Reize in de binnen-landen van Zuid-Africa
(1965)–W.B.E. Paravicini di Capelli– Auteursrechtelijk beschermd[18 April 1803]MAANDAG den 18e APRILGa naar voetnoot131 werd besteed om een tour door het Outiniqua Land te doen, tot welk einde de posthouder versche rydpaarden had in gereedheid gehouden; wy doorreden eene zeer grasryke uytgestrekte vlakte welke ongetwyffeld uitermaten vrugtbaar zoude wezen indien men het overvloedige water van de Witfontein, Hartebeekrivier,Ga naar voetnoot132 en Macassar Kraal,Ga naar voetnoot133 welke zig alle in de Quayang ontlasten, door de vlakte leyde; de hooge gebergtens welke | |
[pagina 33]
| |
deeze zeer ruimen oord omsluyten, voeren zomer en winter genoegsaam water af om alle vrees voor gebrek te verbannen. Wy bezochten de plaats van de weduwe UwesGa naar voetnoot134 welke voor een der beste hoeven van dit district word gehouden, dog zedert het afsterven van de Leenheer schynd deeze plaats in eene minder bloeyende staat te zyn; van hier keerde wy ons na de gouvernements bosschen; de menigte hooge struyken en doornen noodzaakte ons de paarden op de vlakte te laten en te voet in de zelve doortedringen. Wy vonden Extra fraye stinkhout,Ga naar voetnoot135 geelhout,Ga naar voetnoot136 yzerhoutGa naar voetnoot137 en andere vreemde boomen, alle zeer tot kastemakerswerkGa naar voetnoot138 geschikt; jammer is het dat deeze uitgestrekte bosschen niet beeter kunnen onderhouden worden dog der zelver legging in de steile kloven der gebergtens maakt zulks moeylyk en veroorzaakt dat veel jong hout in desselvs wasdom belet en ondergehouden word; deeze oord is rykelyk van klein wild voorzien, ook schoten wy eenige korhoenders, een wilde kalkoen en drie boschbokken,Ga naar voetnoot139 met welke buit de terugtocht maar de post werd aangenomen. Thuis komende werd een courier met een brief naar de Plettenbergsbaay gezonden om de Heer Meeding,Ga naar voetnoot140 posthouder aldaar, van onze op handen zynde komst te waarschuwen, en te verzoeken om by tyds paarden in gereedheid te willen doen houden om de merkwaardigheden van de baay te gaan bezigtigen. Wy hadden heden wederom gelegenheidGa naar voetnoot141 om te beoordeelen tot welke ongeregeldheid en eigendunkelyke kwaadaartigheden de jongstgeledene staat van heerscheloosheid der buiten-districten strafloos gelegenheid heeft gegeven; zie hier een staaltje: ‘Zeekere Colonist Klaas Rademeyer genaamd had met een bastard Hottentot een koop aangegaan, waar by deeze laatste zig verbond om tegens een loon van vier ryksdaalders vyftien balken te zullen zagen; deeze arbeid omtrent | |
[pagina 34]
| |
geindigd hebbende, gebeurd het dat eenige stropende Caffers deeze Hottentot opligten en hem beneven een zyner broeders gevangelyk na de bosschen voeren; de volgende dag heeft de Hottentot het geluk te ontsnappen en begeeft zig naar de plaats van Jan van Royen aan welke hy juist zyn geval stond te verhalen toen Klaas Rademeyer ook aldaar kwam aanryden en op circa twintig schreden genadert zynde zyn jagtgeweer op de Hottentot aanlegd met oogmerk den zelve nederteschieten; J. van Royen zulks bemerkende roept aan deeze moordenaar toe: Klaas schiet niet, dog dit belette niet dat de ongelukkige Hottentot een doodelyke kogel in de borst ontving en wel onder voorwendsel dat het een stroper was, dog waarschynlyk om dat dit monster zig vry zag om de gecontracteerde vier ryksdaalders te betalen.’ Men doet byna geen stap in deeze oord of de kreet van mishandelingen klinkt in de ooren, misschien (en wenschelyk ware het) zyn alle de klachten niet zoo gegrond, daarom stelde de Gouverneur die welke by ons gekomen zyn in handen van den Landrost Faure te ZwellendamGa naar voetnoot142 met de ernstige aanbeveling deeze misdaden (waar van de eene niets minder dan een voorbedagtelyke schandelyke moord is) in de grond met nauwkeurigheid te onderzoeken, zonder te gedogen dat de minste oogluyking plaats neeme, maar integendeel aan de kragt der billyke wetten en het gestrengste recht worde overgegeven de zulke die zig met deeze gruweldaden hebben bezoedeld; weldra zoude eene geregulde maatschappye in een troep bandieten verwandelenGa naar voetnoot143 in wier midden niemand goed nog leven zekerheid heeft wanneer zulke ongehoorde wreedheden niet strengelyk wierden gestraft. De Tyger verdelgd de Tyger niet, terwyl zogenaamde Christenen hunne natuurgenoten vervolgen en blymoedig verscheuren, en dit om dat deeze wreedaerds zig zottelyk verbeelden hoogere meer bevoorregte wezens te zyn dan de arme Hottentot welke op de grond zyner geboorte aan hem dienstbaar is; dog laat ik tot ons dagverhaal terug keeren om niet verder uyttewyden of de teugel te vieren aan het gevoel dat ieder redelyk mensch by het aanhooren van zulke gruwelen moet bezielen. |
|