taald door de staat. Als de staat met die subsidies stopt, wat de bedoeling is, dan is het nog maar de vraag of de mijnen nog verder kunnen bestaan. Wat de mijnwerkers niet begrijpen is dat de rijkdom van een volk slechts kan worden verworven door hard te werken. Dat is het probleem van heel Roemenië. Het volk is verleerd hoe het moet werken om welvaart te krijgen.’
‘De mijnwerkers,’ had tweede secretaris Willem van Ee van de Nederlandse ambassade in Boekarest gezegd, ‘zijn een obsessie voor de regering geworden. Door hun marsen op Boekarest hebben ze het land veel kwaad gedaan. Buitenlandse ondernemers, waaraan dit op één na armste land in Europa [alleen Albanië is nog armer] nu juist zo'n behoefte heeft, zien op grond daarvan af van investeringen.’ Van Ee betreurde het des te meer omdat Roemenië op dat moment hard werkte aan hervormingen in de landbouw, die nog altijd de voornaamste bron van inkomsten is, en het land een handelsregister heeft opgezet, wat veel andere Oostbloklanden missen.
Cosma wilde liever niet meer met de pers praten, zei hij daar op de stoep van het vakbondskantoor, want die had volgens hem de mijnwerkersacties opzettelijk geïnterpreteerd als politieke acties. We konden een afspraak maken met de plaatselijke voorzitter Petru Braiţ. Het gesprek zou de volgende ochtend plaatsvinden.
Terug in het hotel meldde zich een man, die de woordvoerder bleek van de rah. Het was Niculescu Francis. Hij had gehoord wat de bedoeling van onze komst was. Hij was in gezelschap van de hoofdredacteur van de plaatselijke krant, De Dageraad. Francis begon meteen te vertellen over het belang van de kolenmijnen, die te zamen 5 miljoen ton steenkool produceren. Zeventig procent van de kolen is bestemd voor het opwekken van elektriciteit, de rest voor de hoogovens of voor de verwarming. De hoofdredacteur was een echte Jiu-man. Hij was in de vallei geboren. Hij herinnerde zich nog heel goed de kop boven een artikel, toen hij in de jaren dertig bij de krant ging werken: ‘De Jiu-vallei zal leven of sterven met de mijnen.’
In 1991, zo vertelde Francis, had Miron Cosma alle verantwoordelijke Roemeense ministers uitgenodigd om naar