De menschetende aanbidders der zonneslang
(1907)–F.P. Penard, A.P. Penard– Auteursrecht onbekendXVII. Bekoringsmiddelen, afkomstig van den Dubbelgeest. Zinnebeelden. Hartstochten enz. in diervormen. Symbolen.De Magneet trekt het staal met onzichtb're kracht,
't Metaal schijnt er door in bekoring gebracht;
Met d'oogen zien wij hoe het wonder geschiedt,
Maar schudden het hoofd en begrijpen het niet.
Ieder Surinamer of vreemdeling, die eenigen tijd in werkelijk contact met de bevolking is geweest, heeft denkelijk meermalen hooren spreken over een zeker onfeilbaar Indiaansch toovermiddel, genaamd toelala of troelala, dat in staat zou zijn, liefde op te wekken. Maar slechts enkelen weten, dat er ook andere bekoringsmiddelen bestaan. Inderdaad bezit elke diervorm, vogel enz. waarvan het vleesch tot voedsel strekt, een bepaalde toelala. Verder zijn er bekoringen van verschillende hartstochten, van vermoeidheid standvastigheid enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het woord toelala hetgeen beteekent geestzaad van dubbele, aardsche bekoringGa naar voetnoot(66) hoewel onder Indianen als Negers bekend, is zuiver Caraïbisch. Zelfs de Arowakken gebruiken het in stede van hun eigen uitdrukking ‘biena’ die eveneens dubbele bekoring aanduidt. De veronderstelling gaat, dat alle toelala's afkomstig zijn van den Slangegeest, wijl het de Slang was die door haar mat oog, bij den mensch de zucht tot zonde opwekte, waarover later. Om ze te verkrijgen doodt men eene groote slang, bv. eene Aboma (Boa constrictor) en begraaft het lichaam, nadat alle leven er uit verdwenen is, hetgeen soms eerst na een geheelen dag geschiedt onder den grond, na eerst alles op de plek te hebben afgebrand. Na verloop van eenige dagen ontspruiten dan overal knollen of tajers, Car. moran, Ar. todoli. Een ander middel bestaat in het binden der doode slang op een langen horizontalen staak, die op twee vertikale staken rust (een barbakot). Vervolgens wordt het lichaam geheel met palmbladeren bedekt en stevig met lianen omwonden, zoodat Gieren er niet aan kunnen komen. Kan men geen slang vinden, dan is het voldoende, de planten op een plaats, waar een wouddier gelegen heeft, weg te branden. Doch de zoo verkregen toelala's missen veel van de eigenlijke bekoorkracht. Over de geheele lengte en breedte van het rottende karkas, hetzij geplaatst onder of boven den grond, ontspruiten nu knollen in menigte. Immers, de geheele bodem zit vol van zaden, die slechts op eene gunstige gelegenheid wachten, om te ontkiemen, hetgeen vooral geschiedt na afbranding of omspitting van het terrein. Dat er op de plaats bijna uitsluitend tajers ontkiemen, vindt zijn oorzaak in het feit, dat over het algemeen slechts deze planten boven het rottende kreng kunnen groeien. De voornaamste en meest voorkomende dezer tajersoorten, is de scharlaken gevlekte Calidrium bicolor van welke de bloem aan een langen steel groeit en eene verdikking bovenaan vormt waaruit een wit blaadje steekt dat een bruinachtig, merkwaardig op eene slang gelijkend 6 cM. lang uitgroeisel omgeeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Volgens den Indiaan ontstaan de bekoringen direct uit het lichaam der slang. In elk zit een geest van bekoring, die een anderen geest omstrengelt en vastbindt gelijk de levende Worgslang hare levende prooi door vrees bekoort, aantrekt en vastlegt. De brekende oogen van het geworgde slachtoffer puilen dan uit hunne kassen (begeerigheid); en zoo is men er toe gekomen, zoowel onder Indianen als onder negers om het woord kori, tesi ‘bekoring’ als verduisterde ‘gebroken oogen’ aan te duiden. Een collectie Indiaansche bekoringsmiddelen of toelala.
In welken vorm de toelala zich voordoet, bezit zij onder den grond een knol. Zij toont tevens hetzij in bladvorm, kleurteekening, tajer enz. eene zekere gelijkenis met het te bekoren voorwerp; verder komt nog in aanmerking de dikte en grootte van het blad alsmede het ritselend geluid dat het voortbrengt bij het wrijven tusschen duim en wijsvinger. Er mogen ook slechts vier bladeren bij elkander groeien, alle even groot en onbeschadigd. En uit dit boek der natuur leest de Indiaan tot welk doeleinde eene bepaalde tajersoort dient evenals een professor aan een universiteit de standaardwerken zijner voorgangers bestudeert De toelala komt voor in twee vormen, nl. dezulke, die alleen dienen, tot goede doeleinden en dezulke, die tevens kunnen gebruikt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden tot het stichten van kwaad. Onder deze laatsten zijn begrepen de bekoringen van Jaguars, Slangen enz. (zie strijdzang en dans). Immers het bekoren en naar zich toe trekken van deze schadelijke gedierten tot goede doeleinden of om hen te dooden, is een nuttig werk. Doch welk eene wreedheid als de toelala geplaatst wordt in de pagaal, de hut of aan de hangmat, enz. van een mensch, die alzoo regelrecht in het verderf loopt. Om dezelfde redenen bestaan er geen toelala's voor Pirins, Sipari's en dergelijke venijnige gedierten. Immers het bekoren en aantrekken dezer onder water levende wezens levert een vreeselijk gevaar op. Ook de bekoringen van ziekten, geestpijlen enz. mogen nimmer inwendig gebruikt worden, wijl ze dan in plaats van de pijn uit integendeel in het lichaam trekken. Men plant ze dus, evenals de toelala tot het opwekken van twist enz. doorgaans een eindje van het kamp af; hoewel niet zoo ver als de jachtbekoringen. Menigmalen hebben wij Indianen in de grootste verwondering zien staan voor onze collectie toelala, uit alle deelen van Suriname bijeengebracht. Hoe, werd ons eens gevraagd, durft gij al deze kwaadaardige planten in uw huis en tuin telen; zijt gij, die zoo goed op de hoogte schijnt, niet bang onheil in allerlei vormen aan te trekken? Neen, antwoorden wij, want er gaan te veel vrouwen hier voorbij O! dat is wat anders, klonk het, hoewel ik u toch zou aanraden voorzichtig te zijn. Met deze dingen temmen (bedwingen) wij onze vrouwen en worden evenzoo door hen bedwongen. Het grootste blijk van vertrouwen dat een Roodhuid iemand kan betoonen, is ongevraagd een beetje toelala aan te bieden, b.v. tegen diefstal en ter opwekking van liefde. Beduidt men den gever dat diefstal en vrijage niet in onze gedachten zijn, dan luidt het antwoord: hoe kunt gij weten wat de toekomst voor u bevat. Denk er eens aan dat u zulk een geval overkomt, en ik uw vriend, ben in het woud en niet in staat u te helpen! De toelala's, die in het woud groeien en ook dezulken, op kunstmatige wijze opgewekt, zijn waardeloos, zoolang de geest van het te bekoren voorwerp er niet in gebracht is. Tot dat doeleinde wordt de knol gespleten en in de spleet iets hoe gering ook, van het begeerde doel geplaatst. Of wel men bemest den knol, die alzoo den geest in zich trekt. Geldt het een dier, dan geschiedt de bemesting met bloed, vleesch enz, van de bepaalde diersoort, bv. de Tapir-bekoring wordt met tapirbloed, vleesch, herse nen enz. gevoed, want | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Gelijk ik u voed, verwacht ik van u, ‘Omstrengel, bekoor den Tapir, gelijk uw lichaam (de slang), en geef hem terug als gij ernaar gevraagd wordt. De meeste bekoringen voor het gebruik, moeten nimmer in de nabijheid van het kamp geplant zijn. Want er bestaat niets ter wereld dat de slang zoo aantrekt als de vrouw; inderdaad kan zij, onder zekere omstandigheden, de bekoorkracht uit een geheel veld toelala's trekken. De vrouwen weten dat ook wel en houden zich geheel af, hoewel zij het zijn, die de toelala's bereiden voor de mannen. De bereiding van alle bekoringen geschiedt in een kalebas of prapi (met of zonder water er in). De knollen worden gestampt, gesneden of geraspt tezamen met roekoe, of koesoewe, en zoo het een dier geldt, ook de stankklieren (plek aan het lichaam, dat het onaangenaamst riekt), afval, wormen uit de rotte hersenen, vooral van vogels, die den jager de schuilplaats der prooi moeten aanwijzen. Verder eenige Bladdragers of Parasolmieren, die onbeladen naar een boom toe trekken alsmede enkele die met blaadjes terugkeeren. Want dat is het zinnebeeld van succes; geen mier toch keert onverrichter zake terug. Soms gebruikt men ook Padden enz. die een sterken geur bezitten en niet te vergeten wormen uit het hart de hersenen enz. van een der kleinere soorten IJsvogels vooral Ceryle superciliosa. Want dit vogeltje slijpt zijn snavel tegen een boomstronk terwijl zijn geluid klinkt als het sri-sri voortgebracht onder het slijpen van een mes. Bemerkt hij een prooi, dan schiet hij, een levende pijl gelijk onder water en keert zelden onverrichter zake terug. Dusdoende vormt hij, naar Indiaansche opvatting het zinnebeeld der gelukkige jacht, doch vooral der visscherij. De Indiaan wrijft of ent door insnijdingen zich in met het mengs el:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ongelooflijk als het moge klinken, de jachtbekoring doet inderdaad wat ervan beweerd wordt. Zij wekt het vertrouwen op, zij bekoort, houdt vast, en trekt den geest van het dier zoodanig aan, dat het den jager te gemoet loopt. Immers, de stank van den afval en andere bestanddeelen der bereiding is zooveel sterker dan de geur van den Indiaan, dat het dier in den komende, niet een mensch, doch een dier van eigen soort meent te ruiken. Het staat dus gerust op en gaat den naderende te gemoet. Zelfs al ziet het dier den jager, dan nog blijft het staan Zijn instinct is in de war; immers, het ziet een mensch (vijand) doch ruikt een vriend. Om een specialiteit te worden en boven anderen uit te blinken bij de jacht op eene bepaalde diersoort, bv. een hert, moet de Indiaan steeds de brekende oogen van het gedoode dier likken. Zoodoende neemt hij in zich op den hertengeest en verkrijgt in de oogen van levende herten de gedaante van een hert. Hij wordt dan wat de Arowakken een balili (baas of meester) noemen, mits hij de moeite wil nemen, zijn neus voor reuk en adem te openen Dit nu geschiedt door een spits uitloopend touw van vezels in de neusgaten te steken en door den mond weer uit te trekken. Verder moet hij zich, ten einde alle kwade invloeden te verdrijven, laten bijten door venijnige mieren, elk in een spleetje aan het uiteinde van een stokje vastgehouden en tegen het lichaam aangedrukt Verversching