de economie zich zal ontwikkelen. Het aantal op het lijstje gaat uit van de slechtst denkbare omstandigheden.’ Vakbondsleider Mikes̆: ‘Dat is voor deze streek bijna niet op te vangen. We moeten immers ook rekenen met het verdwijnen van 20 000 tot 40 000 arbeidsplaatsen in de staalindustrie. Berekend is dat van elke vervallende arbeidsplaats in de mijnen er 0,7 verdwijnen in andere bedrijvigheid, zoals banken, restaurants, winkels enzovoorts.’
Het leek erop dat ook Mikes̆ het hoofd al in de schoot had gelegd. ‘Als je het werkelijk objectief beschouwt, dan moet je je afvragen of het smerige, harde en gevaarlijke werk vandaag de dag nog wel verantwoord is. Bij ons moest je om aan je pensioen te komen tot honderd procent beschadigd zijn, want deze samenleving was onder de communisten zo verworden dat de gezondheid voor geld werd ingewisseld. Kunnen we niet beter de schatten in de grond laten zitten tot onze kinderen wellicht in staat blijken om ze mens- en milieuvriendelijker te delven en te gebruiken?’ Maar, zo voegde hij eraan toe, dan moet de staat wel zorgen voor vervangende werkgelegenheid.
De jonge generatie had al lang in de gaten gehad dat ze het van de mijn niet meer moesten hebben. Massaal hadden ze zich ervan afgekeerd waardoor - hoe paradoxaal dat ook moge klinken - de mijnen te kampen kregen met een personeelsgebrek van ongeveer 20 000 werknemers. Daar kwam bij dat de regering in 1990 een wet uitvaardigde waarin een limiet werd gesteld aan het werken onder de grond: mijnwerkers aan het kolenfront, waar de stofproblemen het grootst zijn, mochten daar nog maar 2500 diensten per arbeidsleven doorbrengen. Daardoor ontstond er op slag een gebrek aan ervaren ondergronders en lag veel van de produktiecapaciteit braak. Bovendien waren de mijnwerkers, die onder het communistische regime nog werden beschouwd als de helden van de natie (toen gold: ik ben een mijnwerker en niemand is meer dan ik) en daardoor vele sociale voordelen genoten, op de trap van best betaalde beroepen gedaald van een derde naar een achtste plaats en leek hun inkomenspositie door stijgende prijzen, belastingen en ingevoerde premies op ziektekosten nog verder te worden uitgehold. De Odramijn, zo vertelde directeur Pr̆epiora, was