Reize in de binnen-landen van Zuid-Africa
(1965)–W.B.E. Paravicini di Capelli– Auteursrechtelijk beschermd[20 Mei 1803]VRYDAG den 20e MEY ging de Gouverneur mede na het ter byeenkomst bestemde punt aan de Zondags Rivier, hebbende buiten zyn gewoon gezelschap nog den Major van Gilten, de Kapitein Alberti, en Chirurgyn Major WehrGa naar voetnoot331 by zich. De Gouverneur, de reeds als geen goed voorteeken hield, niets van Jansen van Rensburg of Coenraad de Buis te hooren,Ga naar voetnoot332 wierd aan de Cuga,Ga naar voetnoot333 daar wy eene halte hielden verrascht, door de komst van Van JaersveldGa naar voetnoot334 met vier burgers uit de ver afgelegen Districten. Deze kondigden met de overigen de | |
[pagina 83]
| |
vreugd der opgezetenen aan, dat de Colonie wederom Hollandsch was, en dat wy op een uur afstands, van RensburghGa naar voetnoot335 met twee honderd man zouden vinden, die den Gouverneur te gemoet kwamen;Ga naar voetnoot336 Jaersveld rapporteerde ook C. de Buis gesproken te hebbenGa naar voetnoot337 en dat Koning Gaicka wenschte de Gouverneur te ontmoeten, en zich ten dien einde naar de Visch Rivier zoude begeven. Men brak spoedig op om de tocht te vervorderen. Een half uur wegs afgelegd hebbende vonden wy acht bejaarde burgers te paard die door van Rensburg waren afgezonden om de Gouverneur te begroeten, en aantekondigen dat zyn volk het genoegen zoude hebben, den Edelheer na 's Lands gebruik met salutschooten te ontfangen, het gene dan ook korte tyd daarna geschiede. Juist passeerden onze wagens op eene vlakte die van Van Rensburg welke meer dan vyftig in getal zynde. Deze vereeniging van menschen en train een fraay aanzien gaf; de burgers verklaarden dat de vreugd overgroot by een iegelyk was om weder Hollandsch bestier te zien; de Gouverneur sprak veler hunner met vriendschap aan, en deelde hun zyne verlangens en verwachtingen benevens zyne inzigten tot herstelling van geluk en vrede mede; het genoegen wederzyds scheen vry algemeen, en wy gingen alle te zamen een en het zelfde leger aan den oever van de Zondags RivierGa naar voetnoot338 betrekken, in de naarbuurschap der Kraal van Claas Stuurman en eenige Kaffers. Onze Kaffer Heemraad van t' Congo (den zendeling Nacabanée) deed deze reize mede, bewonderde het geen hy zag, dog scheen meer dan eens blyken van ongerustheid te geven, welke toch telkens weder met vertrouwelyke verzekeringen gestild wierden en zyne vrees in lagchen deeden veranderen. Men zeide hem dat die menigte niets dan vredens-gezind was, zynde slechts het gewoon convoy als de Gouverneur van het Land reysde. Tot vermaak hing ik | |
[pagina 84]
| |
hem mynen sabel om, hetwelk hem zodanig beviel dat hy daar mede den geheelen dag te paard in de hand zat te schermen en struykjes aftehouwen. De Gouverneur onderhield verscheidene van de nieuw aangekomene burgers welke de voorzorg hadden gebruikt om over de vierhonderd schapen en tachtig runderen mede te brengen. Een lyfeigene van den Gouverneur vond op het veld na by eenige struyken een koker met ver in de twintig vergiftigde pylen; de koker was van een dun uytgeholde boombast vervaardigd en de pylen van riet, en een en een halve voet lengte, voor aan met een hertsgewyze gevormde punt. Kapitein Stuurman zond eene groote gevlogte mand met zoete melk aan den Gouverneur ten geschenke. Verscheide Kaffers kwamen door nieuwsgierigheid gedreven het camp zien; alle waren zeer in hun schik op schaapenvleesch ende by hun zoo geliefde brandewyn onthaald te worden. Des avonds nam den burger Rensburg by den Gouverneur het avond eeten; zyn gezelschap bevestigde het geen de Kaffer Chefs aan deeze zyde der Visch Rivier hadden gezegd, namelyk: dat Gaicka hen zoude hebben laten vragen om vereenigd een oorlog tegens de zelve te beginnen. Rensburg zeide, dat hy er niets op had geantwoord en hy de begeerte van zyn nieuw en wettig Gouvernement alvoorens wilde kenne. |
|