Naauwkeurig onderwys in de tooneel-poëzy
(1765)–Lodewijk Meyer, Andries Pels– Auteursrechtvrij
[pagina π2r]
| ||||||||||
[pagina *1r]
| ||||||||||
Voorbericht van den uitgeever aan de beminnaars der Nederlandsche tooneel-poëzy.Met welke bekwaambeden en goed oordeel het Kunstgenootschap, de Zinspreuk Nil volentibus arduum gevoerd hebbende, begaafd was, is te wel bekend, om 'er hier veel gewag van te maaken. De welverdiende lof, welken deszelfs geleerde en vlytige Leden by de Nederlandsche Waereld behaald hebben, is zo algemeen geweest, dat het vergeef- | ||||||||||
[pagina *1v]
| ||||||||||
sche moeite zoude zyn, dien te willen vergrooten. Als men zyn oog in hunne naagelaatene. Werken laat weiden, moet men verbaasd staan over der Leden scherp verstand en bekwaamheid, en voor al in eenen tyd, in welken een diepe onkunde in ons Vaderland by de meeste Dichters noch heerschte. Waarlyk is 'er in ons Gewest ooit een Genootschap geweest, dat, in zyne eeuw, dienst deedt, het was dit; en wy twyfelen niet, of ieder welgeaard Liefhebber der Weetenschappen zal hier zyn zegel wel aanhangen, en dit gaarne toestemmen willen. De Heer Ysbrand Vincent, een der laatste overgebleevene Leden van dit vermaarde Genootschap heeft de reeds te vooren gedrukte Tooneelstukken en andere Werkjes, naauwkeurig, naagezien en verbeterd, zeer net op Schryf- | ||||||||||
[pagina *2r]
| ||||||||||
papier laaten herdrukken, en er verscheidene onuitgegeevene Spelen by gevoegd, allen versierd met fraaye Tytelplaatjes, door voornaame Meesters getekend en in 't koper gebragt; hy beloofde 'er noch meer ter Drukpers over te geeven, doch hy heeft naa 't Jaar 1719. niets meer te voorschyn doen koomen. In 't Jaar 1728. zyn te Amsteldam by de Weduwe van Gerard Onder de Linden in 8o. gedrukt, en door iemand uitgegeeven Drie Verhandelingen van der Letteren Affinitas of Verwantschap: van het Gebruik der Accentus of Toonen in de Nederduitsche Vaerzen: en van de Metaplasmus of Woordvervorming; zynde Drie Hoofdstukken van 't Gebouw der Nederduitsche Spraakkunst; die deeze Uitgeever, in zyne Voorrede, zegt, op aanraading der Ed. Groot Agtb. Heeren Burgemeesteren Koenraad Van Beuningen en Joan- | ||||||||||
[pagina *2v]
| ||||||||||
nes Hudde, ondernoomen en gemaakt te zyn, om in de Openbaare Schoolen der Stad Amsteldam gebruikt te werden; doch welke Spraakkunst, hy verder zegt, dat niet geheel voltooid en dus onopgemaakt was blyven leggen. By Adrianus Hupkes; in de voornoemde Stad, is in 't voorleden Jaar 1763. gedrukt een Blyspel in Drie Bedryven, genaamd De Schaakingen; en dit is 't alles wat men tot nu van onze Kunstgenooten voor den dag heeft gebragt. Onder de beloofde Werken was ook dit Naauwkeurig Onderwys in de Tooneel-Poëzy en eenige andere Deelen der Kunst, zo wel van Oude als Hedendaagsche Dichters. De Oorzaak, waarom dit Werk ontworpen wierdt, was voornaamentlyk deeze. Onze Kunstgenooten hadden de Treurspelen van de weergadelooze Fransche Dichters P. | ||||||||||
[pagina *3r]
| ||||||||||