der verschillende inentingen elke nieuwe maan wordt tevens noodig geacht, terwijl de jager niet meer dan acht dieren na elkander mag schieten wijl anders de hertenmoeder of geest boos zou worden en onheil over den omtrek brengen. Ook het bovenstaande berust gedeeltelijk op waarheid. Immers hoe meer herten een Indiaan schiet, hoe meer zijn vertrouwen toeneemt; hij verzamelt steeds versche stankklieren; afval enz. die hem in staat stellen zich ten allen tijde met een sterken hertegeur te omgeven. Begrijpelijk wordt tevens het gezegde van een Indiaan: ‘dat de reden, waarom een ander meer wild schiet, niet ligt in meerdere behendigheid of list, doch in een krachtiger toelala. Dat de neger dus dikwijls faalt bij een jacht op dezelfde plaatsen, waar een indiaan volkomen succes behaalt, zou hij te wijten hebben aan den sterken, eigenaardigen, aan zijn ras eigen geur, die naar men zegt, in sommige gevallen, niet door den geur van de toelala kan overtroffen worden. En wat het dooden van slechts acht herten aangaat, dat is de voorzorgsmaatregel van den Piaaiman, teneinde den jagers te beletten het wild uit den omtrek te verdrijven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Indianen zoowel als negers gelooven algemeen aan de wonder kracht der jachtbekoringen, die gelijk van kracht zouden zijn met de vischvergiften. Dit blijkt duidelijk uit het antwoord van een Arowak, dien wij om inlichtingen vroegen. Eerst deed hij alsof het woord ‘biena’ hem geheel vreemd was. Toen zeide hij gedoopt te zijn en geen bekoringen meer te gebruiken. Maar, voegden wij hem toe, zonder toelala kunt gij niet jagen. Dat weet ik wel, klonk het, doch als wij die noodig hebben, koopen wij ze van de slechte Caraïben. Het behoeft geen betoog, dat behalve enkele der bereidingen van jachtbekoringen en grondbekoringen, de overige toelala's natuurlijk slechts fictie zijn, hoewel zij het vertrouwen van gebruiker of gebruikster opwekken. Toch is het mogelijk dat er in de natuur machten voorkomen, waarvan wij geen begrip hebben. B.v. welke professor of philosoof kan ons zeggen, waarom eene slang door muziek wordt aangetrokken en bekoord op zoodanige wijze, dat o.a. in Indië de slangenbezweerders de giftige Cobra met de hand kunnen opnemen. Kwalijk kan men den Indiaan dus niet nemen als hij aan toelala gelooft. Doktoren toch geven hunne patienten soms homoeopatische middelen of maken gebruik van suggestie bij de behandeling van ingebeelde ziekten. Onze Europeesche voorvaderen hadden inderdaad nog vreemder geneesmiddelen dan onze Indianen van dezen tijd. Becker beschreef in zijn Parnassus Medicinalis illustratus (17e eeuw) 400 verschillende geneesmiddelen, van 116 dieren afkomstig In het werk van Lemery (1743) worden ongeveer 300 dieren gevonden en van één dier soms 5 à 6 stoffen genoemd als heilzaam voor verschillende ziekten; zoodat in dien tijd het aantal der dierlijke geneesmiddelen nog wel op 1000 geschat kan worden. Omtrent de oorzaak, waarom een dier of een stof voor een zekere ziekte gebruikt werd, kan gezegd worden dat het uiterlijk voorkomen der stof, de maatregelen, die het dier nam bij bepaalde ziekten, die ook bij den mensch voorkomen, veel tot het gebruik hebben bijgedragen. Maar niet alleen dat er, volgens het volksgeloof, een menigte van dieren waren, die heilzaam konden worden aangewend, men had er ook, die ziekte of betoovering konden teweegbrengen, alsmede denkbeeldige, dierachtige wezens van hoogst eigenaardige vormen, o.a. Basilisken, Draken, Zee- en Boschduivels enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verder bestonden er nog voortbrengselen der natuur, die hoewel tot het plantenrijk behoorende, tot de dieren gebracht werden (Planta animalis). Zoo was er o.m. een meloen, (Agnus schyticus) die de gedaante had van een Lam en aan de aarde vastzat door een steel of voetsteeltje hetwelk voor navel diende; in werkelijkheid is deze meloen een varensoort. Tot de eigenaardigste curiosa behoorde echter de Half-menschplant of Mandragona (Planta-semi-hominis), waarschijnlijk de Atropa Belladonna der botanisten. De wortel van deze plant verdeelt zich naar onderen toe in twee deelen en is van haarachtige wortelvezels voorzien. Er waren mannelijke en vronwelijke wortels, die door inwendig gebruik het geslacht van het te baren kind zouden kunnen regelen. Verder werden gebruikt allerlei vieze zaken van honden, zwijnen beeren, alsmede menschenhersenen enz. Uit Eenden trok men medicijnen tegen koliek; er was zelfs een Aqua hirundinum, een oplossing van Zwaluwen, die den winter onder water doorbrachten; hartvormige bladeren waren goed tegen hartziekten, levervormige tegen leverziekten, terwijl de hersenen enz. van leeuwen, tijgers enz. gebruikt werden tot genezing van gelijke deelen van het menschelijke lichaam. Volgens Prof. Magnus van Breslau zou het bovenstaande zelfs nu nog niet geheel uit de geneeskunde geweken zijn. Nog onlangs lazen wij van een dokter, die extract van mieren aanbeveelt ter opwekking van kracht. Inderdaad het zou ons te ver voeren alles te specificeeren. Veel van het bovenstaande wordt in onze Indiaansche toelala teruggevonden, hoewel deze reeds bestond voor de aankomst der blanken in Amerika. Ook bij de Indianen van Noord Amerika schijnt de signatuurleer bekend te zijn geweest. Wij laten hieronder een beschrijving volgen van de toelala's en hare bereidingen, zooals ze thans nog algemeen in Suriname worden toegepast. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Ter bekoring van den Tapir (Tapirus americanus).a. Groen, met purperroode zijlijnen of aderen; het geheele midden van het blad met een dof, witachtig, lichtgroen waas overtogen, dat zou overeenkomen met de haarlooze huid van den Tapir en tevens met de witachtige bevlekking van het jonge dier. De vorm van het blad gelijkt op den tapirkop, vooral de indrukking boven de kaken, de ooren en den snuit. De insnijding bovenaan het blad | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bedraagt 2/3 tot 3/4 der vorklengte. De bladsteel is witachtig lichtgroen van kleur. Afmeting van het blad 27 bij 16 cM. b. Vorm als voren, doch afmeting grooter, ongeveer 40 bij 25 cM. Kleur donkergroen met donker purperachtig karmijnroode zijlijnen en aderen en met een waas van dezelfde kleur over het geheele midden van het blad; bladsteel purperrood. Deze varieteit wordt minder gebruikt dan de voorgaande, omdat zij door onkundigen moeilijk te onderscheiden is, Beide zijn varieteiten van Calidrium bicolor. De bereiding van de Tapirbekoring, Car. Maipoeli-toelala, Ar. Kama-Firiberoe of Katowro-biena, geschiedt als volgt: Men wascht zich ter voorkoming van kwade invloeden, den dag te voren met water waarin gestampte knollen van de bitter-kassave; want kassavebrood arepa is groot voedsel evenals de Tapir groot wild is. Vervolgens wordt de knol of maipoelimoran gestampt met water, want de Maipoeli is een waterdier. Het water moet tevens door den neus opgehaald worden evenals de Tapir dit doet; Eveneens moet men zich op den grond omrollen en wentelen, bij voorkeur op een modderige plaats of wel men bootst de bewegingen van den hieronder vermelden Tapirvogel na, naar gelang men zich aan het dier als Tapir of Vogel wil vertoonen. Verder is noodig, behalve de bekoringen voor rechtschieten enz., een poeder, bestaande uit wormen uit den rotten tongtip, het staartuiteinde, de oogen, de nieren het hart en de hersenen van den Tapir, alsmede een stuk vleesch tusschen de hoeven. Dit alles wordt tot poeder verbrand te zamen met een weinig zand, en eenige wormen uit het spoor van den Tapir alsook enkele Luizen en andere Parasieten die zich aan zijne huid bevinden; verder wormen uit de rotte hersenen, de nieren de oogen het hart, de tong, de snaveltip en het staartuiteinde van den Tapirvogel, Awataloe der Caraïben, Saliet der Arowakken en Boesi-kaka der Negers. Men heeft verschillende species, alle behoorende tot de Gierachtige Valken of Karakara's Polyborinoe. De meest bekende soorten zijn: de Zwarte Karakara Icbyter ater en de Witkop Karakara Milvago chimachima. Vooral laatstgenoemde is de Tapirvogel bij uitnemendheid; ook zijn geluid klinkt min of meer als dat van den Tapir. De Tapirvogels houden zich op in den omtrek van de plaats, waar zich de Tapir bevindt; zij dalen af en aan op zijn rug neder, teneinde de parasieten aan zijn huid op te pikken. De veronderstelling gaat, dat degene die zich met het bovenstaande mengsel op de gebruikelijke wijze insmeert, geleid zal worden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door het instinct (de hersenen) de levensgeest (hart en nieren) van den Tapirvogel (van snaveltip tot staartuiteinde) die de parasieten van de tapirhuid wegpikt en dus bepaald weet, waar het dier zich ophoudt. De tong stelt den jager tevens in staat het juiste geluid van den Awataloe na te bootsen; de Tapir denkt dan, dat zijn vriend nadert. Ook de Luizen en andere parasieten, afkomstig van de tapirhuid weten de schuilplaats van het dier te vinden. Zoo bekoord, trekt de Indiaan er op uit ten einde naar een versch tapirspoor te zoeken. Dit valt hem niet moeielijk. Immers de Geest van het zand en de wormpjes, die zich steeds in een versch spoor bevinden, weten wel, waar er naar om te zien mits men gedurende de jacht niet spuwt, want dat is een teeken van minachting. Bemerkt de Tapir zijn vijand, dan laat hij een gefluit hooren, dat terstond door den Indiaan beantwoord wordt met het geluid van den Tapirvogel. Het dier meent dan een vriend te hooren (volgens den Indiaan ziet het beest geen mensch, maar een vogel) en blijft staan. De jager nadert nu tot dicht bij het bekoorde dier en schiet het dood. Vervolgens snijdt hij een stuk wariembo dat hij in de lengte opensplijt, uitgezonderd de beide uiteinden. De spleet wordt heel voorzichtig opengehouden ten einde het tapirslichaam er door te laten, doch zoodra dit geschied is, weder gesloten m.a.w. de tapirgeest zit dan gevangen en kan zich niet op zijn moordenaar wreken. Een ander middel bestaat in het plaatsen van een hoopje kruit voor den neus van het gedoode dier, na eerst den tongtip te hebben afgesneden en onder den staart te hebben gebracht (de geheele Tapir.) Men steekt dan het kruit aan, uitroepende: ‘Tapir, gij moogt u wreken na eerst