[19 Juli 1803]
DINSDAG den 19e JULY. Reeds vroeg reden de meeste van het gezelschap na boven en beneden de rivier om zeekoeyen op te spooren, met belofte de Generaal te zullen doen waarschuwen, zoo dra er op geschikte plaatsen te jagen waren; te vergeefsch wagten wy den gantschen morgen hier na en vermaakte ons, om langs den zandigen oever der rivier gecouleurde steentjes en christallen te zoeken; wyl men ons verzekerde dat er zeer fraaye en zonderlinge gevonden waren. Wy raapten eenige weinige op, dog de vondst voldeed niet aan de verwachting. Toen wy bezig waren onze gewoone maaltyd te nemen, kwam een jonge mensch aanryden om te zeggen dat de Commandant Human op een uur afstands, beneden ons Camp een zee koey bespeurd had, het welk ons deed besluyten derwaards te ryden.
Op de plaats komende, schaarde zich het gezelschap langst den oever der rivier om op het gedrocht als het zich vertoonde te vuuren, en werkelyk deden zich niet een maar vyf dezer amphibies de een na de andere zien. Het gaf een fraay vertoning om langst den met zwaar hout bewassene oever der rivier zulk een talryk gezelschap jagers een onophoudelyk zeer levendig vuur te zien maken evenals of een vyandlyke aanval plaats had, al welk schieten dan ook van gevolg was dat twee der zeekoeyen zwaar gekwetst en een derde in de rivier gedood wierden. De twee gekwetste namen de wyk na den tegengestelden