakstenen op de hoek, waarvan men zegt dat het er spookt. Mensen hebben wel eens een vrouwenstem in het huis horen zingen, terwijl er toch niemand woont. Volgens Rosie zijn het verzinsels. Zijzelf heeft in elk geval nooit iets vreemds opgemerkt, al komt ze er dagelijks tweemaal langs. Die ochtend ziet ze toevallig dat de deur op een kier staat. Wat vreemd. Ondanks haar bedroefde stemming wordt ze nieuwsgierig. Ze kan het niet laten de bakstenen treden die naar de deur leiden, te beklimmen en door de kier te gluren. Ze is toch vroeg voor school. Maar wat is dat? Ze hoort iemand zingen! Zouden de mensen het dan toch niet verzonnen hebben? Het lijkt wel een liedje dat voor haar bestemd is. Ze glipt het huis in. Er is niets te zien, want het is pikdonker. Maar het liedje hoort ze wel en de stem zingt over een ronde pom en ronde pannenkoeken en een rond huis en... dat er op haar, Rosie, gewacht wordt. ‘Rosie, kom maar vlug naar binnen,
want we gaan meteen beginnen.
'k Zit hier lang op je te wachten,
vele dagen, vele nachten.
Pom en pannenkoeken rond,
zul je eten, heel gezond.
Alles is hier trouwens rond.
Geurig is mijn ronde huis,
al zegt men dan: 't is er niet pluis.
Rosie, kom toch vlug naar binnen,
dan gaan we nu meteen beginnen!’
Lang blijft Rosie niet in onzekerheid, want opeens wordt het licht in het eerst zo donkere huis. Dan begint alles te trillen en te schokken. Het volgende moment ziet ze dat het van vorm is veranderd. Het is rond geworden. Ze staat midden in een ruimte die de vorm van een cirkel heeft en waarin alles rond is: de tafels, de stoelen en de spiegels aan de wanden waarin ze zichzelf vele malen terugziet. De deur waardoor ze is binnengekomen is er niet meer. Midden in de ronde ruimte is een trap. Er komt een prachtige vrouw naar beneden, gekleed in een lange, wijde japon, lichtblauw van kleur en bezaaid met tientallen ronde, stralende zonnetjes. Rosie beseft dat deze het licht in het huis hebben gebracht. De donkere krullen van de ‘tovervrouw’ zoals Rosie haar in gedachten meteen noemt, golven over haar schouders en rug. Rosie kijkt haar ogen uit want het is een bijzonder gezicht. Niet alleen zijzelf, maar ook de zonnige verschijning van de tovervrouw is overal te zien in de vele spiegels om haar heen. Zij moet het zijn die het liedje gezongen heeft, want terwijl ze de trap afdaalt, zingt ze het nog een keer. Als de stralende vrouw dichterbij komt, vult een heerlijke geur van vanille en kaneel de ruimte. Rosie ademt hem diep in. Het geeft haar een | |
[pagina 44]
| |
vertrouwd gevoel. Zo ruikt het wanneer haar moeder thuis lekkernijen bakt. Als de tovervrouw beneden is, zegt Rosie beleefd: ‘Ik weet niet wie u bent mevrouw, maar ik kan hier echt niet blijven, ik moet naar school, het is al tien voor half acht en de school begint om half acht. Wilt u alstublieft de deur terugtoveren?’ ‘Mi gudu’, is het antwoord, ‘wees niet bang dat je te laat komt. Ik zorg ervoor dat je op tijd bent. Zet je schooltas maar even op de grond. Ik heb gevoeld dat je vandaag verdrietig bent omdat je moeder ziek is, maar je kunt mij gerust geloven als ik je zeg dat zij helemaal beter wordt en gauw weer thuis is.’ Terwijl ze dit zegt, pakt de tovervrouw Rosies hand en neemt haar mee naar het deel van de ronde ruimte waar de keuken is. Er hangen glimmende potten en pannen aan de wanden. Net als in de vele spiegels, ziet Rosie zichzelf en de tovervrouw ook in de potten en de pannen vele malen weerspiegeld. Er staat een grote, maar voor slechts één persoon gedekte tafel. ‘We zullen nog wat meer licht maken’, zegt de tovervrouw. Ze heft haar handen omhoog en tovert een aantal brandende kaarsen tevoorschijn die in de lucht blijven zweven. De ruimte wordt hierdoor nog lichter. De vanille-kaneelgeur is sterker geworden. Rosie valt van de ene verbazing in de andere. Ook in de keuken is alles rond van vorm. Als Rosie nog eens goed naar de vrouw kijkt, valt het haar op dat ook zij ronde vormen heeft: een lief, lichtbruin vollemaansgezicht, ronde krullen, ogen als kleurige knikkers, een mond als een rijpe, rode kers, appelwangen en een neus alsof iemand een deegballetje gedraaid heeft en dat zomaar op het gezicht heeft geplakt. Alles aan haar is rond en mollig, ook haar handen en vast en zeker ook haar lichaam dat door de wijde japon verborgen wordt. Zou deze vrouw een spook zijn en het prachtige huis waarin ze woont een spookhuis? Ze lijkt helemaal niet op een spook. Haar huis is prachtig en zijzelf is prachtig, denkt Rosie. Alsof ze die gedachten geraden heeft, zegt de tovervrouw: ‘Kijk maar om je heen, dan zul je zien dat alles in mijn huis rond en goed is.’ En als Rosie zich in stilte afvraagt hoe de vriendelijke vrouw wel zal heten, komt het antwoord meteen. ‘Je mag mij “Uma Alontu” noemen. Of weet jij misschien een betere naam voor iemand die rond is en in een rond huis woont?’ Ze knipoogt naar Rosie met een kleurig knikkeroog en Rosie begint te lachen. ‘Uma Alontu dus’, zegt ze, ook met een knipoog, want ze vindt de vrouw erg aardig. ‘Maar waarom moest ik hier binnenkomen en waarmee gaan we meteen beginnen? Want dat heeft u gezongen. En ook zong u iets over pom en pannenkoeken. Hoe weet u dat het twee dingen zijn waar ik gek op ben? Niemand kan zo lekker pom maken en pannenkoeken bakken als mijn moeder.’ Met een glimlach die haar ronde gezicht nog ronder maakt, doet Uma Alontu de oven van het ronde fornuis open. En daar komt me toch een heerlijke geur uit! ‘Mmmmm... pom!’ roept Rosie, ‘a switi!’ De vrouw pakt een rond bord uit een ronde kast, neemt met een ronde pannenlap het ronde pomblik uit de ronde oven en schept een groot rond stuk pom op het bord dat ze op de ronde tafel zet. Nog een vork met rond gebogen tandjes en Rosie kan beginnen. ‘Eet smakelijk’, zegt Uma Alontu hartelijk. Dat laat Rosie zich geen tweemaal zeggen. Voor ze van huis ging, heeft ze alleen wat cacao gedronken, haar brood voor de pauze zit in haar tas. Al bij de eerste hap proeft ze dat deze pom even lekker is als die van haar moeder. Als het bord leeg is, zegt de vriendelijke tovervrouw: ‘Zo, en nu de pannenkoeken.’ Met haar mollige handen pakt | |
[pagina 45]
| |
ze een ronde kom met beslag zomaar uit de lucht en een glimmende koekenpan van de wand. Steeds sterker en zoeter wordt de verrukkelijke geur van vanille en kaneel. Rosie begint te watertanden. Voor ze bekomen is van haar verbazing dat zulke dingen allemaal mogelijk zijn in het ronde huis, heeft Uma Alontu al een stapel volmaakt ronde pannenkoeken uit de koekenpan getoverd. ‘Suiker en kaneel?’ vraagt ze. ‘Heerlijk, zo maakt mijn moeder ze ook, ik bedoel natuurlijk: met suiker en kaneel, want toveren kan ze niet.’ Even later smult Rosie van de pannenkoeken. Ze eet er drie. Wat heeft ze daarna een voldaan gevoel. Haar verdrietige stemming is helemaal verdwenen. Dan schrikt ze: ‘Uma Alontu, ik moet naar school, ik zit hier maar pom en pannenkoeken te eten, maar nu kom ik te laat op school, ik krijg vast en zeker straf! Wilt u nu alstublieft de deur terugtoveren?’ ‘Geen enkele straf mi gudu, kijk maar op je horloge.’ ‘Hoe... kan... dat...?’ hakkelt Rosie, ‘nog steeds tien voor half acht? Dat is tovenarij!’ Uma Alontu glimlacht geheimzinnig terwijl ze naar de trap loopt en net even boven de treden omhoog zweeft. Haar lichtblauwe zonnetjesjapon houdt ze met twee handen aan de zijkanten vast. Terwijl ze over haar schouder naar Rosie kijkt, zingt ze bij iedere trede: ‘Geen tovenarij, maar gewoon een geheim, geen tovenarij, maar gewoon een geheim.’ En als ze boven is: ‘Dag Rozewozie!’ ‘Zo noemt mamma me ook altijd’, roept Rosie verbaasd. Maar dat hoort Uma Alontu niet meer omdat ze in het donker boven aan de trap verdwenen is. Het licht heeft ze met zich meegenomen. De zoete vanille-kaneelgeur blijft nog even hangen. Opnieuw begint het huis te trillen en te schokken. De ronde vorm verdwijnt. Voordat het licht verdween, heeft Rosie nog net gezien dat de deur er weer is. Ze pakt haar schooltas en glipt snel naar buiten, gelukkig niet te laat voor school, al heeft ze het gevoel dat ze langer dan een half uur in het ronde huis is geweest.
Is Uma Alontu een spook? Nee, zo'n gulle, hartelijke vrouw kan onmogelijk een spook zijn, vindt Rosie. Is het rode bakstenen huis een spookhuis? Nooit zal Rosie het mooie ronde huis waar ze zich zo op haar gemak voelde, ‘spookhuis’ durven noemen. Misschien wel ‘toverhuis’, zoals ze de vrouw in gedachten ‘tovervrouw’ noemde. En het geheim? Dat haar horloge tien voor half acht wees nadat ze het huis was binnengegaan en nog steeds op tien voor half acht stond toen ze afscheid nam van Uma Alontu? Het geheim nam de tovervrouw met zich mee, evenals het licht van de zonnetjes, toen ze in het donker boven aan de trap van haar ronde huis verdween. |
|