De plaats van het hulpwerkwoord, verleden deelwoord en infinitief in de Nederlandse bijzin
(1953)–Anita Pauwels– Auteursrecht onbekend
[pagina 215]
| |
Deel III | |
[pagina 217]
| |
Samenvattend besluitA. Wanneer een bijzin een werkwoordelijke verbinding bevat, bestaande uit een vervoegd werkwoord + verleden deelw. of een infinitief (zonder te) wordt het vervoegd werkwoord bijna altijd na deelwoord en infinitief geplaatst in een noordelijk Nederlands gebied dat de provincies Friesland, Groningen, Drente en het grootste deel van Noord-Holland omvatGa naar voetnoot(1). B. In de rest van het Nederlands taalgebied maakt men een onderscheid tussen de twee gevallenGa naar voetnoot(1): 1. Het vervoegd werkwoord staat altijd of meestal na het verleden deelw. Alleen in het oostelijk grensgebied (Nederl.-Limburg, Overijsel) plaatst men het verv. ww. bijna even vaak voor als na het verl. deelw. 2. Het vervoegd werkwoord staat altijd of meestal vóór de infin. Vooral in Zuid-Nederland (behalve Limburg) staat deze volgorde zeer vast. C. In een groot deel van wat we hierboven ‘de rest van het Nederl. taalgebied’ noemden, blijkt naast de in B vastgestelde ‘gewone’ volgorde, ook de tegenovergestelde mogelijk (respectief deelw. na verv. ww. en infin. vóór verv. ww.). Het gebruik van de minder gewone constructie hangt hoofdzakelijk af van de aard van het verv. ww. (elk ww. heeft een voorliefde voor een bepaalde constructie), alsmede in bijkomende orde, van ritmische factoren (beklemtoning van bepaalde zinsdelen, zinsritme). De gebruikte tijd en het inleidend woord van de bijzin schijnen geen invloed uit te oefenen op de constructie. |
|