De laatste gang. Het verdwijnen van de Europese mijnwerker
(1993)–Max Paumen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
Hoofdstuk 5
| |
[pagina 102]
| |
kilometer groot, de totale lengte van de gangen 139 kilometer. Voordat men bovengronds in een gigantische hal komt, waar zich vroeger duizenden mijnwerkers aan loketten lieten indelen voor hun werk ‘unter Tage’, zoals dat in het Duits zo treffend heet, ziet men kraakheldere kantoren met enorme beeldschermen. Daaraan zitten de operateurs. Zij besturen met knoppen op panelen de hele onderaardse stad en zetten de kolengraafmachines aan of uit. Ze kunnen de rode dodemansknop indrukken mocht er gevaar ontstaan: dan komt de hele mijn stil te liggen, maar, zegt een operateur, ‘dat is me nog nooit overkomen’. ‘Het laatste ongeluk in de mijn vond,’ aldus woordvoerder ir. Randolf Apostel, ‘twintig jaar geleden plaats. De mijnwerkers zijn wát trots op hun mijn. We hebben altijd geweldig gewerkt. We hebben met onze veiligheid en onze produktiviteit altijd aan de top gestaan. Op het ogenblik winnen we per dienst van acht uur per man 5877 kilo kolen, wat in 1983 nog maar 3882 kilo was. We dachten dat we nooit gepakt zouden worden, maar volgend jaar (1993) moeten we samengaan met onze buurman de Rheinlandmijn, want die is te zwak om op eigen benen te blijven voortbestaan,’ stelt Apostel met enige spijt in zijn stem vast. De tocht naar beneden begint in de kleedlokalen, waar men zich tooit in de typische mijnwerkersdracht: zweetdoekje om de hals, scheenbeschermers, schoenen met verstevigde neuzen, een helm en aan een koppelriem het koolmonoxydefilter, dat het gevaarlijke koolmonoxyde tegenhoudt dat kan ontstaan bij mijnbranden. Apostel demonstreert het filter. Je moet een mondstuk gebruiken indien er sprake is van een te hoge concentratie mijngas. Hij vergelijkt het met het demonstreren van het reddingsvest in een vliegtuig voor het geval men in zee stort. ‘Maar hebt u dat al eens ooit meegemaakt? Dat is hetzelfde met het koolmonoxyde. Het komt zelden voor dat we van het filter gebruik moeten maken, maar je weet maar nooit; vandaar deze demonstratie,’ aldus Apostel. Verder heb je aan je koppelriem de batterij voor de lamp hangen. Die zal tijdens de tocht ondergronds zo zwaar gaan wegen dat ze van lood lijkt te zijn. Na de metamorfose ben je geen doctor, ingenieur of journalist meer, maar gewoon een mijnwerker, hoewel kenners het | |
[pagina 103]
| |
Doorsnede van een Nederlandse kolenmijn.
(Bron: Gedenkboek bij gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Staatsmijnen in Limburg) | |
[pagina 104]
| |
onderscheid in rang en stand toch weten te maken (zie daarvoor hoofdstuk 7). Dan gaat het, na het klinken van een bel die wordt bediend door de seingever, met de lift met zo'n razende vaart - 8 meter per seconde - door de schacht naar beneden dat de oren verstopt raken. Het eerste rondje snuiftabak wordt uitgedeeld. Het goedje is zo sterk dat het lijkt of je voorhoofdsholte splijt. Argeloze bezoekers krijgen het meestal aangeboden, want de mijnwerkers weten maar al te goed wat de werking ervan is; het is een van hun manieren om wat met buitenstaanders te dollen. De snuiftabak is bedoeld om de luchtwegen te activeren, zodat je het ingeademde kolengruis gemakkelijker kunt opgeven en uithoesten. Voor rokers is het een vervanging van de nicotine die ze tijdens hun dienst moeten ontberen, want roken ondergronds is gezien het ontploffingsgevaar uiteraard strikt verboden. Zo mag men ondergronds ook geen foto's maken, tenzij met speciaal verzekerde fototoestellen. We dalen af tot bijna een kilometer onder het maaiveld. Je kunt er maar beter niet aan denken dat er duizend meter aarde boven je hangt. Op de laadvloer stappen we uit. De gangen zijn hier hoog. Ze zijn goed verlicht. Een eindje van de laadvloer staan de gepantserde treintjes waarmee de mijnwerkers naar hun pijlers worden gereden. De spoorlijntjes vormen hier een heus emplaçement met wissels en al. Het zweet loopt dan al in straaltjes over je gezicht en je rug, want hoe dieper je naar beneden gaat hoe warmer het wordt. Per dertig meter dalen stijgt de temperatuur met één graad. Werd de mijn niet van frisse lucht voorzien, dan zou de temperatuur zo hoog oplopen dat werken onmogelijk wordt. De luchtverversing vindt plaats via de schachten: de ene trekt de lucht in, de andere zorgt voor de afvoer. Overal hangen borden, die de mijnwerkers wijzen op de plicht zo veilig mogelijk te werken. ‘Sauberkeit + Ordnung = Sicherheit’ staat er. ‘Vijftig procent van de ongevallen in een mijn komt door onachtzaamheid van de mijnwerkers zelf,’ zegt Apostel. Daarna gaat het met de ‘Sessellift’ verder. Ik neem plaats op een zadel, houd me goed vast aan de stang die met een katrol aan een kabel is bevestigd en licht wiegend gaat het steeds dieper naar beneden. Daar kun je niet anders dan te | |
[pagina 105]
