De laatste gang. Het verdwijnen van de Europese mijnwerker
(1993)–Max Paumen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Hoofdstuk 12
| |
[pagina 146]
| |
demverzakkingen, reservering voor omschakeling etc). Dankzij de inspanningen van British Coal zijn in Groot-Brittannië de steenkoolreserves voor driehonderd jaar toegankelijk gemaakt; men kan er dus zonder nieuwe mijnen voor driehonderd jaar mee vooruit. Van wezenlijk belang is welke strategie de Europese Gemeenschap ten aanzien van de kolenproduktie zal voeren. Als er een gezamenlijke energiepolitiek zal worden gevoerd, die overigens in het Verdrag van Maastricht van december 1991 nog niet was geregeld, en als de eg uit marktstrategische overwegingen over eigen kolen wil kunnen beschikken, dan kan het niet anders dan dat Groot-Brittannië in de komende decennia zijn kolenmijnen moet behouden. Immers, steenkolenwinning moet dáár in de Gemeenschap plaatsvinden waar ze het goedkoopst is. Zo luidt de geest van het Verdrag waarop de Gemeenschap is gebaseerd. Opvallend is dat een studiecommissie van de Europese Commissie zich in april 1992 verdiepte in de vraag of er met name in Engeland mogelijkheden waren om gesloten mijnen in de motteballen (mothballing) te leggen tot het moment waarop ze weer nodig zouden zijn. Vier Britse mijnen worden nog onderhouden na stillegging van de produktie. Uit berekeningen van deze studiecommissie blijkt dat het vijftien tot twintig jaar openhouden van een mijn met een produktiecapaciteit van 1 miljoen ton per jaar goedkoper is dan het bouwen van een nieuwe mijn. Ook in de context van deze studie blijkt dat de voorkeur naar Groot-Brittannië uitgaat, immers, zo staat er, ‘de overige kolenproducerende landen van de eg komen voor mothballing minder in aanmerking omdat ze lang niet zo'n sterke positie en gunstige omstandigheden hebben als de Britse mijnindustrie’.Ga naar eind1. In het algemeen ziet de Europese Commissie in Brussel niet graag dat nationale regeringen hun steenkolenproduktie in stand houden door subsidies, zeker niet als die zoals in Duitsland fors uit de hand zijn gelopen. Bij een heuse interne markt zou het, gezien vanuit economisch oogpunt, eigenlijk zo moeten zijn dat de Duitsers zich zonder gezichtsverlies van Britse kolen bedienen. Dat geldt trouwens ook voor de andere eg-landen.Ga naar eind2. Van wezenlijk belang voor de toekomst van de Westeuro- | |
[pagina 147]
| |
pese kolen, is wat er op de wereldenergiemarkt gaat gebeuren. De oliecrises van de jaren zeventig, toen de olieprijs plotseling met sprongen omhoogging omdat de olielanden embargo's voerden, gaven de steenkolen van West-Europa opeens weer een rol van betekenis. Er is zelfs even aan gedacht om ten minste één van de toch bepaald niet door gunstige omstandigheden uitmuntende Nederlandse mijnen open te houden. Critici van de sluiting van mijnen hameren steeds weer op de strategische waarde die kolen van eigen bodem hebben voor de binnenlandse energievoorziening (binnenlands hier voor het gemak te lezen als eg-binnenland). Anders dan bijvoorbeeld Noord-Amerika beschikken de meeste landen van de Europese Gemeenschap over zeer weinig andere energiebronnen. Zo is het eg-aandeel op de internationale oliemarkt slechts 6,5 procent en bij de gasvoorraden slechts 14 procent. In 1992 was de eg al aangewezen op 50 procent invoer van energie uit landen buiten de Gemeenschap. Bij aardolie was de import toen 83 procent, 60 procent daarvan kwam uit de opec-landen. Bij aardgas lag de importafhankelijkheid toen op 39 procent. Veel groter daarentegen zijn de eg-kolenvoorraden. In 1992 konden ze gezien de hoge produktiekosten weliswaar niet opboksen tegen kolen uit andere delen van de wereld, maar die omstandigheden kunnen veranderen.Ga naar eind3. | |
