Reize in de binnen-landen van Zuid-Africa
(1965)–W.B.E. Paravicini di Capelli– Auteursrechtelijk beschermd[25 Mei 1803]WOENSDAG den 25e MEY, maakte zich de Gouverneur welke de voorledene nacht zeer onpasselyk wierd evenwel gereed, om met de Militaire Officieren, de Commandanten en verder gezelschap, begeleid door een Detachement Dragonders en eenige jagers naar de bestemde plaats te vertrekken. Eenige dier geene die den vorigen dag by de Kaffers waren geweest, gingen vooruit, om te zien waar zy zich bevonden; wy vonden dat zy dien nacht niet op de gewoone plaats hadden doorgebragt, maar in een nabyzynde craal waar zy ook nog waren. De Gouverneur wachte hen byna een uur op de vlakte; tot dat de tolken meet veel moeite hun eindelyk zoo veel moed inboezemde om schoorvoetende langs de boschjes kruypende, te voorschyn te komen. Den Kapitein t'Congo reikte aan den Gouverneur de hand, 't welk dan ook de andere Kapiteins Tholy, Jalouzy, L'Sambée, t'Cachow deden. Zy zettende zich vervolgens in een halve kring op de grond neder; de Gouverneur deed hun door tolken overbrengen, dat hy op hun verlangst daar verscheen om hun te toonen, dat hy welmeenend vrede met de Kaffers wilde maken, en vroeg hun of zy nu nog bang waren, en waarom zy zulks geweest zyn. Tot antwoord kregen wy, dat zy zeer blyde waren de Gouverneur te zien en zich nu ook gerust stelden dat er vrede zoude zyn, maar dat zy te bang waren, om in het camp te komen. De Generaal zogt hun te doen verstaan dat zy door de menigvuldige Kaffers die in ons leger zyn geweest nu al gerust moesten zyn, dat men geen kwaad wilde. Zy gaven hier weinig gehoor aan, en herhaalde aanhoudend dat zy te bevreest waren, voegende hier by dat terwyl de Gouverneur nu daar aanwezig was, men ook aanstonds alles kon zeggen wat op het hart lag; men ontwaarde dat het byzyn van Salomon Fereyra,Ga naar voetnoot352 welke uit zig zelven en zonder toestemming van den Gouverneur was mede gereeden, een onaangenaam gevoel by hun veroorzaakte. De Gouverneur besloot dat ook voortaan niemand ergens mede zoude gaan dan die geene welke byzonder door zyn Edele daartoe waren genodigd en benoemd. | |
[pagina 91]
| |
Het was niet mogelyk hun aan 't begrip te brengen dat zulk een zaak niet in een half uur kon worden afgehandeld, en zy dus nu gerust moesten mede gaan. Zy kwamen op het denkbeeld dat nu den Gouverneur hun de hand had gegeven en eenige pypen ten geschenke had gegeven, alle de zaken ook dadelyk een einde hadden genomen, en de vrede nu volkomen gevestigd was; te vergeefsch zeide men by herhaling dat men nog veel beschikkingen over de belangens van het land moest maken. Zy antwoorden maar, dat de Gouverneur dat nu ogenblikkelyk wel kon doen.Ga naar voetnoot353 Tot ongeluk was de onpasselykheid van onze Generaal veel toegenomen zoo dat het by na niet mogelyk voor zyn Edele was te spreken. De Kaffer chefs altyd begrypende dat de vrede nu gereed was, maakten zich op om te vertrekken, zoo dat men begon te vreezen geen gewenscht gevolg van alle deze moeite te zien; de Generaal was verplicht na het leger te keeren als kunnende byna niet langer te paard zitten zonder sterk te lyden. Om dan nog eene proeve te doen ging ik verzeld van de heer Van Rheenen, Alberty en eenige der Commandanten nog terug, en kregen de Kaffer Chefs weder tot staan. Zy waren evenwel reeds weder in hunne oude stelling tusschen de bosschen terug gekeerd; de heer van Rheenen maande hun te vergeefsch nog aan, om by de Gouverneur te komen. Wy vroegen hun wat dog hunnen vrees zoo had doen toenemen. Zy begonnen met meerder openhertigheid te spreken en verhaalde gehoort te hebben dat lieden van onze zyde te samen spanden met Koning Gaicka en Buys om, terwyl deze hun van de zeide der Visch Rivier zogten te vernielen de onze hun van deeze zyde zouden aanvallen;Ga naar voetnoot354 wy verklaarden hun, dat wy wel verre van hun eenig kwaad te willen doen bereyd waren, indien zy zulks begeerden hun met Gaicka te bevredigen en zy ons ten dien einde eenige lieden van hunnen zyde derwaards konde mede geven. Zy hadden wel ooren om zich met Gaicka bevredigd te zien, maar tot het medegeven van gezanten kon men hun nog niet overhalen. Zy zeiden, dat de Gouverneur hen zonder deze mede te geven wel kon doen weten als hy iets goeds voor hun met Gaicka kon overeenkomen. Zy wilden toen weder volstrekt vertrekken, zeggende dat in den tusschen tyd dat zy bezig waren met praten hun vee en goed door het volk van Gaicka wierd geroofd en zy dus zonder uitstel derwaards moesten gaan; wy zogten | |
[pagina 92]
| |
hun met beloften overtehalen om nog een dag te blyven: zy antwoorden geen levensmiddelen by zich te hebben, dog dat by aldien wy hun iets konden toezenden, zy dan nog nader berigten van den Gouverneur zouden inwagten. Wy terug gekeerd zynde, liet de Gouverneur de heer van Rheenen en al de burger Commandanten by zig nodigen; zyn hoog Edele legde hun de moeylykheid van het onderhandelen voor, vragende voorts wat hunne gedachten waren. Dog zeer verlegen goede raad voorttebrengen, beriepen zyLieden zich altyd op de goede voorstellen van den Gouverneur. Deeze evenwel wilde zien wat weg zy zouden inslaan tot bereiking van het groote oogmerk; zyn Edele liet hun al de tyd om de zaken te overwegen dog kreeg door hun geen meerder ligt in het geval. Om dan alzoo te toonen dat hy gaarne wilde zien of Africanen alleen de schikkingen konden tot stand brengen, betuigde hy dat wezentlyk niets hem aangenamer zoude zyn dan een blyde toeschouwer te zyn. De heeren Van Rheenen, den Commandant Botha en Linde gingen dan weder naar de standplaats der Kaffers en traden opnieuw in onderhandeling. De Instructie wierd hun tot leydraad mede gegeven. Zy namen uit de zelve zodanige Articulen als in de tegenswoordige omstandigheden, na hun inzien, alleen met vrugt konde worden te berde gebragt, nalatende zodanige Articulen als zy begrepen dat (op dit ogenblik te doen) schadelyke gevolgen voor hun land konde hebben.Ga naar voetnoot355 De hottentotsche Kapitein Stuurman welke heden by de laatste onderhandeling zyn best deed om mede tot het goede te werken, scheen zich aan zyne belofte te willen houden om de rust te helpen bevorderen. s'Avonds kwamen eenige lieden aan wiens hoofd Hans Trompetter tot de troep van den zich zelven opgeworpene hottentotsche Kapitein Bouvezak behoorende, in ons leger. De Gouverneur liet hun weten dat zy na dezen weder moesten keeren en hem zeggen, dat zoo hy zich, op zigt van den last dadelyk by den Gouverneur vervoegde, hy dan verschoning zoude erlangen, en zulks niet doende, zou aangemerkt worden als een struykroover en wederspanneling, en als zodanig worden behandeld en vogelvry verklaard. |
|