de korrels geteld te hebben! hetgeen natuurlijk onmogelijk is na de ontbranding van het kruit. Houtluizen (Termites) worden soms tot hetzelfde doeleinde ge bruikt. Men breekt nl. een stuk af van een houtluizennest en plant dit op een staak voor den neus van den gedooden Tapir, terwijl over den kop andere stukken gestrooid worden. Vervolgens roept men den tapirgeest toe, de insecten te tellen, en verbrandt ze dan terstond. De methode om den maipoeligeest met een gespleten wariembo te bezweren is typisch indiaansch; voor de anderen kan ik evenwel niet instaan, hoewel ze dikwijls door de Indianen worden toegepast. Na den tapirgeest onschadelijk gemaakt te hebben, wordt het gedoode dier in stukken gesneden en, als men zich dicht bij een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bewoonde plaats bevindt, in gevlochten korven van palmbladeren, zg. pasri's gepakt. Ook een kalebas met bloed, het hart, de hersenen de nieren, de tong, het staartuiteinde enz. neemt men mede om als voedsel voor andere maipoeli-morans of knollen te strekken ter opwekking van den tapirgeest enz. Bevindt men zich te ver van een bewoonde plaats af, dan wordt het vleesch eenvoudig gebarbakot, d.w.z. berookt. Daartoe gebruikt men een barbakot bestaande uit twee rechtopstaande stokken, waarover een dwarsstok (evenals een rekpaal); op den grond wordt dan een vuur aangestoken, dat veel rook geeft. Na afloop der berooking moet de barbakot geheel afgebrand worden, want anders zal een rondzwervende tapirgeest, het toestel ziende en begrijpende, waartoe het gediend heeft, zijn kameraad trachten te wreken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Ter bekoring van Witlip Peccari's (Dicotyles labiatus).Deze soort Boschvarken of Piengo-bekoring, Car. Poiki- of Piengo-toelala, Ar. Keheroem of Dodole-biena (Xanthosma) is een groen blad met lichtgroenen steel; de insnijding van boven reikt tot waar de steel vastzit. Aan de onderzijde die er lichter groen uitziet dan de bovenzijde, bevindt zich een 5-6 cM. lang verschrompeld donkergroen uitgroeisel dat zou overeenkomen met de stankklier, die het Boschvarken op zijn rug bezit. De afmeting van het blad bedraagt 20 bij 12 cM. De Piengo is geen waterdier zoodat de bereiding van de toelala zonder water geschiedt. Men heeft echter noodig, behalve een weinig zand uit een versch spoor, de stankklier, die zich aan den rug van het dier bevindt, verder de hoeven, de tip van de tong, het staartuiteinde, het hart, de oogen en de nieren, alsook de snavel-tip, het staartuiteinde, de tong, het hart, wormen uit de rotte hersenen, de nieren, de oogen enz. van den Piengovogel, vooral Icbyter ater, hoewel men ook van de andere Tapirvogels gebruik maakt. Dit alles wordt tot poeder verbrand vervolgens gemengd met den gedroogden afval van het dier alsmede eenige kruiden, die eenzelfde muskusgeur hebben; verder nog een drogen tak, die onder het breken in stukken, een geluid ‘klak’ ‘klak’ voortbrengt, gelijkstaande met het tandengeknars van den Piengo. Bij het wrijven van de toelala aan het lichaam moet men het hoofd omlaag houden, met de tanden knarsen en stampen met de voeten, evenals een Boschvarken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hierdoor ziet men er in de oogen van den Piengo uit als een broeder die niet behoeft ontweken te worden. Toch is het niet geraden, de toelala recht naar zich toe te strijken, want dan trekt de troep regelrecht naar u toe, hetgeen zeer gevaarlijk is. Ten einde dit te voorkomen, wrijft men dus in een schuine richting. De geest van een gedooden Piengo wordt als zeer kwaadaardig beschouwd. Men zorgt dan ook steeds de barbakot waarop het vleesch berookt werd, te verbranden, ter voorkoming van onaangenaamheden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Ter bekoring van Withals Peccari's (Dicotyles torquatus.)De Pakirabekoring (zie illustratie). Car. Pakira-toelala, Ar. Matola- of Abojoe-biena (Xanthosma sp.) zie ill.) is een donkergroen blad met lichtgroenen steel. Van boven bevinden zich twee zijwaarts staande gedeelten die in grootte varieeren tusschen 20 bij 11 tot 30 bij 15 cM. terwijl de lengte en breedte van het blad 32 bij 22 tot 60 bij 40 bedraagt. Andere varieteiten zijn kleiner en hebben naar verhouding korter ooren; alle gelijken evenwel op den hangenden kop, de ooren en den snuit van het dier. De bereiding van de Pakiratoelala geschiedt op dezelfde wijze als die van den Piengo. Alleen wordt er aan toegevoegd het verbrande poeder van twee takken, die onder het wrijven tegen elkander een geluid voortbrengen als het geknor van een Pakira. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Ter bekoring van Paca's (Coelegenys paca).Een typisch blad van de Pacabekoring (zie ill.) Car. Oelanatoelala Ar. Labba-biena is ongeveer 25 cM. lang en 12 cM. breed. De kleur is donkergroen met scherp afstekende witachtig lichtgroene zijlijnen of aderen en middenlijn van dezelfde kleur; de steel ziet er lichtgroen uit; de insnijding van boven meet 1/2 der vorklengte; soms heeft het blad een weinig purperrood. De vorm van het blad komt overeen met de ooren, den kop en den snuit van den Paca, terwijl de witachtige lijnen er uitzien als de bevlekking aan de huid van het dier. De bereiding van de Oelana-toelala vordert niet veel kunde. Men behoeft zich slechts te wasschen met water, waarin de moran of knollen gestampt zijn, want de Paca is een waterdier en tevens een nachtdier, dat zich bij dag in holen verschuilt. Hij loopt ook niet weg als de jager nadert en zijn spoor is te nietig om door een mensch opgemerkt en geroken te worden. De jacht geschiedt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dus meestal met speciaal daartoe afgerichte en door den geest van een watervogel, zooals de Bonpon (Heliornis fulica) bekoorde jachthonden, die het dier opjagen, dat dan terstond het water opzoekt. De jager zelve smeert de toelala om zijne ooren, opdat hij het geblaf der honden goed zal kunnen hooren. Voor absolute zekerheid wrijft hij zich tevens over het aangezicht want de Paca doet dit ook; bij voorkeur geschiedt de operatie echter in een kreek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Ter bekoring van Agoeti's (Dasyprocta agouti).Van de Agoeti-bekoring, Car. Akoeli-toelala, Ar Toekoeleroe-biena bestaan er twee soorten. De eerste is een tajer (Calidrium bicolor.) De kleur is groen met of zonder witachtig lichtgroene middenlijn en aderen, zoodat het geheel, wel wat gelijkt op No. 8. De vorm verschilt evenwel en is bovenaan rechter, terwijl de insnijding ongeveer 2/3 der vorklengte bedraagt. De witachtig lichtgroene bladsteel bevindt zich tevens meer naar het midden van het blad toe. De gelijkenis van het blad met een agoetikop zit niet in de ooren, doch in den snuit van het dier. De tweede soort van Agoetibekoring is een soort van wilde yams (Droscorea sp.). De knol bevindt zich in den grond, doch de plant is een klimop. Het blad is lichtgroen met een lichtgroenen steel. De aderen zijn duidelijk, terwijl de vorm van het blad breed is breed uitziet (8 bij 7 cM.) met een tot den steel reikende, eigenaardige insnijding van boven. Volgens sommige Indianen zou de vorm overeenkomen met de ooren van een Agoeti; anderen weer beweren, dat het blad gelijkt op de ronde achterbouten van het dier. Bij de bereiding van de Agoetibekoring worden gebruikt wormen uit de rotte hersenen, de oogen tong, ooren, nieren en het hart van het dier, tezamen met wormen uit de rotte hersenen, snaveltip, tong, oogen enz. van den Agoetivogel (Aramides cayennensïs), bij de Caraïben als Krotaka bekend. Dit alles wordt tot poeder verbrand en gemengd met de gestampte moran of knollen, doch zonder toevoeging van water. Smeert men dit mengsel aan het lichaam dan wordt men door den Agoeti als een Agoeti aangezien. Smeert men het om den mond, dan geschiedt dit ter juiste nabootsing van het geluid, dat den Agoeti het wegvluchten belet, en hem zelfs op zijne schreden doet terugkeeren. Tevens kan hij zich niet genoeg verbergen om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet door den Agoetivogelgeest ontdekt te worden, want beide bewonen hetzelfde donkere struikgewas, terwijl beider roodbruine kleur min of meer overeenkomt. Ook met jachthonden wordt wel eens jacht op Agoeti's gemaakt. De jager smeert dan eenvoudig de toelala over zijne ooren, zorg dragende de bewegingen van het dier trouw na te bootsen. Deze bekoring geldt ook voor de Manboera (Dasyprocta acuchi) doch heet dan Akoesiwe-toelala, Ar. Adoeri-biena. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Ter bekoring van het Watervarken. (Hydro-choerus capybara).De Watervarkenbekoring, Car. Kapoewa-taelala, Ar. Kibijola-biena zou overeenkomen met die van den Tapir; alleen zijn de bladeren kleiner, met minder rood en hebben tevens een korter insnijding bovenaan. De vorm zou gelijken op den kop, de ooren en den snuit van den Kapoewa. De bereiding van de toelala geschiedt met toevoeging van water, te zamen met wormen uit de rotte hersenen, tongtip enz. van het dier. Van het mengsel wordt door jagers slechts zelden gebruik gemaakt omdat betrekkelijk weinig Surinamers het vleesch van het Watervarken eten. Daarbij komt, dat men bij het wrijven van de toelala aan het lichaam, zich evenals de Kapoewa, flink in modder moet omrollen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Ter bekoring van Herten.De 3 verschillende hertbekoringen zijn varieteiten van Calidrium bicolor. Het blad is eenigszins donkergroen met duidelijke purperroode middenlijn en eenige lichtere, dikwijls zelfs witachtige vlekken. Sommige exemplaren hebben wit in het midden, hetgeen zou overeenkomen met de bevlekking van het jonge Hert. De vorm van het blad is smal met spits uiteinde, de insnijding van boven diep, ongeveer 2/3 tot 4/5 der vorklengte. De bladsteel die zeer nabij het midden van het blad staat is licht purperrood of groenachtig van kleur. De afmeting varieert, al naar gelang der te bekoren hertsoort. Geldt het een Geelbruin Hert (Cervus savannarum), Ind. Wojo of Awojo dan moet het blad ongeveer 22 bij 7 cM. meten. De bekoring van het Roodbruine Woudhert (Cervus rufus), Car. Jakalawa, Ar. Koejala of Kakoesjieroe is kleiner 16 bij 5.5 cM. terwijl men voor het Kleine Guazutu (Cervus