De menschetende aanbidders der zonneslang
(1907)–F.P. Penard, A.P. Penard– Auteursrecht onbekendIX. Kostgronden. Kassavebereiding en ander voedsel. Dranken.Het aanleggen van een z.g. kostgrond geschiedt doorgaans gedurende het groote droge seizoen (Aug. tot Nov.); en wel midden in het woud, op eene plaats, die op aanmerkelijken afstand van het kamp gelegen is. De vrouw hakt met een houwer soepala het kreupelhout weg. Vervolgens velt de man met zijn haks woeiwoei, de boomen, dies na eenige weken gedroogd te zijn, in brand worden gestoken. Na afbranding is het geheele terrein bedekt met een laag asch, waar-tusschen stompen en half verkoolde stammen. Na eene laatste opreddering begint men ongeveer half November met den aanplant van manioc of kassave, na vooraf den grond te hebben bekoord (zie toelala.) De kassave is een heester van omstreeks 12-15 voet hoogte, die geplant wordt met stekken. Er zijn twee soorten nl. de bitter- | |||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||
kassave kiere, a. kaleloli (Manihot utilissima) en de zoete kassave joepo, a. bosoli (M. cartaginenis). Na negen maanden is de kassave rijp en wordt in een moetete (draagkorf) door de vrouw uit den kostgrond naar het kamp gedragen, hetgeen een zeer vermoeiende arbeid is; elke kassavewortel weegt ongeveer 5 tot 10 pond. De bereiding geschiedt eveneens daar uitsluitend door vrouwen. De wortels worden na eerst gewasschen en geschrapt te zijn, geraspt op een rasp itjile, a. simali, vroeger een plankje met steentjes bezet, die met mani stevig waren bevestigd. Thans echter gebruikt men een stuk blik, waarin met een spijker gaatjes geboord zijn, een zg. neg.eng. griti-griti. De geraspte kassave komt uit den grooten kassavepot samake in de matapi, die boven aan een balk hangt; van onder bevindt zich een stok, waarvan het eene einde op den grond rust. Op dezen staak gaan eenige Indianen zitten, door wier zwaarte de matapi zoo uitrekt, dat al het giftige kassavewater, a. oenjaboe koterake uit het raspsel geperst wordt. In de matapi blijven dan over cylindervormige stukken droge kassavekoeken, die gestampt en in een zeef manari gezift, een grof meel opleveren, dat vroeger op een steenen plaat kamira, a. boedale, tot platte, ronde brooden arepa a. kale werd gebakken. Thans gebruikt men ijzeren pannen. Het giftige kassavewater verandert door langdurig koken in een onschadelijke stroop kasseripo, die gemengd met peper, stukken vleesch, visch enz. een aangename saus of toespijs oplevert, welke elken dag opgewarmd, geruimen tijd goed blijft. In vroeger jaren moest de kasseripo, verkregen uit het eerste product van een kassaveveld wederom op den grond gegooid worden als betaling aan den grondgeest. Ook bij de overige bevolking is de kasseripo, ook wel peprepatoe (peperpot) geheeten, welbekend, doch de bereiding geschiedt door eenvoudige uitkoking van kassavesap. De kasseripo of peperpot moet niet verwisseld worden met peperwater pomwijetoeloe, a. kadekera of keledahokan, even algemeen onder de Indianen verspreid. Het in de manari of zeef overblijvende grove meel heet bij de Caraïben emoe. Het wordt tot koeken gebakken, die echter alleen versch eetbaar zijn en een zuren smaak bezitten; oud daarentegen gelijken ze veel op leder. Soms gebeurt het dat de kassaveoogst schraal uitvalt wat evenwel in Suriname zelden gebeurt. Men mengt dan het meel met | |||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||
