Reize in de binnen-landen van Zuid-Africa
(1965)–W.B.E. Paravicini di Capelli– Auteursrechtelijk beschermd[21 Juli 1803]DONDERDAG den 21e JULY, wierd de dag begonnen met een onderzoek of het bekomen van de gedoode zeekoey, nog mogelyk zoude zyn, dog zonder gevolg, en dus werd de reis vervolgd; evenwel besloot men zoolang te wachten als nodig zoude zyn, om de vryslaaf die aan de overzyde van de Oranje Rivier by de Boschjesmans vernagt had, tyd te geven weder terug te komen. Toen de zon op was zag men hem van drie Boschjesmans verzeld, de oever van de rivier opgaan, om eene minder gevaarlyke overtocht te vinden: op de gekozen plaats gekomen zynde, maakte de Boschjesmans voor hunne gast een lange takkebosch,Ga naar voetnoot629 om die even als zy zelven by de passage te bezigen. Het gevaar dat de vryslaaf de vorige dag gelopen had, had hem zyn stoutigheidGa naar voetnoot630 benomen, en hy scheen met bedeesdheid te water te gaan. Tot aan een eylandje in de rivier ging het byzonder voorspoedig en met behulp zyner nieuwe vrienden, ondernam hy de tweede en moeylykste overtocht; maar toen zy het tot op een klip waar hen het water slechts ter halfwegen het lyf was, hadden gebragt, deed de vermoeidheid hem staan en wel zoo lang dat de vryslaaf en de eene oude Boschjesman die hem op de klip vergezelde, van de koude als verkleumden; tevergeefsch riep men hen toe de reis te vervorderen. Men bewoog twee andere Boschjesmans hunne redding te gaan ondernemen; zy deden dit met zware houtbosschen waarop lynen rusten, die aan onze oever wierden vastgebonden. Zy stuuren met zoo veel behendigheid, dat zy juist op het goede punt aankwamen, dog de vryslaaf was te verkleumd en te bedeesd om de lyn te grypen, en de Boschjesmans dreven door de stroom voorby; dan op dit ogenblik nam die op de klip was, de eenige party die hem redden kon: hy drukte de vryslaaf in de diepte, en dwong hem, dus met hem vereenigd, eene laatste aanstrengingGa naar voetnoot631 te doen. Deze schepzelen boezemde ons levendig belang in; men liet wyn heet warm maken om hun te ontfangen, en had het overgroot genoegen, hen eindelyk aan de wal te zien komen. Het geselschap van den Gouverneur gaf het voorbeeld van deelmening en hulpbetoning. De twee uit het water komende, waren byna dood van vermoeidheid en koude; men laafde hen met de warme wyn en koesterde de BoschjesmanGa naar voetnoot632 by het vuur. Toen men hen zag bekomen, wierd | |
[pagina 174]
| |
aan hun en de andere die ter redding hadden mede gewerkt, rykelyk geschenken uitgedeeld. De Gouverneur nam de gelegenheid te baat, om de ingezetenen voor oogen te houden, hoe zeer deze schepselen verdienden wel behandeld te worden. Deze les zoude egter in andere districten van Graaff-Reinet meer noodig en misschien minder vruchtbaar geweest zyn. Nauwlyks was en vryslaaf en zyn redder aangeland of men zag een ander Boschjesman, met de klederen van de vryslaaf, die hem des avonds te voren waren toegezonden, op het hoofd de snelle stroom, met zeer veel moeite en gevaar door zwemmen. Zyn vrouw was by ons, en deed hem by het uitdeelen der geschenken opmerken, en zy bekwam voor hem het deel. Van tyd tot tyd deed zy door het slingeren van de tong een zonderling ratelend geluyd uitgaan: men vroeg wat zulks beteekende en wierd onderrigt, dat zulk een geluyd in groot gevaar van buitengemeen nut was!!! Ten tien uuren wierd het rid van den dag ondernomen, cours meest west ten zuiden houdende, het voornemen zynde, aan Zeekoe Riviers PoortGa naar voetnoot633 het camp voor de volgende nacht op te slaan. Een uur van daar genaderd zynde, deed de hubsche Veld Cornet Venter de Gouverneur een weinig rechts een Boschjesmans kraal opmerken;Ga naar voetnoot634 dadelyk wierd besloten met het gezelschap te paard derwaards te ryden. Reeds op een klein hoogte gekomen vond men een zeer oude vrouw, een jongere die er beter als gewoon hottentottinnen uitzag en verscheide kinderen, benevens een oude en eenen jonge man. (Tot eere van de Colonisten uit deze buurt) waren deze menschen blyde en niets bevreesd: de Gouverneur gaf eenige geschenken van coralen enz.; zy vroegen na taback en men zeyde dat zulks op de wagen was, en zy er van hebben zouden, indien zy in ons camp kwamen. Een Dragonder gaf het geen hy by zich had, en alle, maar vooral de schoone Boschjesmannin, begonnen een lang geschreeuw dat eigenlyk na een gezang geleek. De Gouverneur vroeg aan een der Colonisten, die volmaakt de boschjesmans taal kend, wat zy riepen, en hy zeide dat het eene onophoudelyke herhaling was, dat zy zeer blyde waren, en dat niets zoo smakelyk als taback was. Deze famille woond in eenige kleine langwerpige ronde kuilen, waar in | |
