De laatste gang. Het verdwijnen van de Europese mijnwerker
(1993)–Max Paumen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 126]
| |
Hoofdstuk 9
| |
[pagina 127]
| |
gen tot eenderde in het jaar 2010. Het kolenvermogen zou dan niet mogen uitkomen boven 5500 tot 6000 megawatt. De regering vindt dat de centrales dan niet meer op de traditionele manier moeten werken maar met behulp van de vergassing van kolen, een techniek waarop later in dit hoofdstuk nader wordt ingegaan. Een elektriciteitscentrale met een vermogen van 600 megawatt produceert per jaar ongeveer 200 000 ton as. In de landen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling oeso bestaat het voorschrift dat 99,5 procent daarvan moet worden afgevangen, zodat het niet in het milieu terechtkomt. Het as zou kunnen worden opgeslagen in verlaten mijnen of in die delen van nog producerende mijnen die zijn uitgeput. De uitstoot van zwaveldioxyde (so2) moet in het jaar 2000 met 50 procent zijn teruggebracht, wat werd afgesproken in 1990, toen de Clean Air Act werd aangenomen. Centrales zijn overgegaan op rookgasontzwaveling, waardoor de uitstoot van stikstofoxyden (nox) aanzienlijk is teruggebracht. Ook gebruiken ze steeds meer zwavelarme kolen. De uitstoot van stikstofoxyden (nox) is teruggedrongen door wijzigingen in het ketel- en branderontwerp in combinatie met rookgasbehandeling. Vooral in de westerse wereld worden pogingen gedaan om het gebruik van steenkool voor de elektriciteitsopwekking milieuvriendelijker te maken. Er zijn diverse technieken ontwikkeld: de circulerende wervelbedverbranding, de drukwervelverbranding en de kolenvergassing. Bij de wervelbedverbranding worden steenkool en kalksteen in een wervelende beweging gebracht. De verbrandingsprodukten worden van het rookgas gescheiden en naar de vuurhaard teruggeleid. Het van de zwavel in de steenkool afkomstige zwaveldioxyde (so2) reageert met de kalksteen zodat de emissie daalt, terwijl lagere verbrandingstemperaturen leiden tot een verminderde uitstoot van stikstofoxyden (nox). In de hele wereld stonden in 1992 ongeveer 200 van dergelijke centrales. Het principe van de drukwervelverbranding verschilt niet zoveel van die van het circulerende wervelbedsysteem. Beide systemen hebben het voordeel dat van de gebruikte kolen zo min mogelijk energie verloren gaat. In 1993 zou in het Limburgse Buggenum een proefcentrale | |
[pagina 128]
| |
met een capaciteit van 250 megawatt in gebruik worden genomen die is gebaseerd op het kolenvergassingssysteem: een derde proces om milieuvriendelijker met kolen om te gaan. Slaagde het experiment, dan zou er rond 1998 een grote elektriciteitscentrale voor kolenvergassing van 600 mw worden gebouwd in het Zeeuwse Borssele. De steenkool wordt vergast in een vuurhaard die onder druk staat. Het gas wordt gekoeld, gereinigd en vervolgens als brandstof voor een gas-turbine gebruikt. Zwavel wordt chemisch uit het gekoelde gas verwijderd. De afgelopen jaren was er in Nederland een discussie over de bouw van een kolengestookte centrale op de Maasvlakte bij Rotterdam. De oliemaatschappij Texaco wilde daar een centrale bouwen, die op het kolenvergassingssysteem zou werken. De minister van Economische Zaken opteerde echter voor een poederkolencentrale. De (Nederlandse) Stichting Natuur en Milieu, die overigens liever ziet dat centrales gas in plaats van kolen stoken, pleitte toen voor de kolengascentrale omdat die veel minder belastend voor het milieu is. Delibereren over dit soort zaken is een luxe-discussie. De westerse landen kunnen zich immers dure investeringen in een milieuvriendelijkere toepassing van kolen permitteren, maar in de oosterse landen en in de ontwikkelingslanden ontbreekt het geld daarvoor. Zo hebben India en China aanzienlijke kolenreserves, die ze op grote schaal willen gaan exploiteren, maar ze beschikken niet over het kapitaal om te investeren in de technologie voor een schoon en efficiënt gebruik ervan met alle gevolgen voor het milieu vandien. Wie in de mijnstreken van Oosteuropese landen is geweest, zal er hebben gezien hoe ernstig lucht, bodem en water zijn aangetast en hoe er hele gebieden zijn verworden tot woestenijen, waarin leven nauwelijks meer mogelijk is en waar de gemiddelde levensduur van de mensen met tien tot twintig jaar is bekort. Niet alleen het stoken, maar ook het winnen en het transport van kolen veroorzaken milieuproblemen. Gedolven steenkool bevat vaak steen dat niet gebruikt kan worden. Die mijnsteen werd vroeger bovengronds opgeslagen, waardoor de steenbergen ontstonden die nu nog wel de skyline markeren in verschillende Europese mijnstreken. Tegen- | |
[pagina 129]
| |
woordig worden de steenbergen beter aan het landschap aangepast en worden ze benut in openbare parken, op golfterreinen of bij andere recreatiedoeleinden; dit alweer alleen in het rijke Westen. Wat er in die steenbergen zit is overigens ook niet zo fris. Er treden chemische processen in op, die schadelijk voor het milieu kunnen zijn. Bacteriën werken samen met lucht en water in op de in de steenbergen aanwezige pyriet (ijzersulfide) waardoor sulfaten en zwavelzuur ontstaan en schadelijke elementen vrijkomen zoals arseen, waardoor grond en grondwater aangetast kunnen worden.Ga naar eind2. Soms komen de steenbergen intern tot ontbranding waardoor er een soort sintels ontstaan, die handige zakenlieden in België verkopen als gravel voor sportvelden. In Nederlands Limburg ligt nog minstens 36 miljoen ton mijnsteen. Vlak voor het verschijnen van dit boek werden plannen bekend om dit te gebruiken in de weg- en waterbouw, maar de milieuproblemen moesten nog worden opgelost. In dit boek gaat het om diepe steenkoolwinning. Maar in sommige delen van de wereld, zoals in Australië en de Verenigde Staten, wordt aan dagbouw gedaan omdat de steenkool daar dicht onder het aardoppervlak ligt. Het is interessant te weten dat de kolen die de Nederlandse elektriciteitscentrales gebruiken voor 75 procent afkomstig zijn uit dagbouw. De winning in dagbouw veroorzaakt veel lawaai en stof, wat vooral in dichtbevolkte gebieden hinderlijk is. In Groot-Brittannië verzetten milieugroeperingen zich er zo fel tegen dat British Coal, die tot in 1992 de Britse mijnen beheerde, die mogelijkheid niet of nauwelijks meer kon benutten.Ga naar eind3. |