nemorivagus) Car. Karijakoe, Ar. Walibisiri, slechts een blad van 13 bij 4 cM. noodig heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vorm van al de drie aangehaalde variëteiten komt overeen met den kop, den snuit en het gewei van het Hert. De hertenbekoringen worden zonder water bereid. Men neemt, den tongtip, wormen uit de rotte hersenen, het hart, de oogen, de nieren, het staartuiteinde, de hoeven en een weinig afval van het Hert, te zamen met een weinig zand uit een versch hertenspoor en stampt dit alles, na het tot een poeder verbrand te hebben. Vervolgens mengt men het met de gestampte knollen. Zoo toebereid wordt de toelala over het geheele lichaam gewreven waarbij men steeds op een omgevallen boom moet staan omdat het Hert de eigenschap bezit zelden omhoog te kijken. Door naar zich toe te wrijven keert het dier op zijne schreden terug, den jager tegemoet. De Zeekanthertbekoring wordt vooral om de lippen en aan de tong gesmeerd teneinde den jager in staat te stellen het geluid van den hertebok na te bootsen. De hinde denkt dan een minnaar te hooren en nadert in kringen tot een welgemikten pijl haar neerlegt. Bij de bekoring van het Roodbruine Woudhert, moet men wormen uit de hersenen, het hart enz. van een woudvogel zooals de Groene Buidelspreeuw Ostinops viridis toevoegen omdat deze vogel de schuilplaats van het dier kent. Tevens wordt de bekoring om de ooren gesmeerd, want het gehoor van het Woudhert is zeer ontwikkeld. De bereiding van de Guazutu of Kroejakoe-toelala geschiedt met toevoeging van wormen uit de hersenen enz. van een savannevogel zooals de Lijster of Koelasili (Turdus sp.) of de Wiedowiedo (Sturnella magna), want deze vogels boezemen geen vrees in aan de schuwe Herten. Tevens worden toelala No. 24 en 25 gebruikt, want de jacht is dikwijls zeer vermoeiend. Ook met afgerichte en bekoorde jachthonden worden Herten meermalen bemachtigd. De jager smeert dan de toelala aan zijne ooren teneinde het geblaf der honden duidelijk te hooren. Alle hertengeesten gelden als hoogst gevaarlijk en dit is gedeeltelijk de reden, waarom Indiaansche Piaaimannen aan zoovele menschen het eten ervan verbieden. Overtreding van dit verbod (treef) zou gestraft worden met vlekken (lepra) gelijk de vlekken aan een hertenhuid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. Ter bekoring van Armadillen.De Armadil-bekoringen, alle variëteiten van Calidrium bicolor, zijn groene bladeren met of zonder een dunne, draadachtige purper- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
roode midden alsmede een witachtig lichtgroene, ongeveer 1 cM. breede, spits uitloopende middenstreep, die zou gelijken op den staart van den Armadil. De vorm van het blad is verlengd, 15 bij 8 cM. met een korte insnijding ongeveer 1/3 der vorklengte van boven; de bladsteel is witachtig lichtgroen. De vorm van het blad zou overeenkomen met den kop, den snuit en de kleine ooren van den Armadil. Men heeft verscheidene soorten, die alle in grootte varieeren; de meest bekende specie is de Kabassoe (Dasypus tatouay) Car. Kapaci. Ar. Jiesie. De bereiding van de Armadilbekoringen geschiedt zonder water. De knol wordt gestampt met een poeder, bestaande uit den verbranden tongtip, wormen uit de rotte hersenen, de nieren, de oogen het hart, het staartuiteinde enz. van het dier. Verder de afval, een weinig zand van den bodem van het kapacihol; zoo mogelijk eenige muskieten alsmede de hersenen enz. van de Armadilslang (Lachesis mutus) en de Armadilvogels Palapitjolo (Monasa nigra) en de Hoetoe (Momotus brasiliensis). Bij het wrijven der bekoring aan het lichaam moet de jager kruipen en krabben evenals de Armadil. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. Ter bekoring van Luiaards.Beide luiaardbekoringen zouden zijn variëteiten van Calidrium bicolor, die eene gelijkenis vertoonen met den kop van het dier. De grootere soort heet Tweevingerige Luiaard (Choloepus didactylus) Car Watjole, Ar. Hau, en de kleinere Drievingerige Luiaard (Bradypus tridactylus), Car. Koebilisi, Ar. Walimedoe. De luiaardbekoring wordt slechts zelden gebruikt, omdat de dieren zoo gemakkelijk bemachtigd kunnen worden. De bereiding geschiedt op de gebruikelijke wijze met wormen uit de hersenen enz. Doch hieraan worden toegevoegd wormen uit de hersenen, oogen enz. van den Harpyarend. Kwano der Caraiben en Haw of Walimedoebalili (Luiaardbaas) der Arowakken. Bij het smeren van de toelala aan het lichaam moet de jager zorg dragen het vooral aan den achternek en de oogen te doen. Ook moet hij zich flink uitrekken evenals een Luiaard. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10. Ter bekoring van Apen.Bekoringsmiddelen om Apen te bemachtigen zouden bekend zijn aan sommige Indianen, hoewel ik ze niet heb kunnen vinden. Zij zouden eene gelijkenis vertoonen met de ooren der verschillende species. De bereiding geschiedt op de gebruikelijke wijze met toe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voeging echter, al naar gelang de omstandigheden het vorderen, van wormen uit de hersenen enz. van den Brulaapvogel (Haemato derus militaris?) den Zwarten Mekoevogel(!) en den Apendoodvogel (Columba plumbea) wiens geluid den dood van Apen zou aankondigen. De bekoring wordt aan den achternek en de oogen van den jager gesmeerd, omdat deze lichaamsdeelen het meest bij de apenjacht te lijden hebben. Geldt het echter Rolapen, dan wrijft hij ook aan den mond teneinde het geluid der dieren trouw na te bootsen. N.B. Bekoringen van Boomstekelvarkens, Manatie's, Dolfijnen, Opossums, Veelvraten en Otters heb ik niet kunnen machtig worden noch eenige. aanwijzing omtrent de bereiding enz. kunnen verkrijgen. De Indianen schijnen ze inderdaad niet te kennen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11. Ter bekoring van den Jaguar (Felis onca).De Jaguarbekoring, Car. Awaloewa toelala of Kaikoesji-toelala, Ar. Arowa-biena is een variëteit van Hippeastrum equestre. Het blad komt veel overeen met de door vrouwen gebruikte man bekoring, doch is grooter, terwijl de knol er rood, niet wit uitziet. De bloem is tulpvormig en rood van kleur. De Tijgerbekoring wordt, van wege hare gevaarlijkheid niet door de Indianen geteeld in den omtrek hunner woonplaatsen Immers, de toelala trekt den Tijger aan en leidt hem regelrecht naar de bekoring toe. Ook bij de jacht is het niet aangeraden eenige kunstmiddelen te gebruiken, hoewel de bereiding ervan vrij eenvoudig geschiedt. Men neemt nl. de tot poeder verbrande wormen uit de hersenen de oogen, den tongtip, het hart enz. van het dier te zamen met een weinig gedroogden afval, een stuk vleesch tusschen de nagels, alsmede wormen uit de rotte hersenen enz. van den Tijgervogel (Tigrisoma lineatum en Botaurus pinnatus) en een weinig zand uit een versch tijgerspoor. Voeg hierbij nog een weinig onwelriekend water uit een plas, waaruit de Jaguar nieuwe krachten put als hij zwak geworden is, alsmede wormen uit de rotte hersenen enz. van sommige dieren, zooals de Capoewa enz. die de voornaamste prooi van den Jaguar uitmaken. De geest dezer dieren zal u dan, uit wraak naar de schuilplaats van hun vijand leiden. Wees echter voorzichtig de toelala nooit naar u toe te wijzen, want anders loopt de Jaguar u te gemoet. Na den Tijger gedood te hebben en de hersenen, de nieren, de lever, het hart, de tanden, de klauwen, de baarden enz. te hebben | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verwijderd om later weer te gebruiken, wordt het karkas in den grond begraven of liever in het water geworpen waar Pierins het in weinig tijd geheel opvreten. Immers als de wraakzuchtige tijgergeest terugkeert en den jager vraagt waarom hij zoo moorddadig is opgetreden, dan kan geantwoord worden, dat de Pierins de schuldigen zijn. De Tijger kan gerust informaties inwinnen, hetgeen evenwel onmogelijk is wijl hij niet kan duiken. Is het tijgerlichaam onder den grond begraven, dan verwijst men den Geest naar den Armadil, die holen in den grond graaft om bij de krengen te komen. Waag het echter niet het karkas onbegraven te laten, want de Gieren zouden u verklikken. De tanden van den Jaguar worden doorboord en als halssnoer aan den hals van kinderen gehangen, die alzoo niet alleen beschermd zijn door den Geest van het dier, maar ook door hem gevoed worden. De baarden en tanden zouden giftig zijn, terwijl een zekere spier in het lichaam van het dier dienst doet om jachthonden onkwetsbaar te maken tegen tijgerklauwen. De hersenen zouden tevens een middel vormen tot opwekking van vechtlust en geweldadigheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12. Ter bekoring van den Grooten Mierenbeer (Myrmecophaga jubata).De Mierenbeerbekoring zou een variëteit zijn van Calidrium bicolor en wel een smal, spits blad als de hertbekoring, doch met korter insnijding; de vorm zou overeenkomen met den langen kop en snuit van den Mierenbeer. Bij de bereiding der mierenbekoring Ca. Tamanua-toelalala, Ar. Kadansilire-biena wordt geen water gebruikt. Men stampt de knollen te zamen met een poeder bestaande uit een beetje van het gedroogde schuim of de stank, die zich aan den nek van het dier bevindt, alsmede wormen uit de rotte hersenen, de oogen. de tongtip, het hart, de nieren enz.; verder een exemplaar van elk der miersoorten, die tot voedsel van het dier strekken, een weinig zand uit een versch spoor en niet te vergeten... de wormen uit de rotte hersenen, de snaveltip, tong, oogen enz. van het Mierenkoninkje (Pithys albifrons) een eigenaardig vogeltje, door de Caraiben Tanakakajoema en door de Arowakken Horeru balili (baas der Piengo-mieren) genoemd. Bij de aanwending van de toelala moet men zorg dragen steeds in een schuine richting te wrijven en daarbij de beenen evenals een hoepel te buigen, want dat is de houding van den Mierenbeer. Van de bekoring wordt echter slechts zelden gebruik gemaakt om- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat de geest van het dier uiterst gevaarlijk zou zijn en zich op zijn moordenaar zou trachten te wreken door hem te omklemmen tot de dood er op volgt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13. Ter bekoring van Hokohoenders (Crax alector).De hokkoehoen of powiesbekoring, Car. Woko-toelala, Ar. Hietji-Ter bekoring van Powiezen (Crax alector).