MonopolieDe Belgische econoom dr. Hendrik Keeris van het Limburgs Universitair Centrum in Hasselt zegt op de langere termijn grote spanningen te verwachten op de wereldenergiemarkt, vooral doordat de Derde Wereld een steeds grotere claim zal gaan leggen op de aardolie. Dat zal tot gevolg hebben dat het aanbod van aardolie te klein zal zijn en er weer meer op steenkool zal moeten worden overgeschakeld. Keeris wees er in 1992 op dat van de wereldproduktie aan kolen slechts 12 tot 13 procent internationaal werd verhandeld. Bovendien is de uitvoer van steenkool sterk gemonopoliseerd: tien maatschappijen leverden in 1990 44 procent van de 393 miljoen ton steenkool in de wereld. Volgens het Internationaal Energieagentschap zal de eg-invoer stijgen van 131 miljoen | |
[pagina 148]
| |
ton in 1990 naar 300 miljoen ton in 2005. Dat betekent dat de voornaamste kolenproducenten straks de wereldprijs voor kolen kunnen gaan bepalen. Onder die kolenproducenten bevinden zich veel grote oliemaatschappijen. Ze hebben overal op de wereld grote kolenvelden opgekocht. Dat alles, meent Keeris, heeft tot gevolg dat de landen die de kolen importeren, zich dan moeten voegen naar de willekeur van de leveranciers. Koploper is Shell, die wel de grootste kolenboer van de wereld wordt genoemd. Een oliemaatschappij als Exxon heeft in Colombia (Zuid-Amerika) een van de grootste kolenvelden van de wereld gekocht en heeft daar 80 miljard dollar in geïnvesteerd, inclusief een enorme infrastructuur voor de transporten naar de haven. Het gaat hier om zwavelarme kolen, die dus ook nog een stuk minder schadelijk zijn voor het milieu. Bovendien verwacht Keeris dat er meer vraag naar kolen zal ontstaan omdat steeds meer landen kritisch staan tegenover de risicovolle opwekking van kernenergie. Het syndroom van Tsjernobyl, de kerncentrale bij Kiev die in 1986 in brand vloog, spookt nog rond in veler hoofden.
Groei wereldwijd in het kolenverbruik 1989-2005.
Bron: Internationaal Energie-agentschap | |
[pagina 149]
| |
Keeris vindt de energiepolitiek van de eg en meer speciaal van zijn eigen land, België, kortzichtig; er wordt niet op lange termijn gedacht. Hij noemt het volledige stilleggen van de Vlaamse mijnen dan ook een lichtzinnige daad. In ons land, zegt hij, ligt nog voor 200 miljoen ton aan prima vetkolen, die zeer geschikt zijn voor chemische valorisatie en die zonder het bouwen van nieuwe mijnen kunnen worden aangesproken. Het Kempense bekken beschikt over grote reserves aan kwaliteitskolen, met name zwavelarme cokeskolen en zeer gasrijke vlamkolen. De laatste zijn uitermate geschikt voor bovengrondse vergassing en carbochemische verwerking. Maar op het moment dat Keeris een en ander te berde bracht, was de beheerder van de laatste mijn in Zolder, die in september 1992 dichtging, al volop bezig haar technisch onklaar te maken. Dit ondanks het feit dat de Vlaamse Raad, het parlement van de Vlaamse regering, verzocht had de sluiting op een laag pitje te zetten in afwachting van nadere studie over de energiemarkt.Ga naar eind4. Zijn Brusselse collega-econoom dr. W. van den Panhuyzen is het volstrekt met Keeris oneens. ‘De prijzen voor andere energiebronnen zouden spectaculair moeten stijgen, wil dit sprookjesscenario uitkomen. En dan nog zou men in Limburg met aanhoudende verliezen te maken hebben. Er was daar geen hoop meer op fundamentele verbeteringen in de resultaten met de kolenwinning, want de geologische omstandigheden zijn er veel te ongunstig. Ja kijk, in België kunnen we, als we dat willen, natuurlijk ook best bananen gaan kweken, maar je moet je niet afvragen tegen welke prijs die dan op de markt zouden moeten komen.’ Voorzitter Roy Lynk van de Union of Democratic Mineworkers in Groot-Brittannië vindt het een kortzichtige redenatie als men stelt dat beter goedkope kolen kunnen worden ingevoerd dan de relatief dure Britse kolen te gebruiken. ‘Als je de totale werkgelegenheid beziet die de mijnen verschaffen en als je praat over het belang van de kolen voor de hele Britse economie dan is het importeren van kolen op den duur helemaal niet goedkoper. Het is toch belachelijk om jaarlijks voor 1 miljard pond aan energiebronnen het land binnen te brengen als je zelf met je eigen kolen in die behoefte kunt voorzien. De Europese Commissie in | |
[pagina 150]
| |