gestampte of gesneden kassavebladeren of wel de gestampte zaden van de Peito (Môra excelsior) of Groenhart (Nectandra Rodicoei); in hoogen nood zou zelfs gestampt, rot hout dienst doen. (Im Thurm.) Tegenwoordig beginnen de Indianen, evenals onze zwarte bevolking, ook gomma (stijfsel) a. halo te maken. De kassave wortels worden dan fijner geraspt, gezift en door een zeef of stuk goed met water overgoten, dat daardoor een melkachtig aanzien krijgt en in een prapi enz. wordt opgevangen. Het water bezinkt na korten tijd en laat afgegoten zijnde, een laag wit stijfsel achter van betere qualiteit dan dat uit aardappelen gewonnen. De zoete kassave, niet giftig zijnde, wordt gewoonweg gekookt en gegeten evenals aardappelen. Toch beweert men dat hij, in de nabijheid van de bitter-kassave geteeld, giftdeelen aantrekt, vooral na een vochtig seizoenGa naar voetnoot(30). De kassavewortels, uit den grond gerooid, bederven spoedig. Onder den grond begraven, blijven ze een week of twee goed. Indianen geven de voorkeur aan kassavebrooden boven de gewone uit tarwemeel gebakken. In verschen staat is dit voedsel onschadelijke, doch oude beschimmelde arepa zou in sommige gevallen vergiftig zijn; ook spreekt men van zuurte in de maag. Of er echter verband bestaat tusschen de vele buikziekten waaraan de Indianen lijden, en de kassave, kan ik niet oordeelen, maar het is best mogelijk. Zoowel het kassavewater als het afgietsel van de gomma zijn uiterst giftig. Een koe, die ervan drinkt, sterft met opgezwollen buik; ook het eten der wortels heeft den dood ten gevolge. Als tegengift noemt men warme raapolie, roucousap, warme melk enz. Behalve kassave planten de Indianen in hunne kostgronden nog:
| |||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||
Behalve de napi's, yams, tajers enz. enz. die als aardappelen gekookt of geroosterd worden, bestaat het voedsel der Indianen uit de opbrengst van jacht en visscherrj. Aan de kleine diersoorten geven zij de voorkeur boven de grootere. Brulapen, Kwatta's, Capucynerapen, Pingo's, Pakira's, Paca's, Agoeti's enz. zijn vooral het mikpunt hunner pijlen of geweren. Verder Landschildpadden, Leguanen, Sapakara's Kaaimannen enz. Onder het vogelwild nemen Hokohoenders en Tinamoe's de voornaamste plaats in. Soms bezoeken de Indianen de reigerkoloniën aan de kust ten einde de jonge Reigers uit de nesten te rooven. Als grootste lekkernij gelden echter krabben, kosa a. kwata. Onze jongelieden schenken hunne geliefden doosjes met bonbons, het Indiaansche meisje daartegen prefereert een koeroekoeroe vol krabben. Verder heeft men nog suikergoed in den vorm van rupsen, wespen enz. De nesten dezer insecten worden opengebroken en de larven met smaak opgepeuzeld, evenals de zg. nieuwjaarsvliegen of gevleugelde termieten (Ecodema cephalotes), die om het vuur heen vliegen. Honig wordt meermalen gebruikt. Soms steekt de Indiaan | |||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||
Kassave-bereiding.
| |||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||
een stok in een houtluizennest en eet de insecten op, die er aan vastkleven. De Arowakken eten ook palmwormen takoemaGa naar voetnoot(31) (Calandra palmanum). Als kaas gebruiken zij het afgekrabte, tot een koek gevormde, vleezige gedeelte der vruchten van den Mauritius-palm. Ook het zachte inwendige gedeelte van palmen, vooral de grootere soorten wordt gegeten en staat algemeen onder den naam kabisi of kabbes bekend. Verder eet de Indiaan vele wortels, boschvruchten enz., die hij soms groen afplukt en onder den grond begraatt om rijp te worden. Wat visschen aangaat, staat de Anjoemara (Macrodon trahira) bovenaan. Verder nog de Pataka (M. brevicauda), Warapa, Matoeli, Kromaroe en talrijke andere species. Als allergrootste lekkernij geldt echter de kop van den Kodokoen of bij de Arowakken ook wel de Alaroe, een platte visch, die over de watervallen springt. De bereiding van het wild geschiedt zeer eenvoudig en volstrekt niet zindelijk. Dier of vogel worden in een pot met kokend water gestoken, daarna schoongemaakt en gekookt of aan het spit gebraden met weinig zout. Om het vleesch te berooken gebruikt men een barbakotto of sjoeli, twee vertikaal in den grond gestoken staken waarover een dwarsstaak. Visschen worden ook met zout ingesmeerd en