Corneille, J. Racine en anderen, als mede de Blyspelen van den geestigen Moliere met opmerking geleezen, en zaagen in Holland gestaadig Treurspelen te voorschyn brengen van eenen geheel anderen aard, waar uit bleek, dat de Maakers volkoomen onweetend waaren in eenige de minste regels van de Kunst; Vondel, in zyne laatste Stukken, uitgezonderd, die nochtans de schikkinge van het Oude Tooneel der Grieken en Romeinen volgde. De meeste Blyspelen, of liever Kluchten, van dien tyd waaren ook zo ongeschikt en ontugtig van Taal, dat geene eerlyke Vrouw of jonge Dochter dezelven kon zien vertoonen, zonder van schaamte te bloozen, en dit maakte het Toneel by veele ordentelyke lieden baatelyk, en gaf stof, om tegen 't zelve te schryven. De Aran en Titus van Jan Vos, een Dichter van eenen weelderigen geest, hadt, eeni- | ||||||||||
[pagina *3v]
| ||||||||||
gen tyd geleden, zo veel gerucht gemaakt, en was zo wel ontfangen, dat de meeste jonge Liefhebbers een model naamen aan dit Stuk, hoe wreed, barbaarsch, woest, onnatuurlyk, onkuis, wild van schikking, zonder waarneeminge van Tyd en Plaats, en brommende van Styl en Taal het was; en bragten noch grooter Monsters ter waereld. Hy zelf gaf kort daar naa zyne Medea uit, noch ongeschikter en dwaazer dan zyn voorig Spel, voorzien met eene misselyke Voorrede, waar in hy alle kennis van Taalen, en kundigheid in Weetenschappen verachtede; en die zo wonderlyk te zaamen gesteld was, dat de vermaarde Dichter Broekhuizen, als hy lust kreeg om zyn lever eens braaf door 't lachchen te doen schudden, dezelve ging leezen. Jan Vos toonde dus, dat de nieuwe manier der Franschen van Tooneelspelen te schikken, | ||||||||||
[pagina *4r]
| ||||||||||
zo wel als die der Ouden, hem zeer tegen de borst was. Twee voornaame Heeren, die beiden naaderhand gewichtige Ampten in ons Vaderland bekleed hebben, vertaalden, in hunne jeugd, ieder een Stuk van den grooten P. Corneille, naamentlyk Horaée en Curace en den Cid, welken aan alle lieden van geboorte, fatsoen en goede opvoedinge byzonder behaagden; en van toen af scheen 'er een beter smaak in ons land de overhand te zullen neemen. De Drossaard Pieter Cornelisz. Hooft had ook reeds geleerd door zynen Warenar met de Pot, gevolgd naar de Aulularia van Plautus, hoe men een Blyspel uit eene andere Taal in de onze, op onze Tyden en Zeden gepast, overbrengen moest. Doch, scboon 'er nu al een beter smaak begon te koomen, daar deeden zich weder om Barbaaren op, die, hoe | ||||||||||
[pagina *4v]
| ||||||||||
onkundig zy in het Fransche waaren, en noch Taal noch Dichtkunde verstonden, echter de banden aan Fransche Stukken dorsten slaan; dezelve elendige Vertaalingen niet alleen dorsten uitgeeven, maar zelf ten Schouwburge aanbieden, daar ze ook greetig door de Bestierders, alzo onkundig als de Maakers, wierden aangenoomen, en, schoon de Tooneelspelers klaagden, dat zy de rollen niet leeren konden, om dat ze byna niets van de verwrongene en stootende Vaerzen en onverstaanlyke Redenen verstonden, echter spoedig vertoond wierden voor Aanschouwers die dezelven zo min als de Spelers begreepen. Deeze ongeschikte Rymers waaren Joan Blafius, Hendrik de Graaf, Pieter Dubbels en andere weetnieten, die, reeds te vooren, eenige prullen te voorschyn gebragt hadden, en die daar naa eenen vinnigen en geduurigen haat aan | ||||||||||
[pagina *5r]
| ||||||||||
ons Genootschap hebben toegedraagen. In 't Jaar 1670. gaaven de Leden van ons Kunstgenootschap, door hun niet alleen vertaalde, maar in veel beter orde verschikte Treurspel Het Huwelyk van Orondates en Statira, een goed denkbeeld van hunne kennis in de Tooneelkunde, en verschafteden eene groote verwachtinge van hunne verdere vorderingen, die vervolgens, door het uitgeeven van schoone Tooneelspelen, volkoomen beantwoord is. Agter dit Stuk plaatsteden zy hun Dichtkundig Onderzoek en Oordeel over het Treurspel van Orondatea en StatiraGa naar voetnoot(a), | ||||||||||
