De plaats van het hulpwerkwoord, verleden deelwoord en infinitief in de Nederlandse bijzin
(1953)–Anita Pauwels– Auteursrecht onbekendI. Verband tussen de constructies in vraag en antwoord.Bij het behandelen van deze kwestie met betrekking tot de respectieve plaats van verv. ww. en verl. deelw. in de bijzin (blz. 99) stelden we vast dat de aan de correspondenten voorgelegde (of aan de proefpersonen opgevraagde) tekst de volgorde opgaf die in de meeste gevallen (± 80%) ongewoon of minder gewoon was voor | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de dialectspreker. Op zeer vele plaatsen was die constructie echter mogelijk en we achtten het waarschijnlijk dat dit feit een zekere invloed had uitgeoefend ten voordele van het vermelden van de voorgelegde volgorde (de rode constructie: het verl. deelw. achteraan). In de bijzinnen met een hulpww. + infin. werd in alle lijsten dezelfde orde gebruikt. De dialectsprekers kregen slechts die constructie onder ogen, respectief te horen, zodat ze eventueel een andere, eveneens mogelijke, doch minder gebruikelijke constructie konden verwaarlozen. Daar we in onze eigen enquête-lijst uitdrukkelijk gevraagd hadden naar de verschillende mogelijkheden, werd dit gevaar wel tot een minimum herleid. Toch menen we dat de rode constructie (infin. na verv. ww.) nog enigszins werd bevoordeeld door de aan de correspondenten voorgelegde tekst. Bewijzen kunnen we dit echter niet met betrekking tot de constructie verv. ww. - infin., daar in al het vergelijkingsmateriaal de opgegeven volgorde dezelfde is als in onze eigen enquête-lijst. Daar de invloed van de voorgelegde tekst voor de verbinding verv. ww. - verl. deelw. wèl bewijsbaar was, wordt hij ook voor de verbinding met de infin. waarschijnlijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||
II. Betekenisverschil tussen de twee constructies.Ook voor deze verbinding verv. ww. + infin. zou het onjuist zijn te beweren dat ons onderzoek uitgewezen heeft dat er een duideljk verschil in betekenis zou uitgedrukt worden door elk van de twee mogelijke volgorden. De meeste correspondenten hebben niet eens gedacht aan de mogelijkheid van een betekenisonderscheid, zodat indien er werkelijk een verschil bestaat, dit zeer miniem moet zijn en misschien dikwijls alleen afhangt van een persoonlijke interpretatie van de zin. Toch zijn er ook hier weer enkele inzenders die gemeend hebben een licht onderscheid in betekenis waar te nemen. De inzender uit Heerde (F 113) merkt op dat verandering van plaats van verv. ww. en infin. gepaard gaat met betekenisonderscheid voor zinnen 10 en 11 en dat de betekenis dezelfde blijft voor zinnen 9-13-14 en 15. De inzender uit Dongen (K 163) daarentegen voelt geen onderscheid in betekenis aan bij de omwisseling van verv. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ww. en infin. in de zinnen 10 en 13. De correspondent uit Haaksbergen (G 257) gewaagt van betekenisonderscheid, doch vermeldt niet waarin dit gelegen is. Enkele inzenders trachten dit onderscheid nader te bepalen:
Opmerking E na kaart 8:
Vlist (K 17): ‘zal zijn en indien zijn de nadruk heeft: zijn zal’.
Opmerking I na kaart 9:
Vlist (K 17): ‘zou regenen en als regenen de nadruk heeft: regenen zou’.
Opmerking E na kaart 10:
Vlist (K 17): ‘kan komen en als komen nadruk heeft: komen kan’.
Algemene opmerkingen:
Stramproij (L 318): ‘de plaats van het verv. ww. wordt dikwijls mede bepaald door de klemtoon of zinsmelodie. - bv. zin 10 klemtoon op vandaag: vandaag niet komen kan. klemtoon op niet: vandaag niet kan komen. klemtoon op kan: vandaag niet komen kan. klemtoon op komen: vandaag niet kan komen’.
Opmerking E na kaart 13:
Ruinerwold (F 73): ‘valt de klemtoon op 't ww. willen, dan moet het zijn wilde zeggen (anders zeggen wilde)’.