berookt. De bereiding geschiedt steeds met veel peper. Indianen zijn over het algemeen geen liefhebbers van vogel-eieren, hoewel zij met smaak de uit het zand gegraven eieren van Leguanen, Zeeschildpadden enz. nuttigen. Naar de Arowakken beweren eten de Caraïben ook wel Kaaiman-eieren, Padden enz., maar dit zou slechts laster zijn. Het vleesch van den Tapir wordt door vele Indianen niet gegeten. Doch dat dit zou zijn uit vrees voor lepra moeten wij betwijfelen. Het staat in direct verband met piaaiisme en de zg. trefoe der negers, waarover later. Alle Indianen stellen een hoogen prijs op zout woja, hoewel zij het veel minder gebruiken dan de Boschnegers. Het gold vroeger als een ruilartikel met de Bosch-Indianen. Zoo waren, naar de Ca- | |||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||
raiben beweren, de Wajokoele's groote zoutverbruikers, die alles voor klompen zout over hadden, gelijk ook hun naam Zout-Indianen zou aanduiden. En dat ondanks vele Bosch-Indianen zout wisten te bereiden uit de asch van palmen en savanneplanten. De asch werd met water overgoten, dat na bezonken te zijn, een weinig fijn wit zout opleverde. Andere Roodhuideu beweren dat het geen zout is, dat de Bosch-Indianen gebruiken, maar het Arowaksche waja of zand. Dit laatste komt meer overeen met de beschrijvingen van reizigers. O.a. eten de Aloekoejana's of Ojana's (Wajana's) thans nog klei, hoewel dit misschien niet als voedsel dient, doch vermoedelijk meer beschouwd moet worden uit een oogpunt van bijgeloof. Immers de Indiaan bestaat uit zon en klei. Dranken bij de Indianen in gebruik, zijn: Pajawaloe of Paiwari a. tapana. De bereiding geschiedt met dikke eenigszins verbrande kassavebrooden, die gekauwd, in een korjaal gespuwd worden. Het mout komt er bij in den vorm van een, eenige dagen te voren gereed gemaakte stroop van een weinig gekookt kassavesap en eenige verbrande koeken. Vervolgens bedekt men de korjaal met palmbladeren en laat den inhoud eenige dagen gisten. De Indianen van dezen tijd gaan in de beneden landen niet meer zoo vies te werk als vroeger. Het kassavebrood wordt eenvoudig nat gemaakt en met palmbladeren bedekt. Zoodra dan beschimmeling intreedt, brengt men alles in de korjaal. De tapana heeft een zuurachtigen smaak en donkere of heldere kleur. In bedwelmingskracht komt deze drank overeen met bier. Sakoela a. beltiri. Een op stopverf gelijkende vaste stof uit eenigszins verbrande kassave gemaakt. Een weinig ervan in water opgelost, dient als drank, overal waar de Indiaan gaat. Het wordt ook samengesteld uit verschillende palmzaden in een korf met palmbladeren belegd. Kasiri a. pajacolo. Deze drank ziet eruit als wijn. De bereiding geschiedt met kassave, roode indiaansche pataten, napi's, ananassen, bacoven, andere vruchten, alsmede rietsap, door een pers miri, a. moloja uitgeperst. Een soort oneetbare kassave a. pajole moet er ook bij gevoegd worden. Koemani. Deze drank bestaat uit eenige gebrande kassavebrooden in een pot of korjaal met water gezet. De gisting duurt twee dagen. | |||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||
Behalve het bovenstaande heeft men nog dranken uit gekookte en gestampte mais, vruchtenwater alsmede palmwijn die verkregen wordt door gaten te boren in den Mauriciuspalm. De Indianen bewaren hunne dranken in groote, met palmbladeren bedekte potten of wel in manden, van binnen belegd met paloeloebladeren die waterdicht tegen elkander sluiten. Om het rietsap enz. uit te persen gebruiken de Indianen een primitieve pers, bestaande uit een blok hout, waarin lengtegewijze een gleuf is uitgehold. In een hoek van de gleuf wordt een stok gestoken, die als hefboom dient om het riet uit te persen, waarvan het sap door de gleuf in een prapi of kom loopt. Ook groote houten vijzels, z.g. neg.eng. mata zijn bij sommige meer beschaafde Indianen niet onbekend. |
|