| |
voet verdergaan door gangen van wel zes kilometer lang. Maar hier kun je in ieder geval nog rechtop lopen, zij het dat je het gehelmde hoofd regelmatig stoot aan buizen, die tegen het plafond lopen. Hoe dieper je de mijn ingaat, hoe donkerder het wordt. Uiteindelijk is er alleen nog het licht van de mijnlamp. In het schijnsel van dat licht doen de mijnwerkers aan het kolenfront hun werk. Vroeger liepen ze door de slechte verlichting oogschade op en leden ze aan een ziekte in het evenwichtsorgaan, die duizelingen veroorzaakte. Er loopt roodbruin, ijzerhoudend water door goten. Op gezette afstanden hoor je stemmen uit een luidspreker: de intercom, waarmee met elkaar en met boven het contact wordt onderhouden. We passeren luchtsluizen, die de moderne mijn in compartimenten verdelen; enerzijds om ervoor te zorgen dat de verse lucht de juiste weg kiest, anderzijds uit veiligheidsoverwegingen. In de Nederlandse mijnen mochten zich per compartiment maar honderd mijnwerkers bevinden zodat het effect van eventuele branden, instortingen of ontploffingen enigermate beperkt bleef. De luchtstroom wordt steeds heviger, doordat de steengangen en pijlers steeds smaller worden. In de Duitse mijn staan op vaste afstanden in de welving van de steengangen reservoirs met water, dat wordt gebruikt als er brand zou uitbreken. In de Poolse mijn, waar ik ondergronds ging, gebruikte men daar zeer fijngemalen poeder voor. Elk compartiment in de Duitse mijnen beschikt ook over de zogenoemde Dahlbusch-Bombe, een huls van staal die op een torpedo lijkt en waarin precies een mijnwerker past. Bij instortingen, waarbij delen van de mijn onbereikbaar worden, boort men gaten waardoor de benarde mijnwerkers met behulp van de torpedo kunnen worden bevrijd. De bom kreeg zijn naam naar de Duitse mijn Dahlbusch, waar ze in de jaren vijftig het eerst werd gebruikt. Ook tijdens de grote mijnramp in Lengede (1963) werd de bom ingezet. Elke mijn heeft bovendien een aparte reddingsploeg, die met de diensten naar beneden gaat. Ze zijn uitgerust met zuurstofflessen en gasmaskers. Aan het kolenfront in de Friedrich Heinrich zijn zegge en schrijve twee mijnwerkers te zien: de ene om de machine, de andere om zijn collega in de gaten te houden, want een on- | |
[pagina 106]
| |
geluk zit in een klein hoekje. De Friedrich Heinrich is een zeer moderne mijn: met slechts zestig man per 24 uur houdt men zich er bezig met de daadwerkelijke kolenwinning; de rest van het personeel doet onderhouds-, controle- en reparatiewerk of regelt het vervoer per treintjes en per liften. In de pijler staat een machtige 50 meter lange machine met twee enorme raderen, die de kolenwand steeds verder afkerven en de gewonnen kolen op een transportband gooien. Men moet hier gebukt lopen tussen de stempels, ofwel de stutten, die het dak van de pijler dragen. De mijn kent de zogenaamde wandelondersteuning. Die verplaatst zich volledig mechanisch naar gelang het werk in de pijler vordert. In oudere mijnen moesten de stempels - eerst van hout, later van staal - stuk voor stuk worden geplaatst. Zou men niet stutten, dan zouden de pijlers en gangen door de enorme druk van de aarde geheid instorten. Als de operateur boven de schaafmachine in beweging zet, kerven de raderen zich in de kolenwand. De aldus gewonnen kolen worden op de transportband gegooid. Men zou van de helse machine een geweldig kabaal verwachten, maar dat valt erg mee. De stofproduktie is echter zo enorm dat zich op de brilleglazen direct een vette laag kolengruis afzet en men werkelijk zo pikzwart wordt als op foto's van mijnwerkers vaak te zien is. Het stof beneemt je de adem. Je zou wensen dat je boven was in de frisse lucht. Op de weg terug ben je zo uitgeput dat de gids voorstelt om de transportband te nemen, eigenlijk een exclusief voorrecht van de mijnwerkers. Daar lig je dan met je buik op de kolen, die als goud glinsteren in het spaarzame licht; boven op het beste wat Moeder Aarde te bieden had totdat aardgas, olie en kernenergie de mijnindustrie in de meeste Westeuropese landen begonnen terug te dringen. De keel is droog en de tong voelt aan als leer. Boven krijg je cognac en staan de broodjes en de koffie klaar. Aan een tafeltje naast ons zit een groep mijnwerkersvrouwen, die vandaag mochten zien onder welke omstandigheden hun mannen moeten werken. ‘Nooit,’ zegt een van de vrouwen, die net als ik aan engtevrees lijdt, ‘krijgen ze me de mijn meer in. Ik heb bloed, zweet en water gezweet.’ Dan ga je onder de douche. Maar ook daarna zullen de randen van je ogen nog dagen- | |
[pagina 107]
| |
lang zwart blijven; je koestert de rouwrand zorgvuldig want hij is het oogmerk; het bewijs dat je je in het diepste van de aarde hebt durven begeven. Voor een mijnwerker een alledaagse gebeurtenis, maar voor een buitenstaander een penibel avontuur waarover hij nog lang in geuren en kleuren vertelt. |
|