Naauwkeurig onderwys in de tooneel-poëzy
(1765)–Lodewijk Meyer, Andries Pels– Auteursrechtvrij
[pagina 107]
| |||||
Twaalfde hoofdstuk.
| |||||
[pagina 108]
| |||||
zy in 't werk wil stellen met Hercules te plaagen. Deeze Episodia zyn in de Historien zelve, doch zeer zelden of volkoomen, te vinden. Zy blyven derhalven meest in de macht van den Dichter, om ze te moogen bedenken. Hy bedenkt 'er dan eenigen van nieuws, of verandert 'er eenigen, die in de Historie gemeld zyn. Welk veranderen toegelaaten is:
| |||||
[pagina 109]
| |||||
De Dichter lette dan wel op de waarheid der Historie, 't gemeen gevoelen en de waarschynlykheid, en niet minder op de navolgende regels, te weeten, dat de Episosodia Voor eerst wel over een komen met de natuur van het spel, 't welk of uit een waa- | |||||
[pagina 110]
| |||||
re Historie of Fabel of eige Versieringe bestaat. Zo is het zeer aanstootelyk, dat men om den een of ander van de Vertooners iets te laaten weeten of te doen doen, invoert Geesten der Verstorvenen, Engelen enz. 't welk in de Historie niet gemeld wordt; welke fout by veel voornaame Schryvers te vinden is. Zo en zoude ook niet passen, dat men Goden en Godinnen of diergelyke persoonazien inbragt, om een waare of verdichte Historie uit te voeren, ten zy de oude Schryvers en het gemeen gevoelen dezelve ondersteunen; want zy zouden geen overeenkomst hebben met de voornaaroste Actie. Ten tweeden, dat de Kpisodia allen op één einde uitloopen, en malkander niet tegenstrydig zyn, om 't wit van den Dichter te bereiken. Ten derden, dat zy op dat wit en einde sterk en niet flaauwelyk dryven, wordt derhalven vereischt, dat 'er niet te weinig zyn, of eenigen, die tot de zaak gansch niet dienen, of zonder welken het einde nochtans zeer | |||||
[pagina 111]
| |||||
wel ce bereikeo was, 't welk een overtollig-heid zoude zyn, en zomtyds wel een dubbele Actie in wikkelen. Ten Vierden, niet ver gehaald of gezocht, maar schynende als van zelve uit de Historie voor te komen, en natuurlyk. Ten vyfden, dat ze altemaal aan de voornaamste Geschiedenis, of de een aan den ander vast gehecht zyn, en uit malkander volgen. De Zaamenknooping geschiedt, of door noodzaakelykheid, zoo ze waarschynlyk zyn. In de Batavische GebroedersGa naar voetnoot(c) verzoeken Heldewyn en de Vrouwen hulp aan Julius en Burgerhart, die het afflaan. I lier zyn twee waare of waarschynelyke daaden; maar de zaamenhechting is noodzaakelyk; want Julius en Burgerhart waaren by de Romeinsche Oversten verdacht, en zouden by de minste oorzaak vast gehouden en gestraft worden, en hadden daar en boven geen macht om hen te wederstaan enz. In den Cid wordt de twyfelmoedigheid en ongeruftheid van Don Ro- | |||||
[pagina 112]
| |||||
drigo noodzaakelyk voortgebragt door den hoon, dien Don Diego van Den Graaf Van Gormas, door een kinbakslag te ontfangen, hadt verkreegen: want straffende Don Gormas heeft by den haat van Chimene, en, dat achter laatende, de fchande van zynen Vader onteerd te zien te verwachten. |
|