[pagina *5v]
| ||||||||||
door Joan Blasius elendig vertaald. Aan 't einde van dit Onderzoek beloofden zy aan de waare Liefhebbers te zyner tyd aan te bieden een Onderwys in de Tooneel-Poëzy, zo wel van de Oude als Hedendaagsche Dichters, om hen daar mede hunne genegenheid te betoonen, en dienst te doen. Doch dit alles was noch niet genoeg, om de driftige Vaerzenmaakers, die in die eeuw menigvuldig waaren, beter Werken te doen voortbrengen: de Oude wilde manier zat 'er noch te diep in gevestigd; ook waaren veelen geene vreemde Taale kundig, en dus in de Wetten van het Tooneel, zo der Ouden als Franschen te onervaaren. Om hen dan een Voorschrift te doen hebben, waar naar zy zich in het toekoomende zouden kunnen schikken, besloot ons Kunstgenootschap een Onderwys in de Tooneel-Poëzy, zo wel van | ||||||||||
[pagina *6r]
| ||||||||||
de Oude als Hedendaagsche Dichters, op te stellen, en dit is de oorzaak, aan welke dit Werk, dat nu in druk uitgegeeven werdt, zyne geboorte verschuldigd is. Volgens de Dagelyksche Notelen, in ons Genootschap gebouden, thans by een voornaam Kenner en Beminnaar der Dichtkunst en andere Weetschappen berustende, die ons de Uittrekzels, dit Onderwys betreffende, wel goedgunstig heeft willen mededeelen, is dit Werk op den 17. van Wintermaand des Jaars 1669. in Hoofdstukken geschikt, die onder de Leden verdeeld wier den. Binnnen den tyd van twee Jaaren is het voltooid, en, door Dr. Lodewyk Meyer en Dr. Moesman Dop naagezien en in éénen styl gebragt. Aan dit Werk hebben gearbeid de naavolgende Leden:
| ||||||||||
[pagina *6v]
| ||||||||||
Welke Hoofddeelen ieder deezer Heeren opgesteld en uitgewerkt heeft, kan men zien in het Register, hier agter gevoegd, waar na wy den Leezer wyzen. Ons is vreemd voorgekoomen, dat eenige neus - wyzen, die weinig van de Historie der Letteren weeten, der waereld hebben willen, doen gelooven, dat dit Werk in 't Genootschap niet zou zyn voltooid geworden; doch de onwaarheid hier van blykt volkoomen uit het voornoemde Register, mede uit de | ||||||||||
[pagina *7r]
| ||||||||||
gemelde Notelen getrokken. Ook kan men aantoonen, dat het geheel gereed gelegen heeft, om ter Drukpersse over te geeven, door het laatste afschrift, in een boek in folio, gebonden in een vergulde hoorne band, op welks plat met goude letters staat: Nut Vermaak, met de hand van Ysbrand Vincent zeer naauwkeurig in 't net geschreeven. Boven dien heeft Romein de Hooge, uit last van 't Gezelschap, een Tekening tot den Tytel gemaakt, die noch berust by den voorzeiden Heere, die ons de Notelen medegedeeld heeft, en waar naar de tegenwoordige, hier vooren geplaatst, door den kundigen Plaatsnyder Abraham Deefos gegraveerd is. Welke de rede, dat dit Onderzoek, daar 't reeds om te drukken gereed gemaakt was, nu zo lang, naa de gedaane belofte, te voorschyn komt, dezelve is eerder te gissen, dan vast te | ||||||||||
[pagina *7v]
| ||||||||||
