Den Godt Apollo self, die alle baten vont,
Seer swaerlijck in sijn hert door Dafnes min gewont,
Bekende van dees pijn, Eylaes wat sal mijns wesen,
Des Liefdes wont en is met geen cruyt te genesen.
VOor Devijs van een ongeneeslicke Liefde, mach gheschildert worden een Hert met eenen Pijl doorschoten oft gewont, hebbende in sijnen muyl een tacksken Dictamnus: het welc een cruydt is (van sommige voor een soorte van Wilde Poley ghehouden) dat seer overvloedichlijcken groeyt in het eylant van Candien: waer mede de ghequetste Herten oft Hinden alle hun wonden ghenesen, als sij daer van eten: Ende daer bij salmen voegen de boven vermelde Spaensche woorden, willende segghen: Dit dier vint baet om sijn wonde te genesen; ende ick en vinder geen: Volgende hier in het gedicht van Ovidius den Poeet in het Boeck vande herscheppingen oft Metamorphoses: wanneer Apollo sich beclaghende vande vergeefsche Liefde die hij Dafne de Nymfe toedroech, aldus seydt:
Hei mihi, quod nullis amor est medicabilis herbis!
Wee mij, dat de Liefde met geenderley cruyden gheneesbaer is!