Reize in de binnen-landen van Zuid-Africa
(1965)–W.B.E. Paravicini di Capelli– Auteursrechtelijk beschermd[12 Juli 1803]DINSDAG den 12e JULY. Een groot uur na zonneopgang begon men de Sneeuwbergen te beklimmen. De eerste berg was steil en hoog dog de geheele train kwam vry spoedig boven. Het gezelschap te paard reed tot aan eene veeplaats, tusschen de twee hoogste bergen leggende, toebehoorende aan Piet Pretorius,Ga naar voetnoot597 in wiens huis men den nacht tusschen 10e en 11e zulks een slegt onthaal gehad hadden; dit huis was ledig. Wy vonden eer de famille van den Commandant Johs. van der Wald, die ons verder vergezelde. Men hield hier maaltyd en vervolgde toen wy de wagens zagen naderen, de tocht. De tweede berg, waarvan de weg in een slegten staat was, deed minder spoedig vorderen, evenwel bragten die welke te paard waren het een paar uuren voor zonne ondergang tot de in dit saisoen (zoo als de meeste veeplaatsen) op de Sneeuwbergen onbewoond huis, van Johannes Jacob Krieger.Ga naar voetnoot598 Het weder was deze dag byzonder koud, zoodat men er by winter saisoen, in het noorde van Europa zelve gevoelig aangeweest zoude zyn. Een schraale wind sneed in het aangezicht, en de toppen der bergen waren met sneeuw bedekt. Met ongeduld wierden te vergeefsch de wagens tegemoet gezien; den avond wierd zeer duister ende zeer koude wind was met regen en jachtsneeuwGa naar voetnoot599 vergezeld, hetgeen de boeren die by ons waren zeide in winter zeldzaam te zyn. Het lichte sterk en men hoorde zware donderslagen. Op deze plaats was nieuw voorspan besteld, waar door het gezelschap in huis vry talryk was. Ziende dat de hoop verlooren was, de wagens voor de nacht by ons te krygen, maakte men na de omstandigheden de gebrekkelyke schikkingen om den nacht van alles ontbloot door te brengen; gelukkig dat door de goede zorgen van de Commandant van der Wald, het brandhout niet | |
[pagina 162]
| |
ontbrak. Om een denkbeeld van zulk een zomer verblyf te geven zal men het (ongunstig) omdat het in den winter geschied, beschryven. Op deze bergen wast geen hout, dus alles nakend (even wel is dit de schuld van de bewooneren, wyl zelve de vruchtboomen die men er plant, wel voortkomen); de grond bezaayd met klipsteenen, op deze plaats evenwel vry wat gras, dat nu door het saisoen hoog was. Een plaats bestaat uit verscheide gebouwen, zo tot berging van het een en ander als tot bewoning van bedienden enz.; men zal slechts het beste, als in de zomer, des meesters wooning beschryven. De muuren rondsom in een langwerpig vierkant, zyn niet wel vyf voeten hoog opgetrokken, en bestaan uit de zelvde brokkelyke leem als de vloer. Op deze muur rust een slegte rieten dak, op ongeschaafde dikker en dunder boomtakken, die met huide reimen vastgebonden zyn. De deur is een gat ter gewoone breedte, en de hoogte van de leeme wand hebbende. De twee vengsters zyn klyndere gaten; voor het een en ander zet men ten beschutting voor de lucht een op takken gebonden horde;Ga naar voetnoot600 een schoorsteen is er niet, omdat het zoogenaamde kookhuis eene separate hut is. Te midden op de vloer werd volgens lands gebruik door de reisigers een vuur gemaakt en de rook vind een uitgang door de slegt gesloten gaten, en door de openingen die in het slegte dak zyn, evenwel niet zonder het gezelschap vreeslyk te hinderen. De guure nacht vergunde niet dat wy sliepen; de koude en de lekken verhinderde dit, en verlengde de reeds te lange nagt in dit jaargety. Te voren hoorden men schier ieder nacht wolven; deze vernam men niet, maar de boeren spraken altoos van voorzorgen omtrend het vee, tegens de leeuwen, die wy dog niet vernamen, schoon men verzekerde dat zy hier gemeenzaam zyn. |
|