Reize in de binnen-landen van Zuid-Africa
(1965)–W.B.E. Paravicini di Capelli– Auteursrechtelijk beschermd[20 Juli 1803]WOENSDAG den 20e JULY vroegtydig waarschuuwen dat een half uur van de plaats daar de zee koey geschoten was, het lyk tegen een klipbank was blyven leggen, en nu daar aan de overzyde legde. Ons camp werd opgebroken met voornemen ten eene male van de rivier te vertrekken en de reis te vervorderen, dog toen deze tyding kwam, zetten wy cours na de aangewezene plaats daar men ook alles overeenkomstig het verhaal bevond. Men begreep dadelyk dat het zeer moeylyk zoude zyn het beest aan onze zyde te brengen, en de landlieden dagten best te zyn al de osse riemen aan elkanderen te binden en deze lengte door Boschjesmannen over te doen zwemmen. Deze maakten zich dan ook daar toe gereed; zy zogten ieder een groote drooge boomstam op welke zy zich kruysgewyze plaatsen: het zonderlingste was dat zy brandend hout mede namen, om aan de overzyde vuur te stoken. Op die wyze uitgerust en zich aan de lange riem vasthoudende ondernamen zy de overtocht, dog nog pas ter halven wege gekomen, had de kragt van het water, tegen de osseriem reeds een zoo groot zwaare bogt aan de zelve gegeven (trouwens een levendige zee koey zou niet kragts genoeg bezeten hebben een riem door die stroom na de overzyde te zwemmen of te trekken) dat de twee voorsten genoodzaakt waren los te laten en met moeyte aan de overzyde landen. De overige twee namen de terugreize, zoo dat wy weldra zoo verre waren, als toen men begon. Een menigte andere expeditien werden uytgedagt maar geen een werd met goed gevolg bekroond. Eenige wilden een vlot maken, dat men tog ten sterksten afried, uit hoofde van het gevaarlyke dat in zulk een onderneming legd, wanneer geen door en door daar in kundige lieden er mede omgaan. Verscheide jonge lieden begaven zich te water om over te zwemmen maar geen hunne slaagde; alle waren genoodzaakt, na den oever terug te keren. Vier à vyf Boschjesmans werden aangezegd om nog eene proeve te doen, zy rustende zich weder met een drooge boom dog zonder osseriemen uit, en lieten zich ieder een hout agter dwars de rug langs de schouder binden. Toen zy te water gingen, staken zy de eene punt van het hout vlak in de stroom en gebruikten de andere hand en de voeten om vooruit te komen, en het afdryven te beletten. Het gelukte hun volkomen, zelfs voerde de stroom hun byna niets benedenwaards. Aan de overzyde gekomen zynde, gingen zy gezamentlyk aan | |
[pagina 172]
| |
den arbeid, trachtende het dier vlottend te maken, als hopende men, dat het lichaam afdryvende in een kronkel der rivier aan onze zyde zou worden gevoerd. De groote zwaarte en vreeslyke dikte van de zeekoey deed tog alle de herhaalde pogingen mislukken, en het was hun niet mogelyk eenige beweging er in te krygen. Een vry geworden slaaf was uit eigen verkiezing ook gegaan om over te zwemmen dog ter halver wege in de stroom komende, kon hy geen wederstand aan het water bieden, zoo dat hy zonk en wy beducht voor zyn leven waren. Hy kwam al haspelende nog twee à drie malen boven, dog zonk telken reize weder. Na lang tusschen vrees en hoop, toeschouwers van dit geval te zyn geweest, had men het genoegen hem aan de overzyde der rivier op de wal te zien aanlanden, dog hy was lange tyd zonder te kunnen gaan. Evenwel kwam hy zoo verre, dat hy het vuur bereykte der Boschjesmans; en toen zagen wy van verre een allergenoeglyks toneel; ieder dezer wilden ontkleede zich geheel, en hingen den byna verdronkenen alle hunnen krossen of mantels om het lyf, makende met alle vlyt een grooter vuur aan, om zynde verkleumde leden te verwarmen en hem by te brengen. Hoe schoon een voorbeeld van menschelykheid geven deze wilden aan hun, die zich Christenen noemen; wenschelyk is het, dat men deze goed geaarde schepselen niet met wreedheid wedervergelding doe. Men heeft zulks echter hier minder als elders te vreezen, wyl de inwoonders van de Sneeuw en Rhenosterbergen meest al niet gedeeld hebben in de wanorders die in de Colonie zoo vaak hebben bestaan, en die, welke thans by ons gezelschap zyn voor het meerder gedeelte geschikte lieden zyn: tot een blyk dat zy weldenkende omtrent deze wilden zyn, kan strekken, dat 〈wyl〉 men tydens de reize van de heer Barrow, met geen mogelykheid een Boschjesman te zien kreeg,Ga naar voetnoot628 en 〈zy〉 vast niet by een Christen zou gekomen zyn, daar nu eenige ingezetenen het zoo verre hebben gebragt, dat wanneer zy vuuren tot sein aansteken, een menigte der wilden na hun toekomen, en zeer vertrouwlyk taback en mondprovisien komen halen. Eenige tyd geleden had men aan de bezadigste van zulk een craal tot een teeken van vrede en tot aanstelling als kapitein een stok met een kopere knop gegeven, maar kort daarna stierf de kapitein, zoo dat de stok overging op zyn zoon, die toen in die post opvolgde; ongelukkiger wyze overleed deeze zoon korte tyd na zyn vader, en dit maakte zodanige indruk op de horde dat zylieden aanstonds de stok terug bragten en zegde dat die stok hun alle zoude dood maken. Godsdienst hebben zy in 't geheel geene, evenwel zyn zy reeds op de hoogte welke alle wilden volken doorgaan alvorens zy tot godsdienst opklimmen, namentlyk het geloof aan tovenaars. Zy schryven aan zulk een de magt toe, regen, wind, donder enz., voort te kunnen brengen, en wel dan wanneer zy het verlangen. Wanneer by ongeluk zulk een tovenaar verscheide malen | |
[pagina 173]
| |
miswyzingen in zyn voorspellingen heeft word hy zomwylen verbrand, gelyk ons een Boschjesman verhaalde, dat onlangs met zyn vrouw gebeurd was, die ook een tovenaresse zynde, verkeerde mirakels had gedaan. De vrees dat na de dood zyn vrouw nog zou spooken had hem zoo verre gebragt, dat hy tot alle zekerheid het hoofd van het doode lichaam met steenen verplette, toen begroef en boven dit graf nog een groot vuur aanstak. |
|