Reize in de binnen-landen van Zuid-Africa
(1965)–W.B.E. Paravicini di Capelli– Auteursrechtelijk beschermd[18 Juli 1803]MAANDAG den 18e JULYGa naar voetnoot624 ruylde voor de aardigheid eenige boogen, met pylen welke hun eenig dog uit hoofde van het sterke vergift gevaarlyke wapens zyn. De vergiften bekomen zy uit onderscheide uye planten en boompjes of ook van de slangen welke zy kunnen dooden. Ieder gift heeft zyn byzonder | |
[pagina 169]
| |
gebruik, naar maate het dier is dat zy dooden willen.Ga naar voetnoot625 Zy schieten hunne pylen met veel behendigheid en juistheid, en dooden met de zelven al hun wild, dat aan het gift sterven moet, dog dat zy evenwel eeten, na de pylschoot uitgesneden te hebben. Dat wapen is veel gevaarlyker dan de hassegaay der Kaffers. Zy weten op een afstand van twee honderd passen zeer juist te treffen. De pylen dezer wilden zyn zeer vernuftig gemaakt en zelfs uithoofde van der zelver samenstelling doodelyk: aan een rietje ter dikte en lengte van een tabackspyp, is een beentje van 3 à 4 duimen lang met een dun en licht breekbaar samenvoegsel bevestigd. Aan het uiterste eynd van dit beentje, is een driehoekig plat en met weerhaakjes voorziene klein yzertje ingevoegd. Om dit samenvoegsel is het vergif op de boven omschreven wyze tot een deeg bereid, heen gerold ter dikte van een halve pink, en terwyl dit vergif nog vogtig is, steken zy smalle splinters van penneschacht ter halverwege in dat deeg, zoodat wanneer zulk een pyl in het lichaam treft, aanstonds het rietje by de zamenvoegsels aan het beentje afbreekt, de yzere wederhaak met het beentje en vergif binnen blyft en, door de pennenschacht splinters vastgehouden, er geen mogelykheid is het zelve terug te trekken. In oorlogen gebruiken zy gift dat de kragt heeft om iemand op het ogenblik wanneer het zich met het bloed mengd, dood ter aarde te doen vallen. De Boschjesmans zyn uitermate klein en door den honger meest al sterk uitgedroogd. De Generaal nam de lengtemaat van een hunner, naar gissing een man van veertig à vyftig jaren, en bevond dat hy vier voet en drie duim groot was, de vrouwen zyn nog klynder en gantsch niet schoon. Het gelaat dezer wilden heeft veel overeenkomst met dat der Hottentotten, egter een veel snediger en vernuftiger uitzicht, het welk misschien is toeteschryven, aan de waakzaamheid welke zy voortduurend in de staat van gevaar in welke zy leeven, moeten gebruiken. Hunne taal heeft ook meer tongslagen dan die der Hottentotten, welke dog voortyds de zelve natie uitgemaakt hebben; hunne couleur is over het algemeen veel blanker dan die der Hottentotten, eenige zelfs zyn nog minder geel dan de Spanjaarden op het eiland Teneriffe, byzonder diegene welke veel in de rivieren zyn tot de vischvangst. Zy gebruiken daar toe zeer handig geslotene riete fuyken, veel na onze Europische gelykende. De gantsche natie voed zich tog voornamelyk van kleine uyenbolletjes,Ga naar voetnoot626 welken zy met een hout uit den | |
[pagina 170]
| |
grond graven, en gebraden zynde als castanien smaken. Zy trekken aanhoudend van den eenen berg naar den anderen, zonder een vaste woning te hebben, ook loopen de meeste hunner op hun zelven, erkennende geen kapitein of opperhoofd, de craalen of horden bestaan meestal in een enkele famille, en zulk een kraal schynd zelfs zelden met anderen te verkeren wyl de benamingen voor een zelfde zaak of voorwerp byna zoo menigvuldig verschillen, als er onderscheidene hordenGa naar voetnoot627 zyn, hoewel zy zich allen onderling goed verstaan. Hunnen kleding is, zoo als van alle wilden, dierenhuyden; voor alle cieraad hebben zy eenige peezen en gedroogde darmen om den hals dienende tevens als snaren op de boog. Op hunne mutsjes 〈zyn〉 coralen welke zy zelfs uit de schel van struysvogelen snyden, en aan een rygen. Zy zyn groote liefhebbers van tabak welke wy hun in ruime mate tot hun groot genoegen uitdeelde. Deze wilden zyn ten eene male zwervende, hebbende zelf geene hutten maar bewoonende de holen en spelonken die boven op de gebergtens door de natuur in de klipkrantsen zyn gevormd. Als het een famille Boschjesmans gelukt een stuk wild met boog en pyl ter neder te vellen, legeren zy zich op de plaats zelve by het wild, en houden zich daar op zoo veele dagen als deze spys strekken kan, zynde het hun even smakelyk dan nog, als het geschoten dier reeds half bedorven is. De witte mieren en voor al der zelver eyeren is een geliefkoosd voedsel dezer menschen; springhanen verschaffen hun ook een goede maaltyd. |
|