Opmerking C na kaart 15:
Vlist (K 17): ‘moesten werken en als werken de nadruk heeft: werken moesten’. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Algemene Opmerkingen:
Deventer (F 133): ‘vooral is er verschil in betekenis. Zin 15 bv. moesten werken: hier valt de klemtoon op bos niet in de tuin of op de akker, maar in 't bos, terwijl anderen misschien ergens anders moesten werken. werken moesten: hier valt de klemtoon op werken. Ze mochten niet wandelen of op 'n bankje zitten, maar werken moesten ze’.
Kerspel-Goor (G 223a): ‘soms is er verschil in betekenis. Zegt men bv. werken moesten, dan is in-het-bos-werken één begrip, nl. werkzaamheden verrichten die noodzakelijk in het bos moesten gebeuren, nl. houthakken, snoeien, enz. Zegt men moesten werken, dan wordt meer de nadruk gelegd op de plaats waar de mensen moesten werken in tegenstelling tot anderen die werkzaamheden verrichten in 't bos’.
In deze enkele opmerkingen vinden we reeds tegenspraken: bv. voor zin 10 zegt de correspondent uit Vlist (K 17): nadruk op komen dan komen kan - de correspondent uit Stramproij (L 318): nadruk op komen dan kan komen. Wanneer 2 beklemtoonde syllaben mekaar in een zin opvolgen, is men steeds geneigd en is het ook natuurlijk de eerste met de meeste kracht uit te spreken. Zo bekomt men in de gebieden, waar beide constructies in de spreektaal gebruikelijk zijn: ...dat ze vandaag niet kán kòmen. ...dat ze vandaag niet kómen kàn. Toch lijkt dit verschil in klemtoon ons zo klein, dat we de oorzaak van het meer nadrukkelijke misschien eer moeten zoeken in het minder courante van de zegswijze. In een gebied waar de gewone volgorde is: dat ze vandaag niet kan komen, zal de volgorde (indien ze tenminste mogelijk is): dat ze vandaag niet komen kan meer de aandacht trekken juist door haar minder alledaags uitzicht. In deze laatste volgorde (komen kan) valt er dus meer nadruk op het werkwoordelijk geheel en vooral op de naar voren gebrachte infin. De inzender uit Vlist (K 17) schijnt het dus wel de- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gelijk bij het rechte eind te hebben als hij beweert voor zinnen 8-9-10 en 15 dat de infin. voorop geplaatst wordt als de nadruk er op valt. Vlist is gelegen in een gebied waar de volgorde verv. ww. - infin. de gebruikelijke is en de omgekeerde volgorde doet de dialectspreker hier nog altijd iets of wat ongewoon aan. Te Stramproij (L 318), dat gelegen is in Nederl.-Limburg is de toestand misschien andersom, alhoewel het kaartbeeld ook in dit gebied wijst op een overheersing van de rode volgorde (kan komen). Het schijnt ons wat ver gezocht van deze Limburgse inzender, ook een verschil in volgorde van verv. ww. en infin. te willen vinden wanneer de nadruk op één van de andere zinsdelen valt. Ook de opmerking bij zin 15 van de inzender uit Deventer (F 133) schijnt in deze richting te wijzen: werken moesten, wanneer de nadruk valt op werken. De inzender uit Kerspel-Goor (G 223a) schijnt er iets anders in te willen zien: ook deze uitleg schijnt tamelijk ver gezocht. Onze mening is dus dat in de streken waar beide volgorden mogelijk zijn, de minder gebruikelijke (dus die met de infin. voorop) de nadruk legt op de infin. en dat de gewone volgorde (met de infin. achteraan) gebruikt wordt in de meeste zinnen, die zonder speciale klemtoon uitgesproken worden. Dat sluit niet uit dat in plaatsen waar de constructie met de infin. voorop de normale is, dus gebruikt wordt wanneer geen der zinsdelen een bijzonder accent draagt, even goed naar omzetting van infin. en hulpww. kan gegrepen worden om één der werkwoordelijke vormen te beklemtonen. Waar dus ‘dat ze vandaag niet komen kan’ normaal is, kunnen we krijgen: ‘dat ze vandaag niet kán komen’ even goed als ‘dat ze vandaag niet kan kómen.’ Omzetting der meest voorkomende constructie hangt dus o.i. samen met ongewone beklemtoning. Betoning van een bepaald zinsdeel hangt niet noodzakelijk samen met een bepaalde constructie. | |||||||||||||||||||||||||||||||
