De menschetende aanbidders der zonneslang
(1907)–F.P. Penard, A.P. Penard– Auteursrecht onbekendXVI. Ziekten. Doodenzang en Ceremoniën. Zweepdans der Arowakken. Het verlaten van behekste plaatsen.De behandeling van zieken onder de Indianen schijnt naar onze meening, uiterst wreed, hoewel dit meer denkbeeldig dan werkelijk is, wijl de zieke zelden iets vraagt, doch tevreden is als men zijn schamel voedsel plaatst naast zijn hangmat. Alleen in geval van algeheele hulpeloosheid, wordt hij door eene oude vrouw verzorgd (zie verder Piaaiisme). Zoodra zich een sterfgeval in een Caraibische familie heeft voorgedaan, komen al de familieleden en vrienden van den overledene opdagen. Is de doode een man, dan beginnen al de personen, dien hij met de opbrengst zijner jacht onderhield te weeklagen. O! zucht de moeder, hij was een groot jager, nooit stond de barbakot leeg, zijne massoewa's zaten altijd vol visschen, zijn pijl miste nimmer het doel. Wie zal thans Akoeli's schieten, wie den Pakira vervolgen en de Anjoemara's met pijlen treffen! O! mijn man, weent de vrouw, hoe vroeg moet ik u missen. Nimmer hebt gij mij mishandeld gelijk zoovele anderen. Voor u te werken, was een lust. Nimmer doofde het vuur onder de barbakot uit, want gij waart een groot jager en visscher. En thans moet gij eenzam onder den grond vertoeven en alleen de mieren en de KapasieGa naar voetnoot(63) zullen u komen bezoeken. Terug zult gij gaan tot den worm, waaruit gij ontstondt. (Zie ook Kainemu). In vroeger jaren bleef het lijk 8 tot 10 dagen (volgens Hartsinck 30) boven den grond en al dien tijd moest de vrouw in de nabijheid zitten teneinde met een speciaal daartoe vervaardigden | |
[pagina 175]
| |
waaier de lijkvliegen weg te drijven. Niet een mocht zich op het lichaam nederzetten. Was eindelijk het lijk gedeeltelijk tot ontbinding overgegaan, dan werd in de hut van den overledene een kuil gegraven, waarin eene belegging van palmbladeren. Gewikkeld in zijn hangmat plaatste men den doode in eene zittende houding, met de knieën opgetrokken onder de kin, in zijn laatste rustplaats te zamen met al de voorwerpen, boog, pijlen, bijlen enz., dien hij gedurende zijn leven gebruikte. Zorg werd enkele malen gedragen een koord in het graf te plaatsen teneinde den vermoedelijken moordenaar vast te binden.Ga naar voetnoot(64) Alles gereed bedekte men het graf en stookte er zoolang een vuurtje op tot dat de aarde goed stevig geworden was. Een familielid of de echtgenoot(e) van de(n) overledene moest tevens verscheidene dagen lang op het graf in de hut slapen, waarna de plaats voorgoed verlaten werd. Gold het een kapitein of hoofdman dan werd volgens oude schrijvers, een zijner vrouwen, doorgaans een oude, levend met hem begraven teneinde hem op de groote reis door de duisternis hulp te bieden. De oudste zoon erfde alles, tot zelfs de vrouwen van zijn vader. Na een jaar werden de beenderen van den overledene opgegraven, in eene mand geplaatst en als aandenken in de hut opgehangen. Sommige Caraïben echter verbrandden hunne dooden te zamen met al wat deze aan aardsche goederen, ja zelfs slaven bezaten.Ga naar voetnoot(65) Ook de beenderen werden soms tot poeder verbrand en met drank gemengd door vrienden en bloedverwanten gedronken. Vermoeodelijk geschiedde dit niet alleen uit eerbied, maar wel om | |
[pagina 176]
| |
in zich den geest of de kracht van den overledene op te wekken. Ook werden er enkele malen fluiten uit de beenderen vervaardigd. Kalienja's van dezen tijd begraven hunne dooden in eene liggende houding. Als lijkkist gebruiken zij dikwijls de twee helften van de korjaal, waarvan de overlevende zich in zijn leven bediende. Van onmenschelijkheden en vreemde gebruiken is bij hen geen sprake meer. Alleen wordt na acht dagen een z.g. neg.eng. tapoe-horo (sluitgat) gegeven, die doorgaans ontaardt in een braspartij. En dat zoowel onder Arowakken als Caraiben. De vroegere gebruiken der Arowakken verschilden slechts weinig van die der Kalienja's. Ook zij bewaarden de beenderen hunner kapiteins in korven of in skeletvorm. De begrafenis werd echter voorafgegaan en gevolgd door een dans. De mannen schaarden zich in twee rijen waaruit twee dansers traden, die de een achter den ander gingen staan. De achterste nam een zweep makwari van zeilgras gevlochten of wel van een rietsoort sangrafoe (Costus nweo-purpureus) en sloeg daarmede op de kuiten en dijen van zijn makker tot er bloed te voorschijn kwam. Dan verwisselden beiden van positie en het schouwspel werd herhaald. Ook bij andere gelegenheden gebruikte men den makwari. Soms liet de kapitein het geheele dorp, mannen zoowel als vrouwen, zich naast elkander scharen en elkander op de bovenstaande wijze tuchtigen. Jonge lieden ontvingen tien slagen, oude daarentegen dertig en meer. De ceremonie geschiedde uit eerbied voor de nagedachtenis der dooden of ook wel om den moed en de kameraadschap bij de levenden op te wekken. Een Arowaksch Piaaiman verklaarde ons echter nadrukkelijk dat de voornaamste reden van den dans bestond in het uitdrijven van den Slechten Geest Yawahu. Hij beweerde tevens, dat de ceremonie thans nog enkele malen onder de Arowakken voorkomt. De gebruiken der Warrau's in Demerara verschillen niet veel van die der Caraiben. Evenzoo wordt er eenige dagen na de begrafenis een groot drankfeest gegeven. Zoodra in vroeger tijden enkele, spoedig achtereen volgende sterfgevallen zich op één plaats hadden voorgedaan, verklaarde de Piaaiman den omtrek als behekst en ongeschikt om verder bewoond te worden. Ook in geval dat het Piaaien van dieren eenige malen slecht uitviel m.a.w. schaarschte van wild in den omtrek zich voordeed, werd het oord onmiddellijk door de bewoners verlaten. Was de vlucht het gevolg van een epidemie zooals pokken, dysentrie enz. dan hakten de vluchtenden boomen op hun weg om ten- | |
[pagina 177]
| |
einde den Joleka te beletten hen te volgen of wel zij verbrandden hunne achtergelaten woningen en andere bezittingen. Spoedig na hun vertrek schoot het jonge groen overal op en waren binnen een kort tijdsverloop alle sporen van eene vroegere openhakking verdwenen, zoodat meermalen zelfs een kleinzoon niet in staat was, de juiste plek aan te wijzen, waar zijn grootvader gewoond had. Ook nu nog verlaten de Roodhuiden dikwijls bij de geringste aanleiding hunne woonplaatsen teneinde elders nieuwe, ziektevrije jachtterreinen op te zoeken. Indianen van onzen tijd rouwen niet lang om hunne echtgenooten, hoewel de man of de vrouw eenige maanden ongetrouwd blijft. In vroeger tijden echter moest eene Arowaksche vrouw zich bij den dood van haar man, van alle versiersels ontdoen. Zij sneed tevens het haar af en moest wachten met een anderen echtgenoot te nemen totdat het haar weder eene zekere lengte bereikt had. |
|