De grote en de kleine hengelaar
(2010)–Cobi Pengel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
Meneer Jonathan Vogelmanaant. | |
[pagina 28]
| |
[pagina 29]
| |
Meneer Jonathan is een van die mensen aan wie je moeilijk kunt zien hoe oud ze zijn. Zijn langzame manier van lopen is die van een niet meer jonge man. De ouders van de kinderen in de buurt waar hij woont, weten te vertellen dat hij, toen zij klein waren, er eigenlijk precies zo uitzag als nu. Slank, niet lang, een glimmend kaal hoofd met alleen aan de zijkanten en boven zijn korte nek wat pluizig haar, toen zwart, nu grijs. Zijn wenkbrauwen zijn dik en borstelig en hebben dezelfde kleur als zijn hoofdhaar. Ook uit zijn neus en uit zijn grote oren groeien plukjes haar. Zijn gezicht is altijd netjes glad geschoren. De kapper waar meneer Jonathan zijn weinige haar af en toe laat bijwerken, heeft wel eens verteld dat ook zijn wenkbrauwen en de haren die uit zijn oren en neus groeien regelmatig worden bijgeknipt. Donkere ogen heeft hij, die dwars door de mensen heen kijken, een forse, een beetje gebogen neus, een vriendelijke mond en een kin met een kuiltje. Spraakzaam is hij niet. Meneer Jonathan woont alleen. Een gezin heeft hij nooit gehad, wat niet betekent dat hij eenzaam is. Zijn grootste liefde gaat niet uit naar de mensen, maar naar de dieren. Het geblaf van zijn honden houdt de buren 's nachts nogal eens uit hun slaap en ook het hanengekraai dat de mensen al voor dag en dauw wekt, kan vooral op vrije dagen, als men wil uitslapen, wel eens hinderlijk zijn, maar ach... van meneer Jonathan verdraagt men het. Hij is een goed mens die niemand kwaad doet en hij hoort gewoon bij de buurt. Achter op zijn erf wonen twee varkens die Happy en Lucky heten. Ook alle honden hebben trouwens namen, maar die kunnen de mensen niet onthouden, omdat het er zo veel zijn. De deur van het hok van Happy en Lucky staat altijd open, zodat het dikke tweetal zich vrij tussen de andere dieren kan bewegen. Kippen zijn er natuurlijk ook, zodat de mensen uit de buurt dagelijks terecht kunnen voor verse eieren. Ver van het huis staan bijenkorven en omdat zijn bijen heerlijke honing maken, heeft meneer Jonathan nooit gebrek aan klanten. Ook een zwarte pony, Blaka genaamd, hoort bij zijn ‘dierentuin’. Als de buurtkinderen het vragen, mogen ze af en toe een ritje maken op Blaka's rug. In de loop der tijd zijn er heel wat dieren gekomen en gegaan. De bijzondere buurman hield er zelfs enkele maanden een kleine kaaiman op na, die hij vissen voerde en liet zwemmen in een groot bekken op het erf, tot groot plezier van de kinderen uit de buurt. Een deel van zijn erf is met verschillende groentesoorten en aardvruchten beplant. Die worden net als de eieren en de honing verkocht. Verder staan er allerlei soorten vruchtbomen op zijn erf die ieder op hun eigen tijd vruchten dragen. De bordjes op zijn poort wisselen. Die met ‘Eieren te koop’ en ‘Honing te koop’ hangen er altijd. Bordjes met ‘Manje te koop’, ‘Pommerak te koop’, ‘Tomaten te koop’, ‘Advocaat te koop’ zijn afwisselend en vaak tegelijkertijd op de poort te zien. Dat alles levert hem genoeg op om van te kunnen leven.