III. Verband tussen tijd en plaats van het hulpww.Zinnen 12 en 14 laten we hier buiten beschouwing omdat ze in een groot gedeelte van het taalgebied ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
construeerd worden met een infin. + te, en het gebruik van te hangt zeker niet af van de tijd waarin het hulpww. staat (zin 12 durft komen, zin 13: durfde uitspreken, in de hoofdzin). Bij de 6 andere zinnen, vinden we het hulpww. 3 maal in de O.T.T. en 3 maal in de O.V.T. Wanneer we nu de tabel met procenten bekijken zien we dadelijk dat de tijd van het hulpww. op zichzelf niet de minste invloed heeft op zijn plaats t.o.v. de infin. Immers de zinnen 8 (zult zijn) en 11 (laat vallen) bereiken in bijna iedere provincie het hoogste procent rode constructies, terwijl zin 10 in de meeste provincies het laagste procent rode constructies heeft. De tijd in verband met de aard van het hulpww. oefent misschien wel enige invloed uit, doch om dit te onderzoeken kunnen we slechts steunen en dan nog zeer voorzichtigGa naar voetnoot(7) op zinnen 8 en 9 waarin we hetzelfde hulpww. terugvinden, nl. zullen. In zin 8 hebben we de O. Tk. T. (zult zijn), in zin 9 de O.V. Tk. T. (zou regenen). Nu merken we dat het hulpww. zullen in de O.T.T. in veel meer gemeenten voor de infin. geplaatst wordt dan in de O.V.T. Alleen in de provincie Utrecht is de verhouding ongeveer dezelfde (80% - 81,3%). In alle andere provincies is het verschil zelfs tamelijk groot:
Moeten we dit grote percentage rode constructies bij zult zijn nu uitsluitend wijten aan de tijd van het hulpww.? Misschien niet. Moesten we ook in het tweede geval met een éénlettergreppige infin. te doen hebben, zou dit verschil in percentages waarschijnlijk niet zo hoog zijn. In zin 8: of ge braaf zult zijn komen 3 beklemtoonde lettergrepen na mekaar en is er geen enkele reden om van de gewone volgorde af te wijken. Doch in zin 9: dat het zou regenen stoten ook 2 beklemtoonde syllaben op mekaar in de gewone volgorde en deze opeenhoping | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
van klemtoon wordt vermeden bij de andere volgorde: dat het regenen zou. Om nu met zekerheid te kunnen uitmaken of dit groot verschil in de percentages van de rode constructies (zult zijn - zou regenen) uitsluitend of grotendeels te wijten is aan de tijd van het hulpww. of samenhangt met ritmische elementen, beschikken we over veel te weinig materiaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||
IV. Verband tussen aard en plaats van het hulpww.Dat er een verband bestaat tussen de aard en de plaats van het hulpww. blijkt allerduidelijkst, uit onze tabellen met de frequentie der constructies in de verschillende bijzinnen met verv. hulpww. en infin. Bij de vergelijking van de frequentie der constructies met de verschillende hulpww. moeten we natuurlijk alleen rekening houden met de gebieden waar de 2 verschillende constructies mogelijk zijn. We schakelen dus uit de 2 min of meer homogene gebieden a) Friesland, Groningen, Drente en ook Noord-Holland (omdat de meeste inzendingen van die provincie uit West-Friesland komen) b) Zuid-Nederland, behalve de provincie Limburg. Zo komen we tot de volgende percentages:
Deze opvallende verschillen kunnen we niet anders verklaren dan uit de aard van het hulpww. Er zijn duidelijk 2 groepen van hulpww. te onderscheiden: A. De hulpww. laten, durven, komen staan bijna altijd voor de infin. (in meer dan 90% van de gevallen). Het is zo goed als zeker dat dit lijstje niet volledig is (zie verder hierover blz. 218 en volg.). B. De andere hulpww. staan ook liefst vóór de infin., doch kunnen er ook achter geplaatst worden: de graad | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
