De menschetende aanbidders der zonneslang
(1907)–F.P. Penard, A.P. Penard– Auteursrecht onbekendXIII. Zwangerschap voor de vrouw een last. Geboorte van het kind. Vrees voor bespotting en den Slangegeest. Couvade of Kraambed van den man. Geheime, reis- en familienamen.Zelfs in het laatste stadium harer zwangerschap, draagt de vrouw nog de zwaarste lasten. Zij beschouwt haar toestand dan ook uit een geheel ander oogpunt dan eene blanke vrouw of zelfs eene negerin. Dikwijls wendt zij alle moeite aan om de geboorte van het kind te beletten; en dat vooral als zij van haar man, familie of zelfs vreemden de geringste aanduiding verneemt dat het kind een gevolg zou zijn van overspel of aan den Slangegeest zou toebehooren. In dat geval stelt zij zelfs haar leven in de waagschaal Kinderlooze vrouwen ontbreken, doch dezulken, die niet meer dan een kind bezitten, komen vrij algemeen voor onder volbloed Indianen. Bij de Kabugru of Bastaard-Indianen daarentegen zijn vrouwen met zes kinderen geene zeldzaamheid, evenmin al waar een zwarte man met eene Indiaansche vrouw samenleeft. Het moet echter erkend worden dat over het algemeen ook uit eene samenleving van Indiaan en negerin slechts weinig kinderen voort- | |||||||
[pagina 158]
| |||||||
komen. Misschien dus dat wij hier te doen hebben met eenzelfde geval van uitsterving als bij de inboorlingen van Tasmanië, Hawai enz., waar kindermoord ook vroeger inheemsch voorkwam doch thans evenmin als in Suriname meer bestaat. Zoowel het betrekkelijk zware werk gedurende de zwangerschap als het gebruik van kunstmiddelen (zie ook toelala) door de vrouw vormen naar onze meening een der redenen, waarom er zoo weinig mismaakte Indianen voorkomen. Zulke kinderen toch hebben weinig kans levend ter wereld te komen, daargelaten dat zij vroeger onverbiddelijk aan den Slangegeest geofferd werden en dus onmogelijk een nageslacht konden nalaten. In vroeger jaren ging de vrouw zoodra het oogenblik harer bevalling naderde, het woud in, en daar, te midden der vrije natuur deed de kleine Roodhuid zijn intrede in dit tranendal. De reden van dit vreemde gebruik kan denkelijk eveneens gezocht worden in de vrees voor bespotting en mishandeling, die ontwijfelbaar de vrouw treft als zij een tweeling of abnormaal kind ter wereld brengt. Door in het woud te schuilen, had zij dus gelegenheid het wicht te dooden of weg te moffelen, voor dat haar man of de overige vrouwen van het dorp iets merkten. Zij bleef tevens ongestraft wijl de vrees voor den Slangegeest, den veronderstelden vader van het kind, iedereen weerhield zich met de zaak in te laten. Maar o wee! als de Piaaiman haar niet mocht lijden, want hij riep dan de Geesten op en deze constateerden het feit als moord. Eene duchtige tuchtiging volgde, en soms ook wel scheiding der beide echtgenooten. Na eenige rust genoten te hebben, keerde de moeder met haar pasgeboren kind weder naar de hut terug, waar zij dadelijk haar werk hervatte. De vader daarentegen ging in zijn hangmat liggen ten einde zich te laten vertroetelen. Dit geschiedde in de veronderstelling, dat het kinderlichaam afstamde van de moeder, doch de ziel daarentegen van den vader en dat eene geheimzinnnige connectie de kinderziel nog eenige weken na de geboorte, met den vader verbond.Ga naar voetnoot(49) | |||||||
[pagina 159]
| |||||||