Brussel zou er goed aan doen de eigen kolenproduktie te beschermen. Waarom wel subsidies geven aan de landbouw en niet aan de mijnindustrie, die we straks hard nodig zullen hebben als de andere energiebron - het aardgas - opraakt en we ons afhankelijk moeten maken van de import uit instabiele landen als Polen of de voormalige Sovjet-Unie of Colombia.’Ga naar eind5. Bij de Europese Gemeenschap in Brussel vraagt men zich af waarom de eg-kolenproducerende landen zich op dit moment zo druk maken. Immers: ‘de kolenreserves in Europa zijn een kapitaal dat slaapt. Die driehonderd jaar reserves zijn nooit weg als de slechte dagen mochten komen,’ zegt Cleutinx van de eg-afdeling Vaste Brandstoffen. | |
Ondergrondse vergassingAls de mijnen dicht zijn, zijn er dan andere mogelijkheden om de gigantische steenkolenlagen die er onder grote delen van Europa zitten te gebruiken? Er wordt wel eens gesproken over ondergrondse vergassing. Lenin propageerde bijvoorbeeld al vergassing van kolen, omdat hij het mijnwerk mensonwaardig vond. Door het boren van gaten tot in de kolenlagen en door het tot ontbranding brengen van de kolen zou men het daardoor vrijkomende gas kunnen winnen. Dr. Ir. J. Stuffken heeft studie gedaan naar die mogelijkheden. Zijn antwoord is onomwonden ‘neen’. Dat geldt, zegt hij, in ieder geval zeker voor de Nederlandse situatie. In de Nederlandse ondergrond is er aan kolen geen gebrek. De Delftse hoogleraar in de mijnbouw J.J. Dozy becijferde de voorraad zelfs eens op 1000 miljard ton. Stuffken houdt het op ‘vele miljarden’. Maar die lagen zitten erg diep, tot 2500 meter. Traditionele winning door mijnbouw is door die grote diepte überhaupt al uitgesloten, want daar heersen zulke hoge temperaturen (90° C op 2500 meter) dat werken er onmogelijk is. Bovendien zal bij zulke diepe winning rekening moeten worden gehouden met de geologische omstandigheden. Door de druk van de aardlaag zal de spanning zó groot zijn dat de gangen en de pijlers niet zijn open te houden. Bij ondergrondse vergassing zouden om de twee kilometer boortorens en een leidingennet moeten worden gebouwd, | |
[pagina 151]
| |
wat in een dichtbevolkt land als Nederland waarschijnlijk nooit zal worden geaccepteerd. En dan is er nog het gevaar van verzakkingen en de aantasting van het grondwater. Als men onder heel Nederland het kolengas zou weghalen, dan zou het land zeker 10 meter zakken. Het kolengas dat bij experimenten naar boven werd gehaald bleek bovendien van een te lage calorische waarde te zijn. In Waals België deed men proeven met ondergrondse vergassing in Thulin, maar die zijn niet goed afgelopen. Niet alleen had men het ondergrondse proces niet goed in de hand, men dacht ook dat de steenkolenlagen veel doorlaatbaarder waren dan in werkelijkheid, waardoor het gas moeilijk naar boven was te krijgen. Iets anders is het winnen van het steenkoolgas (methaan) zoals daarmee in 1992 in het Belgische Peer werd geëxperimenteerd. Het gaat hier om gas dat na boringen spontaan - dus zonder ondergrondse verbranding - naar het oppervlak komt als er genoeg spleetvorming is en dat men daar kan opvangen. Op zich is dat niks nieuws: bij de staatsmijn Emma in Hoensbroek vond die spleetvorming plaats door de ontginning van de kolen en werd jaarlijks 300 miljoen kubieke meter methaan gewonnen. Dat gas werd gebruikt als stookgas in de cokesfabrieken. Afgezet tegen de inhoud van de aardgasbel in Slochteren, die in 1992 nog 1950 miljard kubieke meter aardgas bevatte, stelt dat natuurlijk niets voor, maar het bewijst wel dat methaan spontaan winbaar is. Voorwaarde is evenwel dat zowel de steenkoollagen als het zogenoemde nevengesteente voldoende poreus zijn, wat zelden het geval is. En ook hier stuit men op het bezwaar van zeer veel boringen die nodig zullen zijn om een redelijke hoeveelheid gas te kunnen winnen. De vraag is of het ook commercieel een haalbare zaak is. Daarover was men het eind 1992 inzake het Peerse experiment nog lang niet eens. De beste mogelijkheden, aldus prof. Keeris, - zij het dan nog in beperkte mate - worden geboden in de oude pijlers, galerijen en steengangen van de gesloten Belgisch Limburgse mijnen. |
|