[pagina 175]
| |
een weinig hooy voor de verblyfplaats van man en vrouw, nog kleindere voor eenige kinderen. Eenige takken en matjes beschutten het meer voor wind dan voor regen, en de kros die veel kleinder als die der gewoone Hottentotten is, diend hun tot dekzel. Zy hebben een soort van kleine potten, maar dit is meer praal dan behoefte; een halve pompoenGa naar voetnoot635 om water te scheppen is hen van grooter nut, maar zy weten er zich van te onthouden: beter diend hen de schulp van een landschilpad.Ga naar voetnoot636 Veele spyzen eeten zy rauw, en zoo zy het bereiden, is het nauwlyks warm gemaakt. De Kaffers drinken aan de beeken, op de knieen leggende, of op de hurken zittende, en dan met de voorste vingeren van beiden handen het water opwerpende, maar de Boschjesmans gaan op de buik leggen, dan zelve als de oever zeer styl is, en zy met moeite zich op de ellenbogen tegen het afgleiden stutten, en drinken met de mond in het water evenals de meeste dieren. Tegens het vallen van den avond kwamen wy op de plaats onzer bestemming, de jagers eenig grof wild geschoten hebbende, alleen om onze vrienden de Boschjesmans voedsel te verschaffen. By gelegenheid dezer jagtparty trof my een noodlottig ongeluk.Ga naar voetnoot637 De oude heer Van Rheenen had my een wenk gegeven om met zyn edele ter zyde afteryden daar hy een groote trop quachas bespeurd had; ik deed zulks en wy reden op eene goede galop derwaards, hebbende ik myn geweer dwars voor my op de knop van het zadel en met de rechter hand de overgehaalde haan vasthoudende gelegd, om spoedig by het vuuren gereed te zyn. Myn ongeluk wilde dat de oude heer Van Rheenen eenige passen voor was, en in eens zyn paard ophield zonder ik er nog op verdacht was, weshalven, toen ook myn paard in de volle ren bot stil stond, ik daardoor het evenwigt verliesende voor over geraakte en met de rechter lies op de overgehaalde haan van het geweer viel hetwelk het schot deed losgaan en ik met het geweer, schrikkelyk bezeerd, half gezengd bezyden myn paard zeer ongemakkelyk neder kwam. Van Rheenen had gedurende die tyd een quacha geschoten dog kwam geheel ontsteld na my toeryden zeker meenende dat ik dood of ten minsten vreeslyk gewond moest zyn. Hy richte my op, want de val had my bedwelmd; in het eerste meende ik dat het niets zoude zyn, en zyn Edele hielp my weder op myn paard, dat tot alle geluk met de teugel aan myn linkerhand was stil blyven staan, en wy reden zachtjes naar ons camp terug. Ik wilde myn ramp nog verbergen en zette my by het vuur plat op de grond ter neder gevoelende vreeslyke pyn, en toen ik op wilde staan was zulks niet mogelyk, nu moest het hooge woord er uit en den doctor aan het onderzoeken. De lies was ontzettend gezwollen, ten eene male blauw, zoo dat de beoordeeling der wonde tot des anderen daags moest uitgesteld worden, als wanneer hy my de troostelyke vreze voor een breuk openbaarde. Nu gevoele men eens | |
[pagina 176]
| |
myne meer als onvermakelyke toestand, ik moest met compressen en gezwagteldGa naar voetnoot638 op een der wagens die daar toe voorbedagtelyk werd ledig gemaakt en op welke men eene aan riemen hangende legplaats had toegesteld, worden mede gevoerd, lydende door het hotsenGa naar voetnoot639 en stooten der wagen op de klippen onbeschryffelyke smarten. Des middags was dog de kneuzing minder gezwollen en den Doctor gaf my blymoedig de verzekering dat het geene breuk was en alleen eene niet gevaarlyke kneuzing, van welke ik mits stil in myn wagen blyvende hangen, even gelyk een vogel in een kooy, tog binnen agt dagen zoude genezen zyn. |
|