Reize in de binnen-landen van Zuid-Africa
(1965)–W.B.E. Paravicini di Capelli– Auteursrechtelijk beschermd[22 Mei 1803]ZONDAG den 22e MEY. Heden morgen kwamen weder eenige Kaffers meest uit nieuwsgierigheid om het leger te zien; de Gouverneur schreef een brief aan den Commandant generaal der Landlieden BothaGa naar voetnoot343 en de andere Commandanten welke ik uit overweging van der zelver belangryken inhoud hier heb ingelast en is luydende:Ga naar voetnoot344 Zondags Rivier den 22 mey 1803. J.W. JANSSENS aan De Commandant generaal Botha en verdere Commandanten in het leger aan de Zondags Rivier. COMMANDANTEN, Wy denken eenstemmig over het wenschelyke van algemene rust, en hoe zeer, daar toe duurzame vrede nodig is; maar al is deeze ook aan billyke voorwaarden te bekomen blyft er nog meer dan eene zwarigheid; ik wil slegts van eene spreken: veele burgers hebben groote verliezen in ossen, koeyen, paarden en schapen en wat diens meer is geleden; en hier in bestaat de welvaart ven een gedeelte des lands. Het zal niet mogelyk zyn deze verliezen geheel te vergoeden; hoofdzakelyk zullen de zelve door aanwendingen van yver, vrede, spaarzaamheid en werkzaamheid met der tyd moeten herstellen; en schoon ik niet wanhoope of de bekende milde mededeelzaamheid van de Hollandsche | |
[pagina 86]
| |
Zuid Africanen zal wel door de zulke die weinig of niet geleden hebben iets doen by een brengen ter gemoet koming van die byna geheel tot armoede zyn gebragt, misschien zelve dat het gouvernement wel op een of andere wyze behulpzaam zyn zal, maar dit te samen zal altoos maar een gering gedeelte van de geleden verliezen kunnen bedragen; veele menschen zoo my voorkoomt verwagten dat door schikkingen met de Kaffers veel van het verloren vee zal terug komen; ik wensch het hartgrondig, maar durve er ons niet mede vleien, nog staat op maken. Het volgende wenschte ik, dat de Hollandsche Africanen, wel begrepen en als dan zoude zy algemeen sterker het noodzakelyk van vrede gevoelen. Het is een groot onderscheid of men zyn goed door diefstal of oorlog verliest; in het eerste geval bekoomt men het terug als het te te vinden is, in het laatste niet of maar zeldzaam en nooyt als door een minnelyke overeenkomst of door het lot des oorlogs. De oorlogen die er plaats gehad hebben van de vroegst bekende tyden af, hebben in het midden dezer verwoestingen dog een soort van recht daargesteld. Zoo rekend men, het gene in oorlog op zyne vyanden genomen is voor goede prys en als wettig eigendom van den overwinnaar. Hier door zyn by het overgaan van de Kaap in 1795 de magazynen, slaven, ossen en alles wat het Gouvernement behoorde in Engelsche handen gevallen, en by de terugbekoming van de Kaap is wel het land en de gebouwen maar niet het opgenoemde teruggegeven; al het geen men er weder van terug heeft is van de Engelschen gekogt; zoo is het thans mede met het vee, dat zich van de volkplantelingen onder de Kaffers mogt bevinden gelegen. Men kan wel verlangen en zyn best doen er wat van uittekrygen, maar men kan niet zeggen gy moet het terug geven want op de weigering is er niets als het weder beginnen van oorlog over, en dan is er aan de eene zyde kanst voor overwinning maar ook te gelyk het gevaar van het geen men nog heeft behouden te verliezen en men koomt nimmer of nooyt aan het einde van de verwoestingen. Deze aanmerking heb ik gemeend Ulieden te moeten maken met nodiging die mede aan de verdere burgeren kennelyk te doen worden opdat niet wanbegrip zommige menschen tot hen eigen en s'Lands ongeluk ongegronde vorderingen als een recht zoude willen doen voorkomen. Ik verblyve met achting en toegenegenheid ULieder welmeende vriend, De gouverneur generaal, (was geteekend) J.W. Janssens.
Den Commandant Botha was gisteren met den burger Stols na de Kaffer Kapitein t'Congo aan de overzyde der Zondags Rivier gaan zien, wat belette dat hy en de andere Kaffers Bevelhebbers niet te voorschyn kwamen. Heden middag retourneerde gezegde Commandant in gezelschap van twee Kaffers, zynde de eene den tolk van t'Congo, en den anderen by de troup van L.Sambée | |
[pagina 87]
| |
hoorende. Botha rapporteerde dat hy t'Congo op drie uuren afstands van hier gelegen, vond,Ga naar voetnoot345 welke hem uitnemend vriendelyk had ontfangen en gezegd, dat er niets aan haperde dan de komst der andere Kapiteins. Hy zond ook dadelyk een van zyne lieden agter uit om hem tog aantezetten spoedig optekomen. t'Congo scheen zeer na de vrede te verlangen, te meer om dat Botha hem beduide dat onze magt thans door de eensgezindheid der Inwoonders grooter is dan tydens de Engelschen om dat toen de Colonisten onder elkanderen in verdeeldheid leevde; hy scheen dit selfs te begrypen, en was daarom zeer geneigd den oorlog geeindigd te zien. Onder de Kaffers die kort daarna aankwamen was er een, die ons verzekerde dat Tholy reeds by t'Congo was aangekomen en dat wanneer de andere niet spoedig kwamen, zy beide toch op morgen wilde opkomen; deze nieuwe Kaffergezanten wierden weder met brandewyn als naar gewoonte voorzien. Na de middag onthaalden zy ons op een dans na hunne's lands wyze; de mans stonden in twee reyen agter elkanderen gearmd, zonder tusschenpoozing opspringende, onder het geven van eentoonig geluid en gebrom; de vrouwen liepen op de maat van dit brommende gezang, dat zy accompagneerden, rondsom de springende mans, makende allerlye drayingen en buigingen van het Lichaam. De mans waren moedernaakt, dog de vrouwen behielden hunne mantels om; overigens was den dans altyd het zelfde, wordende tusschen beiden door een verheffing van gezang opgewekt. Eenige toonden ons het werpen met hassagayen, maar het kwam ons voor dat zy of de kunst willen verbergen of minder juist met dit wapen treffen kunnen als wy verwagten; wy verbeelden ons dat men eene aankoomende hassagaay met een hout zeer goed zoude kunnen afslaan; hunne verste afstand was zestig treden en dan zeer ongewis. |
|