biena is een variëteit van Calathea. Het blad is groen en heeft een ovalen vorm, gelijk aan den staart van het Hokkohoen; deafmeting bedraagt ongeveer 16 bij 7.5 cM. de bladsteel is groen. De knol ziet er geel uit (als de snavel van den Powies), terwijl de wortels wit zijn en in elkander gekruld als de vederen aan den boven-kop van het Hokohoen ofwel als zijne ingewanden. De wortelknobbels vertoonen eene gelijkenis met den schedel van den vogel. De bereiding van de toelala geschiedt zonder water; de knollen worden gestampt tezamen met een poeder bestaande uit de verbrande wormen uit de hersenen, tong enz. van den Powies. Dit mengsel, om den mond gesmeerd stelt den jager in staat het geluid van den vogel trouw na te bootsen. Sommige Indianen gaan echter eenvoudiger te werk. Zij dragen hem nl. met zich rond en houden hem, op een plaats waar Powiezen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorkomen, in de geopende hand, terzelfder tijd het geluid van den vogel nabootsende. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14. Ter bekoring van Naakt-keel Hokohoenders (Penelope jacupeba)Deze bekoring, door de Caraïben Marai-toelala en door de Arowakken Maroedi-biena genoemd komt overeen met de Powies-bekoring, doch het blad is kleiner. Men heeft verscheidene species van het geslacht der Naaktkeel Hokohoenders. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15. Ter bekoring van Stuithoenders (Tinamidae).Alle Stuithoenders, doch vooral het Groote Kortkuif Stuithoen of Anamoen (Tinamus subcristatus), hebben eenzelfde bekoring door de Caraïben Njamoe-toelala genoemd. Het blad enz. is geheel gelijk aan dat van de Powiesbekoring, doch de witte wortelknobbels zijn grooter en vertoonen eene treffende overeenkomst met den schedel en den snavel van een Tinamoe. De bereiding van de toelala geschiedt op dezelfde wijze als te voren aangegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16. Ter bekoring van Patrijzen (Odontophorus guiananensis.)De Patrijsbekoring, Car. Dolokola-toelala, Ar. Tokoro-biena komt geheel overeen met de voorgaande beschrijving, doch zou kleiner zijn, zonder snavel aan de knollen. N.B. Behalve de bovenaangehaalde vogelbekoringen zouden er nog andere bestaan o.a. van de Muskuseend (Cairina moschata) Car. Opono-toelala, Ar. Ieva-biena, van den Withals Reiger (Ardea cocoi), Car. Akamawari-toelala, Ar. Honori-biena, alsmede van Ara's Papegaaien enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17. Ter bekoring van Landschildpadden (Testudo tabulata).De Schildpadbekoring, Car. Wajamoe-toelala, Ar. Hikoeli-biena komt voor in 2 soorten. De eerste (zie ill.) is een groen blad met lichtgroenen steel en een korte insnijding van boven. De vorm en de uitholling van het blad in het midden zouden gelijken op den rug van een Landschildpad. De afmeting bedraagt 18 bij 12 cM. De tweede soort is een vrij breed, van onder spits uitloopend blad met twee uitgroeisels van boven. Het zou overeenkomen met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het achterdeel, de twee pooten en den staart, van een Schildpad. De kleur is groen met lichtgroenen bladsteel; afmeting 8 bij 5 cM. De bereiding van de toelala geschiedt zonder water. De knollen worden eenvoudig gestampt tezamen met de hersenen, oogen enz. van een Stuithoender, die ook tusschen boomsporen te vinden is. Het mengsel laat men een dag lang staan, wijl de Schildpad een taai leven bezit. Bij de bereiding is het onnoodig de hersenen enz. van de Schildpad te gebruiken, omdat het dier, al ziet het een mensch voor zich toch niet kan wegloopen. Naar men wil zou er ook een bekoring bestaan om Zeeschildpadden (Ptaroe-toelala der Caraïben) te vangen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18. Ter bekoring van Haimara's (Macrodon trahira,)De Haimarabekoring, Car. Anjoemara-toelala, een variëteit van C. bicolor is een donkergroen blad, geheel overdekt met talrijke witte vlekken. De insijding van boven is diep en reikt bijna tot aan den lichtgroenen bladsteel die nabij het midden van het blad staat. De vorm is eenigszins verlengd en zou overeenkomen met de lichaamsgedaante en de kieuwen van de Haimara. Volgroeide bladeren meten dikwijls 45 bij 23 cM. Jonge bladeren hebben een fraaien, goudachtigen glans, gelijk aan den glans over de schubben van de Anjoemara. De bereiding van de toelala geschiedt met water. De knollen worden gestampt tezamen met de hersenen enz. van den visch. De jager smeert dit mengsel aan zijne pijlen of aan het lokaas aan de haken of wel aan de maswa (een van stokjes samengesteld toestel om visschen te vangen). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19. Ter bekoring van Patakers (Macrodon sp.)De Pataker-bekoring, Car. Patakai-toelala, Ar. Hoeli-biena is kleiner doch komt in kleur, vorm enz. geheel overeen met de Haimarabekoring. Ook de bereiding geschiedt op dezelfde wijze. Het mengsel wordt vooral aan de punten van de toekoesi (pijl met 3 punten) gesmeerd. N.B. Bekoringen van andere species Zwampvisschen, zooals de Matoeri, Kwiki, enz. schijnen bij de Indianen onbekend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20. Ter bekoring van Watervalvisschen.De Watervalvisch-bekoring, Car. Koemaroe-toelala is een groen of donkergroen blad met lichtgroenen bladsteel, doch zonder vlekken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De afmeting bedraagt 32 bij 20 cM. Jonge bladeren hebben een opmerkelijken goudglans, gelijk aan de glanzende schubben van den Koemaroe. De bereiding van de toelala geschiedt als hierboven aangehaald. Het mengsel wordt uitsluitend aan boog en pijlen gesmeerd, alsmede aan het oog van den jager. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
21. Ter bekoring van Kaweri's.De Kaweri-toelala (Philodendron sp.) bestaat doorgaans uit 10 groene bladeren, vijf als een mensehenhand aan elke zijde uitgespreid, doch alle aan éen groenen steel bevestigd. De bladeren varieeren in grootte van af 2 bij 1 cM. tot 14 bij 5.5 cM. en zouden overeenkomen met het gespartel van den visch in het water. De knol mag tevens niet meer dan twee bladstelen hebben. De bereiding van de toelala geschiedt als de voorgaande. Het mengsel wordt aan het lokaas of aan de pijlpunt gesmeerd. N.B. Behalve de voorgaande vischbekoringen heb ik nog hooren spreken over Prasisitoelala (een varieteit van Calidrium bicolor, veel gelijkend op No. 26) De overeenkomst met den visch zit in de bevlekking. Verder de Apalitje-toelala ter bekoring van den Trapoen (Tarpon allanticus) de Blarawaine-toelala (een geel blad) ter bekoring van den Geelback (Tachisurus parkeri), de Kwerimani-toelala tot bekoring van den Mugil brasiliensis, enz. Ook bekoringen van Iguana's (Iguana tuberculata) Wajamaka-toelala; van Krabben (Gecarcinus ruricola) of Kosa-toelala, van Boa's (Epicrates cenchris. Eunaectes murinus en Boa constrictor) of Sarkombo. Kiliri- en Koelanacara-toelala. Deze laatsten worden evenwel niet door de Indianen geteeld, wijl niemand een Alligator of Worgslang naar zich toe wil lokken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22. Ter bekoring van Slangen.De Slangenbekoring, Car. Okojoe-toelala, Ar. Hoeli-biena is een varieteit van Calidrium bicolor, ongeveer als No. 26, d.w.z. groen met karmijnroode lijnen; en witte vlekken. Zij wordt niet door Indianen geteeld omdat een blad voldoende is om giftige slangen aan te lokken, hetgeen niemand graag doet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
23. Om recht te schieten.De Apopona-toelala een variëteit van C. bicolor. Het blad is lichtgroen met lichter groenen steel, donkerder groene lijnen, witachtige vlekken en lichtgroenachtig witte middenlijn en zijlijnen; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
soms ziet men ook een weinig purperrood, de rand van het blad is ongevlekt doch van een lijn voorzien. De vorm varieert, doch de insnijding reikt soms tot aan den bladsteel, die nabij het midden van het blad staat. Volgens sommige Indianen gelijkt de vorm op een pijlpunt, terwijl de vrij rechte lijnen, rechtschieten aanduiden. Volgens anderen zou de bevlekking overeenkomen met hagelkorrels uit een geweer. De bereiding geschiedt zonder water. Men stampt de knollen en voegt eraan toe een verbrand poeder, bestaande uit rechte takjes, een recht stuk hout, een rechte pijl enz. m.a.w. alles wat er recht uitziet. Is het wapen van den jager een boog en pijlen, dan wordt de toelala van de linkerhand af naar den elleboog van den rechterarm toe gesmeerd, omdat dit de wijze is, waarop men een boog spant. Tevens houdt men de handen schuin omhoog, wijl de pijl nimmer recht naar haar doel wordt gericht, doch steeds een weinig hooger. Verder dient niet vergeten, zoowel de pijlen als den boog goed met het mengsel te bestrijken, waarbij men tevens in gedachte een denkbeeldige lijn trekt naar het wild toe. Om niet mis te schieten met een geweer, wordt de loop, te beginnen bij den trekker, goed ingesmeerd evenals de linkerarm van den jager, van af den schouder tot de hand, alsook de wijsvinger van de rechterhand. Vervolgens trekt men in gedachte een denkbeeldige lijn van het oog naar het wild toe en maakt een cirkel in de lucht, ter vermijding dat de hagel te veel uit elkander wijkt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
24. Ter opwekking van standvastigheid.De Samasamali-toelala is een varieteit van Calidrium bicolor en dient ter opwekking van geduld en standvastigheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
25. Ter opwekking van moed.De Asirisiensien-toelala is een varieteit van Calidrium bicolor en bezit een purperroode middenlijn, alsmede zijlijnen en vlekken. Deze bekoring dient om den moed op te wekken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
26. Om een spoor te volgen.De Were-were-toelala is eene varieteit Calidrium bicolor. De kleur ziet er donkergroen uit met purperroode lijnen. talrijke witachtige of roseachtige vlekken en een groenen of licht roseachtig getinten bladsteel. De afmeting bedraagt 29 bij 18 cM. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze bekoring dient, vooral voor honden, teneinde het spoor van een dier niet te verliezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
27. Ter opwekking van den wind.De Wind of Adembekoring, Car. Pipitjo-toelala, of Wewe-toelala, eene varieteit van Calidrium bicolor, dient om den wind aan te lokken; en dat zoowel de geur van een vervolgd dier als de adem (wewe) het gevolg van vermoeidheid. Volgens de Indianen is het bv. niet de ontwikkelde reuk van een jachthond, die hem in staat stelt een versch spoor te volgen, maar wel de door de toelala bekoorde wind of geur. De bekoring moet op een winderigen dag bereid worden en vervolgens bewaard om later dienst te doen. De inwrijving geschiedt aan neus, keel en longen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
28. Om niet te falen.De Toesema-toelala is een klimop met smalle bladeren en wordt gebruikt als men gedurende de jacht, het spoor kwijt raakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
29. Om niet te verdwalen.De Zwaluw-bekoring, Ind. Sololia-toelala, eene varieteit van Calidrium bicolor, is een groen blad met lichtgroenen steel en talrijke duidelijke, doch eenigszins kleine witte vlekken, die zouden overeenkomen met de witte onderbuiken van een vlucht Sololia of Zwaluwen. De afmeting bedraagt ongeveer 23 bij 15 cM. Zwaluwen hebben de gewoonte, op zekere tijden van het jaar, zich tot vluchten in hooge boomen te verzamelen. Zij vliegen dan overal rond, doch keeren steeds tot dezelfde plaats terug. Neemt men dus wormen uit de hersenen, het hart, den snaveltip enz. dezer vogeltjes en verbrandt die tot poeder, dan geldt dit als de Geest van de Zwaluw. Gemengd met de gestampte knollen doch zonder water, wordt de toelala vooral aan de zolen gesmeerd; en een zoo bekoorde persoon of hond kan nimmer in het woud verdwalen, wijl de Zwaluwgeest hem steeds naar zijn vorige standplaats terugleidt. Het middel dient verder om de Indianen van één dorp of van éen familie bij elkander te houden; daartoe wordt het aan de palen der hutten, de hangmatten enz. gesmeerd, of in den grond begraven. Tevens kan men, door het tezamen met No. 33 te wrijven aan de pagaal, kwejoe, hangmatenz. van een vertrekkenden vriend enz. dezen bewegen naar zijn dorp terug te keeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