Alzoo hing het leven van het kind naar men veronderstelde, geheel af van den vader. Hij mocht dan ook geen zwaar werk verrichten. De jacht was hem verboden, want de pijl kon wel het kindje treffen. Klom hij over een boomstam, steeds plaatste hij twee takjes als brugje voor het kinderzieltje, dat hem volgde. Trok hij over eene rivier of kreek, een kalebas of vruchtschaal diende dan, ten einde den overtocht van het wicht te vergemakkelijken. Overal liep hij bedaard en voorzichtig rond, doornige plaatsen vermijdende. En als hij bij toeval een Jaguar ontmoette, vluchtte hij niet weg, maar trad moedig het beest tegemoet. Immers het leven van zijn kind hing ervan af. Het zieltje toch kon schrikken en in het woud verdwalen. Zelfs des nachts moest de vader zich in acht nemen ten einde zijn kind smarten te besparen. Hoe geweldig iets hem ook jeukte, hij moest zeer voorzichtig krabben, want zijne nagels konden het kind pijn doen. En wee hem als hij zich vergiste en een luis, die hem hinderde op te ruwe wijze trachtte te verwijderen, want het kale hoofdje van zijn lieveling leed er dan onder. Ook verschillende spijzen mocht de vader niet eten uit vrees van het kind te schaden. O.a. werd verondersteld, dat oelana-vleesch (waterhaas) vlekken veroorzaakte. Deze onthouding geschiedde zoowel voor als na de geboorte van het kind. Werd het kind ondanks alle voorzorgen van den vader toch ziek, dan zocht deze op den Piaaiman, die door oproeping der Geesten op de gebruikelijke wijze, spoedig de oorzaak (doorgaans een vreemde) der kwaal wist op te noemen. Indien deze oorzaak niet afhing van den Slangegeest, den Slechten geest of Kainemu, dan werd den vader den raad gegeven zich enkele insnijdingen te maken aan borst en armen. Met water gemengd, kreeg het kind dan het bloed te drinken. Of wel de Slechte Geest werd met behulp van eenige mieren uit het kinderlichaam gebeten of door toelala wegbekoord. Pater van Coll zegt, dat hoe dwaas ook deze gewoonte der couvade ook schijne, het toch niet te ontkennen valt, dat daarin eenige inschikkelijkheid voor de vrouw ligt opgesloten. Immers zoo lang de man in de hangmat blijft, kan hij geen wild aanbrengen, zoodat de spijsbereiding niet al te zwaar op de vrouw drukt. Onze meening komt niet geheel met het bovenstaande overeen. Wij gelooven eerder dat de couvade een soort proef of middel is, ten einde den man in staat te stellen uit te maken of het wicht werkelijk zijn kind is. Want de veronderstelling gaat dat zoo de vader zich niet strikt aan de regels onderwerpt, hij den dood van | |||||||
[pagina 160]
| |||||||
zijn lieveling veroorzaakt. Blijft het kind dus in leven, dan is alles in orde, zoo niet, dan moet dat te wijten zijn aan ontucht door de vrouw bedreven enz. Immers de schuldige man zal geen couvade houden voor zijn kind, uit vrees voor de rechtmatige woede van van den bedrogen echtgenoot! Toch zijn er ook andere oorzaken, die volgens indiaansche opvatting kunnen bijdragen tot den dood van een kind; en wel o.a. de Slangegeest waarover nader. Ook negers en blanken zouden door aankijken het wicht kunnen kwaad doen. Kort nadat de kinderziel van het vaderlichaam los is, hetgeen dikwijls meer dan een maand duurt, gaat de moeder overal bij hare kennissen rond ten einde het kind te vertoonen. Bij onze Indianen krijgt het wicht reeds kort na de geboorte een naam, die doorgaans doelt op eene bepaalde gelijkenis of eigenschap, hetzij van een dier, vogel enz. De familieleden komen bij elkander. Kijk, roept er een, wat lijkt zijn oor op een bloem. Neen zegt een ander, zijn neus is krom als die van een Pakani. Zijne kin lijkt op een tabaksblad, meent de grootmoeder. Ja, beaamt de vader, de gelijkenis is treffend; zijn naam zij dus Tamualujekesalu d.w.z. Tabaksbladkin. De naam die strikt geheim gehouden wordt, is slechts bekend aan familieleden en vrienden, alsmede den Piaaiman. Want de veronderstelling gaat, dat zoo een vijand zich ervan meester maakt, hij evenveel kwaad ermede kan uitvoeren als met het lichaam van den Indiaan. Zelfs familieleden noemen elkander zwager, zwageres neef, nicht enz. De moeder spreekt haar kind aan als mami (mijn kind) en andere kinderen als zuigeling, meisje, jongen enz. Inzonderheid de