Reize in de binnen-landen van Zuid-Africa
(1965)–W.B.E. Paravicini di Capelli– Auteursrechtelijk beschermd[14 Juli 1803]DONDERDAG den 14e JULY. Na een redelyke goede nacht doorgebragt te hebben, reden wy circa ten agt uuren van deze plaats. Wy moesten een klein eind wegs weder terug om op de goede weg te komen, zoodat wy weder de Rhenosterbergen links agterwaards zagen; wy hielden cours na het noorden ten oosten, en zagen dwars vooruit de Roode Bergen.Ga naar voetnoot606 Ter rechter zyde toonde men ons in het verschiet de Sneeuwbergen, welke zeer hoog zyn, dog nog niet zoo ver uitsteken als de rechts van ons leggende zoogenaamde Thee- | |
[pagina 164]
| |
boss,Ga naar voetnoot607 die wy reeds voorheen op een grootere afstand uit de Sneeuwbergen zagen. De Compasberg legd links van ons in 't verlengde van de Rhenosterbergen; uit deze laatste ontspringd een fonteyn welke langs de voet der Roode Bergen loopt, en zich by de Buffelvaley in de Brakrivier werpt, die lager af Visch Rivier word; aan deze fonteyn leggen verscheide plaatsen. Eenige der zelve zyn in dit jaargety verlaten; aan een dezer plaatsen gehoorende aan Nicolaas van der Walt de Drie Fonteynen genaamd, kwamen wy tegens den middag.Ga naar voetnoot608 De Gouverneur werd door den eigenaar met het gewoon salut ontfangen. Wy hielden een halte en namen het middagmaal. Deze plaats, en de bergen rondsom de zelve, legd op de hoogste punt van Zuid-Afrika, men is hier als op de rugge. Oost en westwaards van hier gaan de bergen en het land langsaam dalend tot aan de beide oevers der zee: de rivieren nemen ook hier een verschillende loop en storten zich oost en west in zee.Ga naar voetnoot609 Wy vonden weder verscheide landlieden uit dit district, welke na den eeten met ons de tocht aannamen: de gansche dag hadden wy een zeer gelyke fraaye weg door de vlaktens. Een uur van Nicolaas van der Walt legd de plaats van den Commandant Joh van der Walt de WolveKopGa naar voetnoot610 genaamd. Wy namen by den zelven ons nagt verblyf. Ter dezer plaatse vonden wy een huisgezin van | |
[pagina 165]
| |
Boschjesmens, welke zedert eenige tyd tam gemaakt waren; de vrouwen waren afschuwelyk lelyk en zeer klein: de man was behendig in het booge schieten, dat hy op een zeer verre afstand deed. Johannes van der Walt bood ons des avonds een goed stuk wildbraad aan, bestaande in een gerookte elands ribbe, van welke zeer smakelyk werd gegeten. Hy vertelde ons dat zyn zoon Piet een knaapje van twaalf jarenGa naar voetnoot611 de schutter van het dier was geweest. De gewoonte der landlieden in Zuid Afrika is vry algemeen om hunne kinderen zoo dadelyk zy op een paard zitten kunnen, met zich op de jagt te voeren, om hun vroegtydig in deze voor hun voordeelige bezigheid te oeffenen. Op de verwondering die wy lieten blyken over de behendigheid van den jonge wildschut, zeyde ons de vader aan het kloek gedrag van deze zyn zoon drie jaren geleden en dus destyds tien jaren oud zynde zyn leven verschuldigd te wezen. De oude man ontblote zyne linker dye en toonde ons een vreeslyk lidteken van de wond by die gelegenheid ontfangen, verhalende dat hy op een vroege morgen voor zonsopgang met deze zoon en een Hottentot ter jagt zullende ryden en elk een geweer by zich hebbende, zy het ongeluk hadden om na circa een goed uur gereden te hebben te stuiten voor een leeuwin dwars op de weg leggende te slapen, welke zy door de struyken niet ontdekt hadden. Dit vreeslyk dier vloog aanstonds op, en deed een sprong na de oude Van der Walt met dat gevolg, dat het dier zyne linke klauw in zyne dye en de regter in de heup van het paard sloeg, waardoor het paard verschrikt op de loop toog, en daar door voor 't ogenblik aan den leeuw belette toe te byten. De jonge Van der Walt na een ogenblik beraad joeg met losse teugels zyn vader agter na, en haalde hem die het geluk had gehad zich nog op zyn paard te houden weldra in. De jonge springd van het zyne af, loopt met zyn geweer op de leeuwin aangelegd toe, en toen hy op den afstand van een tien passen agter het paard van zyn vader genaderd was, geeft hy zoo gelukkig vuur op het monster, dat het zelve van de bil des vaders nederstorte en door een tweede schot van de Hottentot het weder opstaan wierd belet. Zoo my iemand anders dan de oude Van der Walt met aantoning van het gruwelike lidteeken dit had verhaald, zoude ik myn geloof hebben gewygerd; de Generaal vond de daad van dezen jongeling zoo uitermate schoon en stoutmoedig, dat hy hem een onzer beste jagtgeweeren ten geschenke gaf en hem de belofte deed van byzonder aan zyn braaf en kloeke handelwyze te zullen gedenken.Ga naar voetnoot612 |
|