30. Om een twist te voorkomen of bij te leggen.De Koanse-toelala komt in kleur enz. veel overeen met de roode varieteit Tapirbekoring (No. 1) doch heeft dikwijls meer rood aan de zijlijnen. De vorm is tevens korter, 22 bij 16 cM. De bladsteel ziet er licht purperrood uit. De bereiding geschiedt met wormen uit de hersenen, het hart enz. van Parkietjes Psittacula guianensis, wijl deze vogeltjes dikwijls ruzie krijgen, kijven, maar terstond weder elkander liefkozen. Alles wordt tot poeder verbrand en gemeugd met de gestampte knollen in een kalebas vol water. Met dit mengsel wascht men zich flink, alvorens een vijand op te zoeken. Ook de Moelela-alena-toelala wordt tot hetzelfde doeleinde gebruikt en op dezelfde wijze bereid; ze dient tevens om jaloersche echtgenooten te verzoenen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
31. Om goed met elkander te leven.De Steenduif-bekoring, Car. Toekoeloewe toelala zijn kleine (3.5 bij 2.5 cM) groene blaadjes, met groene stelen, die dicht naast elkander groeien, evenals de Toekoeloewe of Steenduiven zich dicht naast elkander, in één vlucht bevinden. Zij leven tevens eendrachtig te zamen, krijgen nimmer ruzie en trekkebekken en liefkoozen elkander om het hardst. Geen wonder dan ook, dat wormen uit de hersenen, het hart enz. dezer lieve vogeltjes, tot een poeder verbrand en dit tezamen met de gestampte knollen aan het lichaam of aan de palen der hutten, hangmatten enz. gewreven, eendracht en liefde opwekt. Over allen heerscht toch de Geest van de Toekoeloewe of Steenduif, de liefde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
32. Ter wegdrijving van liefde.De Oeloekwa-toelala of Trogon-bekoring is eene varieteit van Calidrium bicolor. Het blad ziet er donker groen uit, met witachtig lichtgroenen steel en enkele, duidelijke donker karmijnroode vlekjes: Typische exemplaren hebben slechts een vlekje. De vorm (18 bij 10 cM.) zou overeenkomen met den snavel van den Oeloekwa of Trogon (Trogon viridis). Deze vogels hebben zeer kleine, zwakke pooten, zoodat zij niet van den eenen naar den anderen tak kunnen springen. Mannetje en wijfje zitten dan ook meermalen met den rug naar elkander toe gekeerd en gelden alzoo als het zinnebeeld van haat, jaloerscheid en tweedracht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor het gebruik wordt de knol gestampt in een kalebas vol water, tezamen met een poeder bestaande uit verbrande wormen uit de hersenen enz. van den Trogon. Eene vrouw uit de Boven-Saramacca verklaarde ons, zonder blikken of blozen, dat zij, door zich te wasschen met het bovenstaande mengsel, de liefde van haar man in haat had doen veranderen. Zij was daartoe gedreven omdat hij in zijn dronkenschap haar mishandelde. Zij kon thans naar een anderen, beteren echtgenoot omzien. Het middel wordt ook gebruikt om medeminnaars en medeminnaressen van de baan te knikkeren. Daartoe wrijft men het ongemerkt aan de kwejoe, hangmat enz. van den te verdrijven persoon, die zich dan de haat of jaloerschheid van zijn of haar geliefde op den hals haalt. De Indianen waarschuwden ons ernstig deze toelala niet in huis of tuin te telen. Immers, daardoor wordt aangetrokken de Geest van den Trogon, die haat en tweedracht om zich heen zaait. N.B. Eene andere soort twistbekoring is de Wajaloe-toelala. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
33. Ter opwekking der herinnering.De Toekan-bekoring, Car. Koejakee-toelala, Ar. Boeradi-biena komt overeen met de Powies-bekoring (No. 13). Alleen zijn de bladeren iets grooter, de wortels missen tevens de eigenaardige krullen en knobbels. De bladstelen, die evenals de stengel, eene roodbruine of karmijnbruine kleur bezitten, kruisen elkander en vormen zoo een treffende gelijkenis met den rooden snavel van een Koejakee (Rhamphastos erythrorhynchus). Ook de knol is rood en heeft den vorm van een toekan-snavel. De bereiding van de toelala geschiedt met water. Men stampt de knollen tezamen met een poeder, bestaande uit verbrande wormen uit de rotte hersenen, het hart enz. van den Toekan; verder nog eenige koejakeeluizen alsmede luizen en haar van de te bekoren personen. Dit mengsel wordt aan de kwejoe, hangmat enz. van een vertrekkend familielid, vriend, echtgenoot of anderzins gesmeerd, terwijl men ook zichzelven op dezelfde wijze bekoort. De veronderstelling gaat dan, dat zoodra bij regenachtig weder gij, liggend in uw bekoorde hangmat, het regenaankondigend geluid van den Koejakee hoort, de luizen op uw hoofd u terstond beginnen te kittelen. Gij krabt ... en herinnert u degenen, die gij verlaten hebt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook de achtergeblevenen denken steeds aan u, want evenals de luizen over het lichaam van den Koejakee kruipen en hem kittelen, zoo doen ze dit op dezelfde wijze tusschen het haar van menschen. Als dus in den vooravond, de Indianen gezellig bijeen zitten en de luizen uit elkanders haar verwijderen, dan moeten zij zich hunne vrienden in den vreemde herinneren. Immers over hen zweeft de Geest van den Toekan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
34. Ter opwekking van het geluid.De geluidsbekoring, Car. Sinali simoelanbai-toelala zijn kleine (4 bij 2.5 cM) groene bladeren ongeveer als No. 31. Zij groeien echter als een heester, waaronder een groote knol, omgeven door kleinere knollen. Voor het gebruik mengtmen den gestampten knol met een poeder bestaande uit wormen uit de rotte hersenen, strot enz. van den Brulaap of eenig ander dier, dat een hard geluid voortbrengt, alsmede de toelala tot opwekking van wind. Het mengsel wordt aan trompetten, fluiten enz. gesmeerd ten einde een ver hoorbaar geluid op te wekken. Vooral in vroeger jaren, toen de Indianen ten strijde trokken, werd van de bekoring gebruik gemaakt om de strijders tot den aanval of den terugkeer op te roepen, en hen bij elkander te brengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
35. Ter opwekking van groeikracht.De Grondbekoring (zie ill.) heeft een langen rechten stengel, groeit zeer weelderig en wordt daarom door de Indianen in hunne kassavevelden en op andere plaatsen geplant teneinde de groeikracht in den grond op te wekken. Ongerijmd als het bovenstaande zich laat aanzien, zit er toch een grondslag van waarheid in. Immers de toelala tiert, evenals de kassave en vele andere planten, alleen weelderig in een vetten bodem. Kwijnt dus de bekoring, dan is het practisch zeker, dat de oogst schraal zal zijn. Eene andere soort bekoring dient speciaal voor de kassave. Deze toelala die een grooten, dikken knol in den grond bezit, is een klimop, dat tegen de kassaveplant opklimmend, haar omhelst en de groeikracht van den bodem toevoert. Zoo krachtig werkt zij, dat zelfs de groeikracht uit een nabij zijnd, onbekoord veld wordt aangetrokken. Eens onderhielden wij ons met een Indiaan over de bacove-cultuur en het contract om bossen van eene bepaalde grootte te le- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veren. Ka! klonk het antwoord, dat is hemeltergend. Hoe kunt gij een contract maken voor iets dat nog moet groeien en dat gij dus niet weet of gij ooit zult bezitten. Daar kan God's zegen nooit op rusten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36. Ter bekoring der vrouw.Mensch en Licht zijn saamgebonden,
Door den Geest der Zonneslang,
Trillend door het Rijk der Heem'len,
Vloeiend als een Liefdezang.
De vrouwbekoring, Car. Asewalan of Woli-toelala, Ar. Hiar-biena is eene varieteit van Calidium bicolor. Het blad ziet er donkergroen uit met een lichtgroenen steel; de afmeting bedraagt ongeveer 27 bij 15 cM. Zijn er purperroode aderen en lichtrose vlekjes op, dan dient het ter bekoring van een Indiaansch meisje of eene vrouw. Lichtgroene aderen en witachtige of lichtrose vlekjes bekoren het blanke meisje, terwijl ongevlekte donkergroene bladeren met donkere aderen, een zwart meisje of eene donkerkleurige vrouw aantrekken. De gebruiksaanwijzing is vrij eenvoudig en naar Indiaansche opvatting onfeilbaar. Geen jongeling behoeft dus te gevoelen, wat de dichter Cats zoo aardig uitdrukt nl.: Wat moet de minnevuur een vreemde plage wezen,
Al hoe de vrijer klaagt, hij wil niet zijn genezen.
Hebt gij dus zulk een vriend, ach laat hem in de pijn,
De liefde is een kwaal, ze wil ellendig zijn!
Onder den knol, die later tot bekoring moet dienen, wordt geplaatst een zakdoek, een weinig haar of wel een beetje zand uit een voetindruk van het te bekoren meisje, terwijl men de volgende woorden uitspreekt: ‘Gelijk ik u geef, zoo verwacht ik van u. Na eenige weken trekt men den knol uit den grond ter verdere bewerking, die geschiedt door stamping in een kalebas tezamen met de Steenduifbekoring en de Toekanbekoring ten einde liefde en herinnering op te wekken. Verder wordt nog toegevoegd een poeder bestaande uit een verbranden toekansnavel. Immers, volgens den Indiaan, is het grootspraak (nl. bigi mofo, Car. potome ondalu), die den man in staat stelt de vrouw te overreden. En van alle vogels heeft de Toekan den allergrootsten snavel; zijn geest kan dus de allergrootste woorden bij den gebruiker van de toelala opwekken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geldt het een vrijage in alle eer en deugd, dan gebruikt men het lichaam van de Koelasili of Lijster (Turdus phaecopygus) op de onderstaande wijze bereid. Want de Lijster is het zinnebeeld der reine liefde en van den zang, hoewel zij het was, die bij het begaan der eerste zonde in het Paradijs, den verleidingszang zong. Wil men tevens het bekoorde meisje slecht maken, dan wordt er aan toegevoegd een zalf bestaande uit wormen uit de rotte hersenen van den Donacobius atricapillus, Toi-toi der Caraiben, Kawoi der Arowakken en Motjofowroe of zwampvogel der negers. Deze vogel komt vrij talrijk voor op open vlakten, waar hij op den grond rondspringt onder het maken van allerlei (naar men zegt) wulpsche bewegingen. Zijn geluid klinkt tevens door een Caraibisch oor opgevangen, als ‘vrouw hier’; de negers vertalen het echter als ‘boi boi’ (boy = jongen). In allen gevalle, de vogel wordt verondersteld mannen tot zich te roepen. De kop van den Motjovogel wordt afgesneden en tezamen met een weinig water geplaatst in een stuk bamboes, waarboven een stukje vochtig katoen als stopper. Uit de rottende hersenen ontwikkelen zich dan wormen in drie kleuren, witte (blanke) zwarte (negers) en roode (Indianen; in elken worm zit een geest van bekoring en overspel. Zorgvuldig uitgezocht, plaatst men deze wormen met toevoeging van een weinig koesoewe (roucou) of andere kleurstof, hetzij elk afzonderlijk of wat in den regel het geval is, al de drie kleuren bij elkander, in een stuk bamboes; dit levert alzoo een mengsel van universeel nut. De toelala door de Indianen in den handel gebracht, is niet voor een bepaalde persoon bestemd. De geest wordt dus later toegevoegd, hetgeen geschiedt door de gestampte knollen tezamen met een weinig haar, een luis, speechsel of een beetje zand uit den voet-indruk van het begeerde meisje, te plaatsen in een fleschje met kokosolie, zoetolie, rooswater, doch vooral lavendelwater en dat dan een paar dagen lang, op te hangen aan een dun touwtje of onder den grond te begraven. Het gebruik van de op bovengemelde wijze bereide toelala is vrij eenvoudig; mits de bereiding geheel buiten het oog van een vrouw plaats vond. Het te bekoren meisje moet dus de eerste zijn die de bekoring uit de toelala trekt. Men smeert het mengsel aan de lippen met behulp van een koejakee of toekantong, wijl deze er eigenaardig dun uitziet en alzoo fijne (verleidelijke) woorden opwekt. Met een, op gelijke wijze bekoorden zakdoek nadert men thans al wuivende, het meisje. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beantwoordt zij den groet, dan werkt de toelala uitstekend; zoo niet, dan wuift men nogmaals en suel naderbij stappende, raakt men met de punt van den bekoorden wijsvinger, de kin der jonge dame aan. Als 't meisje bloost, terwijl gij praat
En doet alsof z'u niet verstaat,
Ga, kus haar, vriend, vrij ongestoord,
De Tweegeest heeft haar hart bekoord.
Maar als zij klapt of raast en scheldt,
Kijk rustig toe, pleeg geen geweld,
Al duurt de strijd ook nog zoo lang,
De vrouw bezwijkt steeds voor de Slang!