Op een dag merken de mensen in de buurt dat meneer Jonathan met iets nieuws begonnen is. Nooit eerder had hij belangstelling voor zangvogels gehad. Waarschijnlijk genoot hij al voldoende van de vogels in zijn vruchtbomen, dacht men. Maar opeens komen er zangvogels. Hij koopt ze in alle dierenwinkels in de stad. Ook de mensen in zijn buurt en die van verder weg biedt hij geld voor hun twatwa, gelebek, rowti, repman, dyak en pikolet. De kooien koopt hij erbij. Zo heeft hij binnen korte tijd een grote verzameling. Iedereen vraagt zich af wat dit nu weer voor een vreemde gewoonte is. Vooral omdat iemand niet lang daarna op het erf een enorme berg vogelkooien ziet liggen. Zangvogels kopen en dan de kooien op een hoop gooien? Waar zijn de vogels gebleven? Wat heeft hij ermee gedaan? Men vindt het maar gek. Een nieuwsgierige buurvrouw stuurt haar kinderen eropaf. | |
[pagina 30]
| |
‘Jenny, snel, ga honing kopen, maar kijk ook goed of je die zangvogels ergens ziet! Claudy, ik heb tomaten nodig om te koken, ga vlug en kijk om je heen naar die vogels die hij gekocht heeft!’ Beide kinderen komen terug met dezelfde boodschap. De zusjes Jenny en Claudy vertellen hun nieuwsgierige moeder dat de zangvogels op het erf tussen de andere dieren rondvliegen. ‘En ma,.sommige zitten op zijn kale hoofd!’ ‘Andere hangen aan de plukken haar die uit zijn oren groeien!’ ‘Een heleboel zitten in zijn nek en op zijn schouders ma! Ma zou het zelf moeten zien om het te geloven! Als hij loopt, blijven ze gewoon zitten!’ Hun moeder weet niet wat ze ervan denken moet. ‘Vliegen ze dan niet weg? Blijven ze echt zitten?’ ‘Ja ma, echt waar ma! Ma moet zelf maar eens gaan kijken!’ En dan bedenkt Claudy: ‘Zullen we meneer Jonathan voortaan “Meneer Jonathan Vogelman” noemen?’ Daar lachen ze alledrie om. ‘Maar niet als hij het hoort hoor’, zegt moeder, ‘want jullie moeten wel altijd respect voor meneer Jonathan blijven houden.’ Na een tijdje is de buurt aan het vreemde verschijnsel gewend. De vele dierengeluiden die steeds huizen verte horen waren geweest, worden overstemd door het zingen van de zangvogels. Het lijkt alsof ze hun mooiste liederen voor meneer Jonathan Vogelman hebben bewaard.
Op een warme avond kan Jenny niet slapen. Ze is al tweemaal naar beneden gegaan om ijswater te drinken, maar terwijl iedereen in huis al lang in diepe rust is, lukt het haar niet in slaap te vallen. Ze leunt uit het venster aan de kant van meneer JonathanVogelmans erf om wat koelte te zoeken. Het is stil op het grote buurerf. Alles ziet er vredig uit in het maanlicht. De dieren slapen en ook meneer Jonathan Vogelman slaapt. Dat denkt Jenny tenminste... Opeens ziet ze hem tot haar verbazing door de achterdeur naar buiten komen, zoals gewoonlijk omringd door zijn vogels. Ze bedekken zijn kale hoofd, ze zitten op zijn grote oren, in zijn nek en op zijn rug, op zijn armen en benen en zijn kleren. Jenny ziet hoe meneer Jonathan Vogelman met langzame stappen naar het midden van zijn erf loopt waar hij met wijd uitgespreide armen blijft staan. Ze buigt zich nog wat meer naar voren om niets te missen van wat er zich op het buurerf afspeelt. Ze weet zeker dat als ze dit de volgende dag zal vertellen, niemand haar gelooft. Men gaat haar uitlachen en zeggen: ‘Ach Jenny, dat heb je gedroomd!’ Daarom besluit ze om Claudy, met wie ze de kamer deelt, te wekken. ‘Claudy..., Claudy..., word wakker’. Jenny schudt haar zusje door elkaar. ‘Ik heb het gevoel dat er vreemde dingen gaan gebeuren op het erf van meneer Jonathan Vogelman, vlug, word wakker!’ ‘Hè... wat? Waarom maak je me wakker? Laat me slapen!’ ‘Ik zeg je toch waarom ik je wakker maak, er gebeurt iets vreemds hiernaast! Kom vlug kijken!’ Slaperig komt Claudy uit bed en gaat naast Jenny bij het venster staan. Ze is meteen klaarwakker als ze buurman doodstil in zo'n vreemde houding ziet staan. ‘Het lijkt wel alsof hij ergens op wacht’, fluistert ze. ‘De vogels zijn doodstil. Dat is niet gek 's nachts. Maar ze bewegen ook niet. Je ziet dat ze luisteren. Ze wachten op iets. Ze kijken allemaal naar boven’, fluistert Jenny terug. | |
[pagina 31]
| |
Opeens... alsof iemand -onhoorbaar voor de zusjes- ‘NU’ geroepen heeft, beginnen alle vogels tegelijk hun vleugels op en neer te bewegen, terwijl ze hun mooiste liederen laten horen, mooier dan Claudy en Jenny ooit vogels hebben horen zingen. Langzaam, langzaam stijgen de vogels op, samen met meneer Jonathan Vogelman. Jenny en Claudy wrijven in hun ogen, knijpen zichzelf en elkaar in de armen. Nee, ze dromen niet, ze zijn wakker en wat ze zien, gebeurt echt! Hun buurman wordt door zijn vogels opgetild en omhoog gedragen. Het prachtige gezang wordt zachter, steeds zachter, tot meneer Jonathan Vogelman en zijn vogels in een grote wolk verdwijnen en er niet meer uit tevoorschijn komen. De meisjes zijn enkele minuten stil en dan zegt Jenny eindelijk: ‘Zou hij echt weg zijn? Of zou hij morgen weer gewoon op zijn erf rondlopen?’ ‘Morgen?’ zegt Claudy, ‘je bedoelt straks, want het is al bijna ochtend. Hoor maar: de hanen kraaien al. Kom, laten we nog een beetje proberen te slapen voor mamma ons roept om op te staan.’ Ze gaan in bed liggen en vallen in een lichte slaap.
Al gauw worden ze gewekt door de opgewonden kreten van hun moeder die, zoals elke ochtend, verse eieren voor het ontbijt bij meneer Jonathan had willen kopen. Op haar roepen bij de poort hadden alleen de dieren antwoord gegeven. De honden hadden geblaft, Lucky en Happy waren knorrend komen aanlopen, Blaka had gehinnikt, de hanen hadden nog eens uit volle borst gekraaid en de kippen hadden met luid gekakel laten horen dat ze zoals elke ochtend hun plicht hadden gedaan en voor verse eieren hadden gezorgd. De moeder van Jenny en Claudy had meneer Jonathan Vogelman nergens gezien en ook zijn vogels niet. Eindelijk had ze het gedurfd om de poort open te duwen. Ze was het erf opgelopen en had geroepen: ‘Meneer Jonathan, meneer Jonathan!’ Toen zag ze hem midden op het erf liggen. Al zijn dieren lieten hun stemmen nog steeds horen, maar rondom meneer Jonathan Vogelman zelf heerste er een vredige stilte. Van zijn zangvogels was er niet één te bekennen. Hijzelf lag op zijn rug met zijn armen wijd uitgespreid, de handen geopend. Het leek alsof hij met dat gebaar de vogels hun echte vrijheid had geschonken. De glimlach die hem weer een jong gezicht gaf, deed vermoeden dat de donkere ogen iets moois hadden gezien voor ze zich voorgoed hadden gesloten.
Jenny's gevoel dat niemand het vreemde verhaal zou geloven, bleek juist. Iedereen zei dat de zusjes het gedroomd hadden. Maar Jenny en Claudy wisten wel beter: meneer Jonathan Vogelman was die nacht door zijn vogels naar de hemel gedragen. |
|