De grote en de kleine hengelaar
(2010)–Cobi Pengel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
De grote en de kleine hengelaar
| |
[pagina 22]
| |
[pagina 23]
| |
Als Harold de volgende ochtend opstaat om naar school te gaan, lijkt het, net als gisteren, allemaal een droom te zijn geweest. Toch twijfelt hij. Knorremienie was er alweer en ze had hetzelfde verhaal. Voor de tweede maal was ze haar kudde kwijt. Krabdagu Kef, Bradi Bigi Todo die eigenlijk Paradisi was, Kwikwi, Mmanten Winti en Neef Sibibusi hadden zich deze keer niet laten zien of horen. Maar voor hen waren er andere dieren in de plaats gekomen: Masra Owrukuku en zijn onderdanen die de lichtfee Fine Faya Fee hadden geroepen en Fine Faya Fee zelf, die Knorremienies poot met licht en warmte genezen kon. Harold weet niet meer wat hij ervan denken moet. Hij besluit om beide verhalen die avond toch maar aan zijn vader te vertellen. Die houdt immers net zo veel van sprookjes en van avonturen als hijzelf. Ze hebben een bijzondere band met elkaar, want behalve vader en zoon en behalve de grote en de kleine hengelaar zijn ze ook vrienden. En vrienden moeten elkaar alles kunnen vertellen, vindt Harold.
‘Pappa, ik heb nu al twee nachten een sprookje gedroomd’, begint Harold als zijn vader hem die avond komt voorlezen. ‘Of eigenlijk weet ik niet zeker of ik het gedroomd heb of dat ik het allemaal echt beleefd heb. Het leek eigenlijk geen droom, maar het kan ook niets anders zijn als ik er goed over nadenk.’ Het voorlezen gaat die avond niet door, want Harold geeft zijn vader een uitgebreid verslag van de twee avonturen die hij beleefd of gedroomd heeft. Als hij uitgesproken is, zegt pappa: ‘Harold, ik vind je verhalen gewoonweg grontapu! Toen ik zo jong was als jij, had ik vaak zulke dromen. O, wat heb ik veel beleefd, vaak vele nachten achter elkaar. Ik zou er wat voor over hebben als zoiets ook nu nog eens met mij gebeurde.’ ‘Echt waar pappa? Meen je dat? Dus je gelooft me? Je denkt niet dat ik het maar verzonnen heb?’ ‘Nee, kleine hengelaar, je bent een echte zoon van de grote hengelaar, we zijn vrienden, dat weet je toch? En weet je wat? Ik kom vanavond gezellig bij jou slapen. Ik leg het mamma wel uit, ze zal het begrijpen. De kleine en de grote hengelaar slapen vanavond samen. Wie weet, beleven we vannacht dan ook samen een avontuur.’ De handpalmen worden met een flinke klap tegen elkaar geslagen en ‘YES’ roepen beiden.
Harold heeft nog niet zo lang geslapen als pappa hem voorzichtig wakker maakt. ‘Harold’, fluistert hij, ‘hoor je dat keffen in de verte?’ Harold is meteen wakker. ‘Dat is mijn vriend Kef, pappa’, fluistert hij terug. Ze blijven luisteren. Het keffen komt dichterbij, het lijkt naar het huis toe te komen. Er zijn andere geluiden: het fluiten van de pikin todo, het sjirpen van de krekels, af en toe het tikken van regendruppels op het dak, de nachtwind die langs het venster strijkt. Maar het keffen klinkt er duidelijk bovenuit en het komt steeds dichterbij. ‘Kef..., kef..., kef...’, klinkt het heel duidelijk, nu onder het venster. ‘Kom Harold, opstaan’, zegt pappa. ‘Je vriend Kef roept je. Ik ben er zeker van dat er een nieuw avontuur wacht en deze keer gaan we samen.’ Vlug kleden ze zich aan en even later staan ze buiten. En jawel: op het erf wacht Kef al op hen. ‘Dit is mijn pappa, Kef’, zegt Harold. Maar dat had Kef al begrepen. ‘We moeten opschieten, het is de hoogste tijd, we hebben geen minuut meer te verliezen’, keft hij. ‘Wat bedoel je, Kef? Waarvoor is het de hoogste tijd? vraagt Harold. | |
[pagina 24]
| |
Pappa houdt zich stil. Hij ontmoet Kef pas voor de eerste keer, terwijl Harold en krabdagu Kef al vrienden zijn. ‘De hoogste tijd’, herhaalt Kef, ‘er is geen minuut te verliezen. Jullie worden verwacht op mijn grote feest. Ik ben jullie komen halen. Je pappa is ook welkom, maar alleen omdat hij jouw vader is.’ ‘Bedankt, Kef’, zegt Harold, ‘maar vertel me nu eerst eens wat meer. Wat voor feest wordt er gevierd?’ ‘Dat vertel ik wel terwijl we naar het bos lopen’, antwoordt Kef. En zo gaan ze op stap. Kef voorop, Harold volgt hem en daarna zijn vader. Kef begint te vertellen. ‘Ik geef een feest voor alle bewoners van het bos’, keft hij. ‘Maar ik heb besloten dat de grote en de kleine hengelaar, die zo dicht bij het bos wonen, er ook bij mogen zijn. Met jou hebben enkele van ons al kennis gemaakt, Harold. Maar ik weet dat jij en je vader vrienden zijn, dus daarom vind ik dat hij er ook bij hoort.’ ‘Dat is aardig van je, Kef’, zegt pappa nu, ‘bijzonder aardig. Sinds ik zo jong was als Harold, heb ik geen avontuur meer beleefd. Ik ben dus blij dat ik ook ben uitgenodigd.’ Pappa gaat nu naast Harold lopen en ze houden eikaars hand vast. Beiden zien verlangend uit naar wat er zal gaan gebeuren. Plotseling vlamt er een fel licht tussen de bomen op. Harold en pappa moeten elkaar loslaten om hun ogen met hun handen te bedekken. ‘Dat moet Fine Faya Fee zijn pappa’, fluistert Harold opgewonden. ‘Ik heb het begrepen’, fluistert pappa terug. ‘Ik zal mijn licht wat zwakker maken, zodat jullie mij kunnen zien’, klinkt de hoge, zangerige stem. Harold en pappa pakken elkaar weer bij de hand. Ze zien een warmrood schijnsel dat het bos prachtig verlicht. ‘Vannacht ben ik de feestverlichting’, horen ze Fine Faya Fee zeggen. Even later zien Harold en pappa zowaar Paradisi, de zonnevogel verschijnen. Hij spreidt zijn kleurige vleugels uit in Fines warmrode licht. Paradisi vindt het licht van Fine Faya Fee even mooi als dat van de zon. Er klinkt luid gekraak in de struiken onder de bomen. ‘O nee’, roept Harold, ‘niet weer! Knorremienie, kom me niet vertellen dat je voor de derde keer je kudde kwijt bent!’ ‘Krrr..., krrr..., krrr..., nee, o nee’, knort Knorremienie, want zij is het werkelijk, ‘ik ben inmiddels een nachtje ouder Harold. Ik heb al geleerd om de kudde bij te houden. Mijn familie slaapt hier vlakbij, maar het zou een beetje te druk worden als ik iedereen meegenomen had. Daarom ben ik maar alleen gekomen. Kef heeft me uitgenodigd. Wat gaat er eigenlijk gebeuren, Kef?’ ‘Dat zul je gauw genoeg zien, Knorremienelienepien’, rijmt krabdagu Kef. ‘Dit is Knorremienie, pappa’, zegt Harold. ‘Het zou niemand anders kunnen zijn’, lacht pappa. ‘Aangenaam kennis met je te maken, Knorremienie.’ En plagend zegt hij: ‘Ik merk dat je deze keer geen zakdoek nodig hebt.’ ‘Chri..., chri..., chri’, giechelt de pingo knorrend, ‘je hebt alles aan je vader verteld Harold! Geen bezwaar hoor, maar dat ik huilde, dat kon je toch verzwegen hebben? Ik schaam me dood,... chri..., chri..., chri...’ Inmiddels zijn er ook een heleboel knipperende vuurvliegjes verschenen die overal in het bos Fine Faya Fee helpen om de feestverlichting nog mooier te maken. Dan klinken er krachtige vleugelslagen. Masra Owrukuku en zijn onderdanen zijn aangekomen. | |
[pagina 25]
| |
‘Wie ontbreken er nog?’ vraagt Masra Owrukuku op strenge, maar toch vriendelijke toon. Er nadert een zacht ruisen door de bladeren van de bomen. Uit het ruisen klinken woorden: ‘Ik ontbrak nog, Masra Owrukuku, maar nu niet meer. Ik ben wakker geworden door de drukte en het feestelijke licht in het bos.’ Het is Mmanten Winti. ‘Ik sliep nog, maar ik wil er zo graag bij zijn. Kan iemand mij vertellen wat er precies gaat gebeuren?’ Niemand kan Mmanten Winti antwoord geven. Harold en zijn vader niet, Fine Faya Fee niet, Paradisi niet, Knorremienie niet, Masra Owrukuku en zijn onderdanen niet en zelfs Kef niet, die eigenlijk de enige is die alles over het feest weet. Want... er vliegt plotseling een razende storm door het bos die een hevige regenbui meebrengt. De storm blaast iedereen omver. Zelfs Fines warme licht wordt gedoofd. Het wordt koud en donker in het bos. De regen maakt alle feestgangers kletsnat... het is Neef Sibibusi. Zijn boze stem buldert: ‘Dat komt ervan als ik niet uitgenodigd word voor het feest... boehhh... oeiii... ik zal zelf wel een feest geven, ik blaas jullie allemaal ver weg, weg uit het bos jullie allemaal. Boehhh... oeiii... jullie feest gaat niet meer door, het is nu mijn bos en mijn feest, jullie feest gaat niet meer door, weg uit mijn bos..., weg uit mijn bos..., weg uit mijn bos..., worden jullie maar nat..., worden jullie maar nat..., worden jullie maar nat...’
Harold hoort de laatste woorden als een echo, heel in de verte... Hij schudt zijn vader wakker: ‘Pappa, pappa, het stormt en het regent, ik hoor de zinkplaten op het dak schuiven en we hebben het raam opengelaten, de vloer zal kletsnat geworden zijn!’ Verschrikt springt pappa uit bed om het raam te sluiten. ‘Ik zal een dweil en een emmer halen, blijf jij in bed Harold. We maken mamma niet wakker. Ik zal de boel wel opruimen.’ Pappa maakt het licht aan en als het naar binnen gewaaide regenwater is opgedweild, komt hij op de rand van Harolds bed zitten. Ze glimlachen, geven elkaar een knipoog en slaan de handpalmen met een forse beweging tegen elkaar. Het ‘YES’ klinkt gelijktijdig uit beide monden. ‘Bedankt, kleine hengelaar van me, bedankt dat ik je droomvrienden mocht leren kennen. Het was grontapu. Een echt avontuur.’ En terwijl hij zich naar Harold toebuigt, fluistert pappa in zijn oor: ‘Alleen is het jammer dat het feest niet is doorgegaan! Misschien een volgende keer?’ |
|