Hiermede is de bekoring voltooid; het bekoorde meisje staat machteloos tegenover haar minnaar. Want al mogen zij schelden, razen en tieren, vrienden en buren te bulp roepen, het baat niets. Immers hare oogen zijn verduisterd, gebroken, want de toelala, afkomstig uit het lichaam der Slang en dus in zich bevattende den Slangegeest of geest der bekoring, omstrengelt en bindt gelijk de Worgslang hare prooi, en gelijk de jongeling het verleide meisje omhelst! Ook de luis draagt het hare bij tot de bekoring, want gevoed met het bloed van de bekoorde, kent zij al hare gedachten en brengt deze over in de toelala en in de gedachten van den verleider. Van de wijze, warrop de Indiaan zelf te werk gaat, verhaalde onze vriend Awanimpo uit de Marowijne het volgende: Ik was, zeide hij verliefd op een lief meisje, Kaweta genaamd, doch welke middelen ik ook gebruikte, zij scheen mij niet genegen; haar gelaat stond altoos strak, zij scheen mij te mijden. Een vriend gaf mij toen een moran (knol) die, afkomstig uit het hooge woud, nog nooit door het oog eener vrouw was aanschouwd. Dezen buitengewonen knol moest ik op indiaansche wijze, d.w.z. zonder lavendelwater, bereiden, hetgeen ik ook deed, vooral zorgdragende den levensgeest van Kaweta goed vast te leggen. Zoodra alles gereed was, smeerde ik het mengsel met een koejakeetong aan mijn lippen, tong en handen en ging toen Kaweta opzoeken, die mij, voor den eersten keer sedert onze kennismaking met een glimlach ontving. Vervolgens legde zij zich, met den rug naar mij toe, in haar hangmat neder. Ook ik nam plaats met den rug naar haar toe, en na nogmaals lippen en tong goed te hebben ingesmeerd, sprak ik: Ik ben gekomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat zie ik. Hoe vaart je moeder? Goed. En je vader? Goed. Ga met mij mede. Ik weet niet. Vragen en antwoorden werden gedaan; elk met een tusschenpoos van vijf minuten. Toen, zoo vervolgde Awanimpo, stond ik op en de hangmat naderende, streek ik eenige malen met de hand lang het touw zorg dragende naar mij toe te wrijven. De toelala bleek onfeilbaar, want nauwelijks had ik mij eenige passen van de hut verwijderd of ziet ... Kaweta volgde mij en hing haar hangmat naast de mijne. Haar vader was woedend en dreigde mij te dooden, haar moeder schold, haar grootmoeder schudde het hoofd, doch niets mocht baten ... de slangegeest had zijne prooi omstrengeld. En jakono (vriend) laat mij u een goeden raad geven. Als gij ooit toelala gebruikt en gelukkig wilt zijn in de liefde, praat dan met weinige, goed gekozen woorden. Aan de Marowijne heb ik eens afgeluisterd, hoe een Franschman zijne liefde aan een meisje bekende. Nog draait mij het hoofd als ik eraan denk, want de man sprak gelijk het gekletter van den knopo (regen) vergezeld van het bruisen van den sjulu (waterval). Bijna was ik uit mijne schuilplaats gesprongen en had hem toegeroepen: ‘man, bedenk wat je doet, verneder u niet, want gij spreekt tot eene gewone woli (vrouw). Dit gezegde van Awanimpo ging vergezeld van zulk een minachtend optrekken der lippen, dat wij onwillekeurig in lachen uitbarstten. De Indiaan keek ons ernstig aan en sprak: gij zijt even erg als die Franschman. Een andere, ongeveer 60 jaren oude Roodhuid Oelakana, uit de Para, bracht ons eens een bezoek, vergezeld van zijne jeugdige achttienjarige echtgenoote. Terstond openden wij het gesprek door aan het meisje te vragen hoe zij, zoo mooi en jong zijnde, zoo'n ouden, leelijken man had uitgekozen: Zij bedekte haar gelaat met de handen en sprak: ‘ik kan niet helpen, ik ben bekoord’. Ja! bevestigde de echtgenoot, ik heb haar met een krachtige toelala bewerkt, evenals haar geheele familie; zij is aan mij gebonden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wel! zeiden wij toen tot het jonge meisje, waarom gebruikt gij niet de Oeloekwa-moran ter wegdrijving van liefde; immers, dan zult gij vrij zijn? De echtgenogt lachtte schamper. Zij kan niet, sprak hij want ik bezit uitstekende Steenduif-Toekan-Asesewalan- en Koanse-bekoringen en daartegen kan zij niets uitrichten. Later hoorden wij van andere Indianen, dat het jonge meisje de derde vrouw van Oelakana was. De twee anderen had hij, toen zij oud waren geworden, gewoonweg weggejaagd. Verder deelde men ons mede, dat Oelakana in Para algemeen gevreesd werd wijl hij vreeselijk met hokuspokus werkte. Itawale, een andere onzer vrienden uit de Cottica, vertelde ons eens de gebruiksaanwijzingen zijner toelala's. Toen hij geeindigd was, spraken wij: ‘uitstekend, nu gaan wij grappen met je vrouw maken en als je kwaad wordt, bekooren wij je met je eigen Koanse toelala. De Indiaan keek eerst zijne vrouw, die er bij stond, aan en zeide toen: Misschien zou het je gelukt zijn, als je mij geen woord hadt gezegd, maar nu zal ik ervoor waken. Van alle Indianen, die wij ooit ontmoet hebben, is onze vriend Aliensi of Atarwa uit de Para, de Don Juan bij uitnemendheid. Hoevele harten en oogen van Indiaansche schoonen deze jonkman reeds met zijn toelala heeft gebroken laat zich niet eens gissen; naar zijn eigen opgave moet het aantal legio zijn. Doch, vroegen wij hem eens, hebt gij dan nimmer gefaald? O, ja! antwoordde de leukert, ik heb menig pak slagen opgeloopen als het meisje of haar familie een krachtiger verdedigingsbekoring bezaten dan mijn aanval-toelala! Aliensi verklaarde ons eens in een vertrouwelijk uurtje, dat van de allerbeste dingen op deze wereld, niets ging boven ‘de vrouw en de jenever’, doch voegde hij er zuchtend bij ‘zij zijn ook de duurste. Van alle vrouwen is de negerin het allerleelijkst, gelijk ook haar naam mekolo (aap) aanduidt. De Indiaansche staat in schoonheid bovenaan, maar eene blanke vrouw in europeesch costuum is mooier dan eene Indiaansche vrouw in eenzelfde kleederdracht. Eene blanke vrouw daarentegen op zijn Indiaansch gekleed (d.w.z. non-gekleed) kan niet vergeleken worden met eene Indiaansche vrouw in nationale kleederdracht, want .... zij is te wit. Zij zou de wouddieren verjagen; alleen de Apen zouden schateren van het lachen bij het zien van zoo'n koddig schouwspel. Aliensi was de eerste Indiaan, bij wien wij om toelala aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klopten met de vraag of het niet mogelijk zou zijn door menging van blanke bekoring een toelala voor mulatten samen te stellen. De Roodhuid keek ons bewonderend aan en antwoordde glimlachend: ‘o jou oude schurk, reeds lang heb ik gemerkt, dat je het achter de mouwen hebt!’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
37. Ter bekoring van den man.De Manbekoring, Car. Wokelu-toelala, Ar. Wadili-biena (Hippeastrum sp,?) heeft een witten knol en lange smalle bladeren. Er zouden nog twee soorten zijn, eene met een roodachtigen knol enTer bekoring van den Slangegeest en van den man.
eene met donkerder bladeren, al naar gelang het een blanken, rooden of zwarten man geldt. De bereiding geschiedt door stamping van den knol, waarin de vrouw haar eigen levensgeest heeft vastgelegd. Dit mengsel krijgt de man in zijn eten of koffie te gebruiken. En eenmaal ervan geproefd hebbende, wordt hij zoo verzot op de bereidster, dat hij zijn echtgenoote, kinderen, familie en vrienden verlaat. Inderdaad hij heeft slechts voor en door degene, die hem bekoord heeft. Onzinnig als het bovenstaande moge klinken, wordt het toch vrij algemeen onder de lagere(?) bevolking geloofd. Want er zijn gevallen bekend, waarbij hooggeplaatste personen hunne echtgenooten hebben verlaten teneinde in concubinaat te gaan leven met zwarte meiden, die noch hollandsch konden spreken, noch lezen of schrijven. De man wordt niet gelaakt, doch slechts medelijdend aangezien; hij handelt immers onder den invloed van toelala en Obia. Verder doen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nog geruchten de ronde, dat de meiden geregeld ter vernieuwing harer bekoringen naar de kondre's (Indianen- en Boschnegerkampen of dorpen) gingen of wel voor haar gezondheid naar de Para (het grootste broeinest van bijgeloof in Suriname). N.B. Het is begrijpelijk dat tengevolge der zedeloosheid, die hoewel in den laatsten tijd eenigszins verminderd, toch algemeen in de kolonie heerscht, het geloof aan de onfeilbaarheid der indiaansche toelala overal onder goed-geloovigen onbeschaafden en ingang heeft gevonden. Reeds op de schoolbanken wordt toelala vervaardigd, bestaande uit kolibriehartjes, en hersenen, die achter een vuur gedroogd in een fleschje met lavendelwater in den grond worden begraven! Indianen, inzonderheid Kalienja's drijven een werkelijken handel n man- en vrouwbekoringen. Want behalve jongelieden zijn er nog vele zedeloozen die op toovermiddelen vertrouwen. Of zooals Cats zegt: Er zijn er in ons land
Die in hun oude dagen
Nog dartel willen zijn
En malle liefde wagen.
Qualiteit komt het eerst in aanmerking en dikwijls is een stukje van het allerpuikste artikel, niet grooter dan een erwt, wel ƒ2.50 waard. Alvorens te verkoopen, laat de leuke Indiaan zich eerst smeeken, wel begrijpend, dat dit de waarde van het gekochte in het oog van den kooper vermeerdert. Want zegt hij: Wilt gij de zwaarste straf van liefdes vierschaar weten,
Dat wordt in onze taal een blauwe scheen geheeten.
Hij heeft tevens menschenkennis genoeg om te begrijpen dat: ‘Faint heart never won fair lady.’ Want zooals Cats ons leert: Al is een mier een nietig dier,
Toch wil het paren,
Een rijpe maagd, naar eisch gevraagd,
Zal die zich sparen?
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Conclusie.
De compas-naald blijft steeds naar het noorden gericht.
Wat is toch de macht, die haar daartoe verplicht?
Dus wordt hier een Leven onzichtbaar verwekt,
In 't doode, dat 't doode met niets tot zich trekt.
De levende Slang wordt bekoord door gefluit,
Geboeid als het ware door 't golvend geluid,
De motten, die vliegen naar 't brandende toe,
Getrokken door machten, wij weten niet hoe!
Ook de mensch wordt bekoord door eenzelfde kracht,
Zijn wil die bezwijkt voor de trekkende macht,
Zoo ziet men soms heeren van rang en verstand,
Als slaven van deernen, de laagste van 't land.
Toch roept men: ‘onmog'lijk’, zoo vaak men ook hoort:
Een Adam is weer door een Eva bekoord!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
38. Ter bekoring van den Slangegeest.Deze bekoring, Car. Okowjumu-toelala, Ar. Hoelioe-biena is dezelfde als de voorgaande met witten knol, want de Slangegeest zou er wit uitzien, hoewel nog geen Indiaan hem ooit aanschouwd heeft, Bij de negers heet hij Watra-mama (Watermoeder), waarover later. De Slangegeestbekoring wordt slechts door den Piaaiman gebruikt bij zijne bezweringen. De bereiding geschiedt door stamping der knollen in water, waarmede men zich wascht. Ze wordt ook gebruikt tegen rheumatiek en heet dan kaelaewala-toelala. Er zouden ook bekoringen bestaan tot oproeping van den Woudgeest Itoetoemalono en den Grondgeest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
39. Om een groot nageslacht na te laten.De Pitani-ipite of Moelewa-toelala Ar. Kasaloko-biena (Ischnosephon sp.) komt veel overeen met die van den Powies (No. 13). De knol is echter langwerpig, geelachtig en over de geheele oppervlakte voorzien van ongeveer 10 tot 40 kleine, zwartacktige, gerimpelde, op rozijnen gelijkende knolletjes. Het geheel vertoont, volgens den Indiaan, het evenbeeld eener moeder met hare kinderen. Om succes te hebben, moet de vrouw den knol eenigen tijd voeden met haar, wasch water enz. van kinderen, alsmede wormen uit de hersenen enz. van een wijfje Jawari of Opossum (Didelphys marsupialis), wijl dit dier de meeste jongen voortbrengt; ook ratten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enz. worden gebruikt in geval van nood. Geregeld herhaalt zij de formule: ‘Hetgeen ik u geef, verwacht ik van u. Ik geef u kinderen, houd ze goed vast tot ik ze noodig heb.’ Zoo geteeld, bezit de toelala in zich den Geest der voortplanting. Geen wonder dus, dat de knol, in water gestampt, tezamen met een zalf van wormpjes uit de rotte hersenen van jonge Opossums, aan eene vrouw te drinken gegeven, in staat is, het doel te bereiken. Maar om deze gelukkig te doen uitvallen bedient men zich op het laatste oogenblik van de bekoring tegen lichaamspijn en niet te vergeten ... het eerste of het tweede jong van een Sipari (rog) eene vischsoort, die talrijke levende jongen voortbrengt zonder eenige nadeelige gevolgen, evenals de Koetai (Anableps tetrophthalmus). Om melk bij eene vrouw op te wekken, wordt aanbevolen de verbrande tepels van eene Zeekoe of Jalawa (Manatus americanus) en een Hididikoela of Dolphijn (Delphinus delphis), tezamen met de Kroepira (een visch) alsmede een boom, welks sap op melk gelijkt. Behalve de bovenstaande, bestaan er, zoowel voor mannen als vrouwen nog andere kunstmiddelen, die wij echter van wege hun viesheid, maar achterwege zullen laten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
39a. Tegen slangenbeten.Hoewel de Indianen doorgaans van snekikoti gebruik maken tegen slangenbeten, kennen ze toch ook een toelala daartegen, alsmede een liaan die tegen den stam van boomen opklimt, en veel op een slang gelijkt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40. Om geen nageslacht na te laten.Deze bekoring wordt gebruikt als een vrouw eene zware eerste bevalling heeft gehad en voor een tweede vreest. De man koopt dan het ongeboren kind af, hetgeen ook onder negers bekend is. De bereiding der toelala laten wij maar achterwege.