Caraïben houden er zulk een verbazend aantal familie aanduidingen op na, dat zij zelven dikwijls in de war geraken (zie achterstaande lijst). Het grootste bewijs van vertrouwen dus dat een Indiaan een blanke of neger bewijzen kan, is het noemen van zijn naam. Dikwijls echter maakt hij zich er af met de opmerking: ‘mijn naam is Wokelu. d.w.z. man. Naar men beweert zou bij de Arowakken en denkelijk ook de Caraiben in heel oude tijden, alleen de Piaaiman het kind met een naam begiftigen. Tot dat doeleinde werd het wicht in de piaaihut gebracht. De Piaaiman begon dan te ratelen en allerlei woorden te praten, tot dat het kind eenig teeken van herkenning gaf. Het laatstgesproken woord was de naam! | |||||||
[pagina 161]
| |||||||
Enkele oude Caraïbische mannen en vrouwen dragen behalve hun eigen namen, nog dien hunner grootouders. Verder hebben enkelen ook reis-namen, die alleen op reis dienst doen. Zoo heet o.a. een onzer vrienden Atarwa, doch zijn reisnaam is Aliensi en zijn doopnaam Jozeph. De reisnaam dient vooral om een vijand of kwaden geest Joleka, Ar. Jawahu te bedotten. Welke booze Geest toch zal in het alom bekende pseudoniem Aliensi en Jozeph den nagenoeg onbekenden waren Atarwa zoeken?Ga naar voetnoot(50) Wat den doopnaam of blanken naam aangaat, deze mag iedereen kennen, wijl de kwade Geest der blanken machteloos is tegenover het doopsel. Ons zijn enkele, meestal zieke kinderen bekend, die twee doopsels ondergaan hebben, een Fransche en een Hollandsche; en eens zelfs hoorden wij een Indiaan zeggen dat hij van plan was zijn ziek kind een derde doopsel te doen ondergaan. Tevens beschouwen sommigen een Franschen doop veel doeltreffender. Zoo verklaarde Kaptein Pierre van de Jodensavane, dat hij niets gaf om het Hollandsche doopsel, doch dat hij en zijne kinderen van de Fransche methode hadden gebruik gemaakt! Ongedoopte Indianen komen nog, zoover wij kunnen nagaan, alleen voor in de Boven-Marowijne, overigens zijn ze allen Roomsch Katholiek. Behalve hunne gewone namen, hielden de Arowakken in vroeger tijden een systeem van familienamen er op na, dat zeer gecompliceerd moet zijn geweest. Het kind behoorde aan de moeder en mocht niet in haar familie trouwen. Was het kind een jongen, dan droegen zijne afstammelingen den naam van de familie der vrouw. Was het kind een meisje, dan behoorden hare afstammelingen eveneens tot de familie harer moeder. Meer dan vijftig dezer familienamen zijn bekend, die alle op denzelfden grondslag berusten als de gewone namen. O.a. kent men:
| |||||||
[pagina 162]
| |||||||
Elke naam eindigt in di (man) en do (vrouw) of meervoud na of no. Over den oorsprong der namen wordt de volgende legende verhaald: Eens, in oude tijden hadden de Arowakken eene groote volks-vergadering en toen ze weder uit elkander zouden gaan, stelde een oude man voor, dat elke familie een naam zou aannemen opdat zij elkander later weer konden kennen. Zoo gezegd, zoo gedaan en een ieder koos zich een naam, doelende op een voorwerp in de nabijheid. De een doopte zich met den naam van een vogel een ander met dien van een boom enz. (Im Thurm). Of de Caraiben ooit zulk een systeem op na hielden, hebben wij niet kunnen uitmaken. Maar het is best mogelijk, in aanmerking genomen, dat sommigen bij hun gewonen naam nog dien van hun grootouders voegen. De krijgshaftigheid of liever barbaarschheid die den Caraiben van vroeger tijden kenmerkte, hun rooven van Arowaksche en andere vrouwen enz., moet evenwel veel hebben bijgedragen tot het verval van het huwelijkssysteem. De Kalienja's van dezen tijd, alsook de Arowakken kennen het woord ‘familie’ dan ook slechts in denzelfden zin als de Europeanen. Van het gecompliceerde systeem hunner voorouders hebben zij alleen eene vage herinnering overgehouden. |
|