stellen; de waarschynelykste is, dat de dood den Heere Ysbrand Vincent, den laatst overgebleevenen der Kunstgenooten, belet heeft het zelve uit te geeven, waar door dit Stuk met meêr andere voltooide Spelen en Werkjes is blyven leggen. Dit Onderwys onderzogt hebbende, oordeelden wy, dat het jammer zoude zyn, 't zelve aan de vergetelheid over te laaten; wy vonden in tegendeel raadzaam, het in de waereld te doen verschynen, met byvoeginge van eenige Aantekeningen, die ons dacht den Leezer niet onaangenaam te zullen zyn, om tot verdere verlichtiginge te kunnen dienen. In de uitgaaf zyn ook geene kosten noch moeite ontzien, om 't, zo fraai, als moogelyk was, te voorschyn te doen koomen. 't Verlangen na dit Boek, dat men zo veele Jaaren gewenscht heeft in 't | ||||||||||
[pagina *8r]
| ||||||||||
licht te zien, is zo groot geweest, dat zeer veele, rechtgeaarde Liefhebbers, zo binnen als buiten onze Stad, reeds een meenige AfdrukkenGa naar voetnoot(b) aan den Drukker besteld hebben: en geen wonder, want het is een stuk, zo wel uitgevoerd, als men, tot nu toe, ooit iets in 't Nederduitsch gezien heeft; en indien men Andries Pels Horatius Flaccus Dichtkunst, zo geestig op onze Tyden en Zeden gepast, en deszelfs doorwrocht Gebruik en Misbruik des Tooneels,Ga naar voetnoot(c) dienende tot een vervolg van het voorige, benevens zekerGa naar voetnoot(d) Onderzoek over de Nederduitsche Toneel- | ||||||||||
[pagina *8v]
| ||||||||||
poëzy, bevattende Drie Redevoeringen van den grooten Pieter Corneille, en het Zedig en Dichtlievend Onderzoek op Aran en Titus, of Wraak en Weerwraak, Treurspel, gerymd door Jan VosGa naar voetnoot(e),ook de beste Tooneelspelen, voornaamentlyk die uit het Fransch overgebragt zyn, als mede eenige Voorredenen der Fransche Poëeten, voor hunne verduitschte Spelen geplaatst, aandagtig doorbladerdt, zal iemand, die geen vreemde Taalen verstaat, doch de Historien in onze Vaderlandsche spraake geleezen heeft, het verre brengen, om een Tooneel - stuk op te slaan; ten minste zal by in staat gesteld zyn, om 'er een juist oordel over te kunnen vellen. Die lust mogt krygen, om dit Werk door eenige vitteryen te beknibbelen, ge- | ||||||||||
[pagina **1r]
| ||||||||||
lieve voor af te bedenken, in wat tyd het opgesteld is; een tyd, die noch duister was, en waar in men noch zo wel niet over de Tooneelspelen wist te oordeelen, als in welken wy nu leeven. Indien dit Onderwys gunstig ontfangen werdt, waar aan wy niet twyfelen, hebben wy hoop, dat de meergemelde Kunstbeminnaar, die, benevens de gemelde Notelen, zedert eenige Maanden, bezitter geworden is van de overige Ongedrukte Tooneelspelen en andere Stukjes van ons Genootschap, dezelven zal mededeelen; wanneer wy ze mede, met fraaye kopere Tytels voorzien, en zinnelyk gedrukt, in 't licht zullen geeven, en tot besluit daar byvoegen eene Beschryvinge van dat loffelyk en nooit volprezen Kunstgenootschap. Eer wy eindigen, verzoeken wy den Bezitter van 't Affchrift der Spraakkunst, 't welk hy laatstleden in 's Graa- | ||||||||||
[pagina **1v]
| ||||||||||
venhaage, door openbaare koop, in zyne macht gekreegen heeft, zo vriendelyk en edelmoedig te willen zyn, van dit Werk daar de waereld zo lang na verlangd heeft, het licht te laaten zien, om dus alles, wat ons Genootschap, dat, in hunne eeuw, zo veel tot opbouwing van Taal en Dichtkunst toegebragt heeft, in druk te kunnen hebben. Eindelyk hoopen wy, dat de Leezer, in het doorbladeren van dit Onderwys, zo veel genoegen zal vinden, als wy genooten hebben in 't uit te geeven, en wenschen denzelven wel te vaaren. |
|