Ongelooflijk als het moge klinken, wordt toch van de bovenstaande toelala door z.g. beschaafde personen in Suriname dikwijls gebruik gemaakt. Onder andere kennen wij een geval, waarbij een meisje verondersteld werd te lijden aan eene bijzondere kwaal, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alleen door indiaansche geneeswijze kon verdreven worden. Zij en haar broeder begaven zich naar een kondre, waar zij echter werkelijk ziek werd. Bang zijnde dat de Indianen haar vergiftigd hadden, besloot zij een dokter te raadplegen, die dadelijk merkende, waar de schoen wrong, uitdrukkelijk verklaarde, dat zoo het kind niet ongeschonden ter wereld kwam, hij een aanklacht bij de politie zou indienen; het kind werd geboren. Soms is het eene moeder, die tegen haar beter weten in, een misstap harer dochter tracht te verbergen. Mijn kind, luidt het dan, is bezeten van een bakroe (slechte wraakgeest), die eruit moet gedreven worden. In alle dergelijke gevallen gaat de Piaaiman zeer voorzichtig te werk en neemt nimmer zijne toevlucht tot paardenmiddelen; gelijk de neger-obiaman. Wel gebruikt hij de hersenen, wormen enz. van dieren, doch deze zijn niet schadelijk voor de gezondheid. Ze dienen slechts om op de verbeelding van de patient te werken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
41. Ter bekoring van een blanke over het algemeen en van het Hof van Justitie.De Pranakelu-toelala, Ar. Kitjadoe-biena of Serka-biena (zie ill.) heeft een langwerpig witten knol en brengt witte bloemen voort. Deze toelala dient om blanken te bekoren tot het geven van cadeaux. Daartoe wordt de geest op de gebruikelijke wijze vastgelegd nl. door den knol open te splijten en in de spleet eenige levende luizen of een weinig zand uit een voetindruk enz. van den te bekoren persoon te plaatsen. Dichtgegroeid zijnde, zit de geest dan in den knol gevangen, die zonder verdere bereiding door den bekoorder met zich wordt rondgedragen als hij ergens een bezoek gaat brengen. Alle Gouverneurs van Suriname alsmede ambtenaren belast met het toezicht op de Indianen, of andere personen, die met hen in aanraking komen, zijn onderhevig aan hunne bekoringen. In 1906 echter bij gelegenheid van den jaardag van H.M. de Koningin faalde de toelala gedeeltelijk, wijl zich onder de van gouvernements-wege verstrekte geschenken, geen jenever of andere sterke dranken bevonden. Toch werd dit niet toegeweten aan Z.Ex., maar aan slechte bereiding van het bekoringsmiddel en aan eene krachtige contra-toelala van den adjudant of tolk. Ook wij zijn menigmalen bekoord en eens viel zelfs een knol, waarin onze geest vastzat, uit den zak van een Indiaan. Terstond raapten wij hem op en zeiden met gemaakten ernst, dat zulke han- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
delingen onder vrienden niet geoorloofd was. De leukert bekende toen, dat hij verschillende zaken noodig had en ze op deze wijze trachtte te verkrijgen. Om het Hof van Justitie te bekoren gaat men op dezelfde wijze te werk bij het vastleggen van den geest. Alleen wordt de volgende formule verscheidene malen herhaald: ‘Ik voed en geef u, dus verwacht ik van u. Ik weet, dat ik slecht ben, doch hoe vuil ook mijn broek aan de binnenzijde moge zijn, moet hij toch aan de buitenzijde schoon en wit uitzien.’ De knol wordt gestampt in een kalebas met water. Met dit mengsel wascht men zich tegen den vooravond op eene plaats, waar slechts weinig personen voorbijgaan. De veronderstelling gaat, dat de oogen der rechters worden verduisterd en gebroken, zoodat zij ziende, blind worden en het vonnis altijd ten voordeele van den beklaagde uitvalt! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
42. Tegen lichaamspijn.De Pijnbekoring, Car. Pilindja-toelala. Ar. Karekondi-biena is eene varieteit van Calidrium bicolor. Het blad, dat ongeveer 24 bij 14 cM. meet, ziet er lichtgroen uit met donkergroene aderen en min of meer purperroode vlekjes. De bladsteel is zwartachtig gelijk de onzichtbare, zwarte pijl van den slechten Geest, Car. Joleka Ar. Jawahu. Alle lichaamspijn en ziekten worden door deze geestpijlen veroorzaakt. Om ze uit het lichaam te verwijderen gebruikt men als eerste middel de boven een vuur flauw gemaakte bladeren, tegen het pijnlijke deel gelegd. Baat dit niet, dan moet men zich vervoegen tot den Piaaiman. De toelala laat geen inwendig gebruik toe, wijl dit de geestpijlen niet uit, doch in het lichaam trekt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
43. Bekoring van het oor.De Oor-bekoring, Car. Panali-toelala (Cipura sp?, zie ill.) heeft lange smalle (40 bij 3 cM), spitse groene bladeren. De knol is karmijn rood en ziet er uit als een menschenoor; dus moet hij uitstekend zijn tegen oorpijn. De bereiding geschiedt door stampen, waarna men het gestampte gewikkeld in een stukje katoen in het oor steekt; dat trekt de pijn eruit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
44. Om kinderen vlug te laten leeren.Deze bekoring, Car. Anjapo-toelala, Kaleto-lali-malikotan-biena, eene varieteit van Calidrium bicolor, is een donkergroen blad (28 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij 18 cM.) zwaar bevlekt met karmijn of purperrood; de bladsteel ziet er licht purperrood uit. Geldt het een Indiaansch kind, dan smeert men de toelala eenvoudig om de ooren, oogen en lippen, na gebruik van een flinke purgatie ter afdrijving van bet domme. Door andere kinderen daarentegen, die moeten leeren schrijven en lezen, wordt de knol vooraf gevoed met stukjes beschreven papier ter opwekking van leergierigheid, inwendig gebruikt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
45. Om het zand eten tegen te gaan.De Onbatapi-toelala, Ar. Joekwa-biena ziet er eenigszins kleiner en minder gevlekt uit als de voorgaande. Deze bekoring dient om kinderen te beletten zand te eten. Daartoe wordt het blad en de gestampte knol om den mond van het kind gesmeerd. Het zand of vuil-eten is een gewoonte van vele Indiaansche en andere inlandsche kinderen. Het schijnt eene ziekte te zijn, die een geelachtige kleur en vermagering tengevolge heeft. Naar men beweert, zouden zelfs volwassen menschen enkele malen aangetast worden. N.B. Het bovenstaande doelt niet op het klei-eten, eigen aan sommige Z.Am. Indianenstammen en, naar men zegt, ook vroeger in Suriname inheemsch. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
46. Ter bekoring van het oog.De Oog-bekoring, Car. Ineoelu-toelala Ar. Madekanbiena wordt gebruikt om zich onzichtbaar te maken voor anderen. Vooral bij het oversteken van een waterval smeert men de toelala, tezamen met een weinig peper, om de oogen; teneinde den slangegeest van de boot weg te krijgen gebruikt men een soort peperwater, pomijetioeloe genaamd. Eene andere oogbekoring dient om de oogen te verhelderen, zoodat de bekoorde beter kan zien = (denken). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
47. Om den eetlust op te wekken.De Moetaposi-toelala gelijkt veel op No. 44 en wordt gebezigd ter opwekking van den eetlust bij zieken. Daartoe moet evenwel de knol te voren gevoed zijn met overblijfsels van maaltijden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
48. Om te dooden.De Doodbekoring, Iromokatopo-toelala zou voorkomen aan de Marowijne en bestaat uit twee bladeren, die zoodra iemand nadert | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar Oost en West neerbuigen. Raakt men ze aan dan volgt de dood. Alleen de bezweerder kan dit ongestraft doen. N.B. Behalve de voorgaande hebben wij nog hooren spreken over de volgende bekoringen:
Deze bekoring wordt aan een boot gesmeerd teneinde het omslaan te beletten.
N.B. Eigenaardig is het tevens, dat zoowel Schomburgck als Quelch melding maken van een Calidrium-wortel, bij de bereiding van het Oeraligift. Denkelijk hebben wij hier met een bekorings-middel te doen. In andere werken over Indianen staat bijna niets over bekorings middelen geschreven. O.a. meldt Brown meldt een viertal planten door de Indiaansche vrouwen van N. Amerika gebruikt ten einde mannen te bekoren. Im Thurm, Dance en andere schrijvers over Eng. Guiana wijden slechts enkele woorden aan de toelala. Im Timehri vindt men een vijftal bekoringen aangegeven, doch zonder nadere toelichting of gebruiksaanwijzing. Im Thurm noemt zelfs biena een Caraibisch woord, hetgeen onjuist is evenals de vergissing van Pater v. Coll die toelala als Arowaksch opgeeft. Dat echter toelala uit de mode zou zijn bij onze Indianen, zijn wij zoo vrij te betwijfelen. Behalve de hier en daar onder toelala en legenden aangehaalde zinnebeeldige voorstellingen van dieren, vogels enz. bestaan er nog andere, die eveneens op dezelfde wijze bij de bereiding van bekoringsmiddelen gebruikt worden. O.a. kent men:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
N.B. Uit het bovenstaande blijkt, dat elk der gevoel ens of hartstochten, welke een mensch kenmerken van de dieren zouden af- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stammen wijl de mensch ontstaande uit wormen alle stadiums van af worm, of de geheele reeks van levenswormen heeft moeten doorloopen, welke tezamen de Zonneslang vormen, waarover later. Door gebruik te maken, vooral van de wormen uit de rotte hersenen enz. dezer stoffelijke omhulsels, kan men dan ook in zich den geest van het daarin omsloten dier vermeerderen. Want de mensch bezit in zich toch reeds iets van al deze geesten. Maar de goeden houden in normalen toestand de kwaden in bedwang. Wanneer echter door onvoorziene omstandigheden of de willekeurige werking van het individu de kwaden vermeerderen dan overheerschen deze tijdelijk de goeden. De vier nevengaande platen stellen voor het volgende:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plaat A.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plaat B.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plaat C.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plaat D.
|
|