van potentialiteit van die laatste constructie verschilt van ww. tot ww. Kunnen heeft meest van al neiging zich na de infin. te plaatsen (59,6%). Is het echter niet mogelijk dat ook redenen van ritmische aard hun invloed hebben laten gelden? We hebben in de vorige hoofdstukken reeds geconstateerd dat de eventuele invloed van zulke factoren niet zeer groot kan zijn. Het zou er dan hoofdzakelijk gaan om het vermijden van de opeenvolging van twee betoonde lettergrepen. De hierboven opgegeven percentages wijzen uit dat ze voor zekere werkwoorden volkomen onafhankelijk zijn van ritmische oorzaken. Immers in ‘laat vallen’ ‘durft komen’ en ‘kwam zitten’ hebben we een opeenvolging van 2 betoonde lettergrepen die gemakkelijk te vermijden was door ‘vallen laat’ ‘komen durft’ en ‘zitten kwam’ die ritmisch volkomen in de haak zijn, doch praktisch bijna nooit voorkomen! Wel kan men hier misschien beweren dat de bijval der constructies met ingelaste te ‘durft te komen’ ‘kwam te zitten’ voor een deel aan de ritmische geschiktheid van die constructie te danken is! Wat de andere hulpww. betreft, hier lijkt de toestand enigszins anders: in ‘moesten werken’ kan er van dergelijke ritmische oorzaak geen spraak zijn, daar ‘werken moesten’ precies dezelfde afwisseling van betoonde en onbetoonde syllaben vertoont. Dit percentage wordt dus uitsluitend bepaald door het al of niet geschikt zijn van het hulpww. op zich zelf om voor of achter de infin. te staan. ‘Wilde zeggen’ wordt bijna overal ‘wou zeggen’ en het verkeert dus precies in dezelfde toestand als ‘zult zijn, zou regenen, kan komen’ d.w.z. het éénlettergrepige hulpww. staat vlak voor de betoonde eerste syllabe van de infin. Nu is er in deze groep van 4 constructies wel een verschil. In ‘zou regenen, kan komen’ komt er bij omzetting een toonloze lettergreep te liggen tussen de betoonde: ‘regenen zou, komen kan, zeggen wou’ wat niet het geval is bij ‘zijn zult’. Is dat de reden waarom de omzetting in die drie gevallen inderdaad veel meer voorkomt (resp. 32,4%, 40,4% en 37,9% van de gevallen) dan bij ‘zijn zult’ (16,75%) en ook bij ‘werken moesten’ (21,3%), waar de omzetting in ritmisch opzicht ook onverschillig | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
is. Het lijkt hier inderdaad waarschijnlijk, doch we durven de vraag slechts bevestigend beantwoorden met een zeker voorbehoud. Het aantal voorbeelden waarop we steunen is immers zo klein! | |||||||||||||||||||||||||||||||
Besluit.1. De plaats van het verv. ww. in de bijzin in verbinding met een infin. hangt dus in de eerste plaats af van de aard van het hulpww. - Sommige hulpww. worden slechts bij uitzondering na de infin. geplaatst o.a. laten, durven, komen. 2. Bij de hulpww. die uiteraard vaker achter de infin. voorkomen, kan de plaats bepaald worden door het zinsritme. Indien de opeenvolging van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen in beide mogelijke volgorden dezelfde is, gebruikt men bij voorkeur de gewone rode constructie (eerst verv. ww.): aldus in de verbindingen ‘zult zijn’ en ‘moesten werken’. 3. Indien deze opeenvolging niet dezelfde is en de groene constructie (infin. - verv. ww.) is ritmisch de gunstigste, dan stellen we vast dat ze inderdaad vaker voorkomt dan in de combinaties die in ritmisch opzicht geen voordeel halen uit een eventuele omzetting. | |||||||||||||||||||||||||||||||
V. Verband tussen inleidend woord van de bijzin en constructie.Hier blijkt ons materiaal ons bijna helemaal in de steek te laten. We hebben immers, onder de 8 hier behandelde bijzinnen met een verv. ww. + infin., slechts één gewone relatiefzin (zin 15: er waren drie mannen die in het bos moesten werken) en één ingeleid door het samengetrokken relatiefpronomen wat (zin 13: hij durfde niet uitspreken wat hij allemaal wilde zeggen), tegenover vier zinnen ingeleid door dat (zinnen 9-10-12-14: 't was zo goed als zeker dat het zou regenen; tante laat zeggen dat ze vandaag niet kan komen; ik ben er zeker van dat hij hier niet durft komen en 't was de eerste keer dat Jan bij de andere jongens kwam zitten). Verder wordt er één ingeleid door als (zin 11: als je je glas nog eens laat vallen, jagen we je weg) en één door het | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
onderschikkend of (zin 8: ik wil eens zien of je braaf zult zijn). Vergelijking wordt dus moeilijk. Bij de verbinding hulpww. + verl. deelw. hadden we kunnen vergelijken tussen twee relatieve die-zinnen en drie bijzinnen ingeleid door het voegwoord dat (blz. 118 en volg.), waarbij een lichte voorkeur van de die-zinnen voor de groene constructie (verl. deelw. - verv. ww.) viel aan te stippen. Indien we nu zin 15 (die moesten werken) willen vergelijken met de dat-zinnen, moeten we eerst de zinnen 12 en 14 uitschakelen (met durven en komen) waarvan de hulpww. bijna altijd rood eisen. We behouden dus nog enkel nr 9: ‘'t Was zo goed als zeker dat het zou regenen’ en zin 10: ‘Tante laat zeggen dat ze vandaag niet kan komen’. Uit de vergelijking van ‘moesten werken’ (65% rood) met ‘zou regenen’ (59% rood) en ‘kan komen (54,6% rood) zou men eventueel kunnen besluiten tot een strakker volgen van de algemene lijn bij de relatieve zinnen en een gemakkelijker omzetten bij de “dat zinnen”, precies zoals bij de verbinding verl. deelw. + hulpww., waar de relatieve zinnen zich ook standvastiger aan de algemene regel (in casu de groene constructie) schijnen te houden. In het vorig hoofstuk hebben we echter aangetoond dat de afwijking tussen “moesten werken” en constructies van het type “zou regenen” “kan komen” kan te wijten zijn aan ritmische factoren! Ook het betrekkelijk hoge rode percentage van de verbinding zult zijn in de bijzin: “...of ge braaf zult zijn” hebben we o.m. aan ritmische oorzaken toegeschreven (zie blz. 211) en het heeft dus waarschijnlijk niets met het inleidend woord of, noch met de aard van de bijzin te stellen! Nog veel minder peil kunnen we trekken op een eventuele vergelijking van de voorwaardelijke bijzin: Als je je glas nog eens laat vallen, jagen we je weg’ met een andere bijzin daar hier weer toevallig een hulpww. gebruikt wordt (laten), dat bijna nooit na een infin. wil staan! Onze algemene indruk is dat er geen verband bestaat tussen de aard van het inleidend woord en de respectieve plaats van infin. en verv. hulpww. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
VI. Verband tussen zinsritme en constructie.Evenals bij de behandeling van de constructie hulpww. + verl. deelw. in de bijzin, is hier weer gebleken hoe moeilijk het is de vraag of er verband bestaat tussen het zinsritme en de respectieve plaats van verv. hulpww. en infin. in de bijzin, te scheiden van de andere vragen naar de factoren die eventueel de volgorde der zinsdelen bepalen. We hebben er dan ook de voorkeur aan gegeven het eventuele verband tussen zinsritme en constructie te behandelen in de vorige hoofdstukken (II Betekenisverschil tussen de twee constructies - III Verband tussen tijd en plaats van het hulpww. in de bijzin - IV Verband tussen aard en plaats van het hulpww.) telkens waar er aan invloed van ritmische aard kon gedacht worden. We verwijzen vooral naar blz. 210-211, waar een geval behandeld wordt dat zeer waarschijnlijk op invloed van het zinsritme wijst. |
|