Princeliicke deuiisen
(1615)–Claude Paradin, Gabriel Simeon– Auteursrechtvrij
[pagina 362]
| |
[pagina 363]
| |
Een Rechter sal met recht den naem van rechter houwen,
Als hij sijn ijver noint in't rechten laet vercouwen.
Als hij tzij swaert, tzij strop, elck toont tot een vermaen,
Dan salder menich mensch de boosheyt laten staen.
Maer wilt hij nu sijn vriendt, en nu sijn maegschap sparen,
Soo sal den quaden hoop in't laetsten soo vergaren,
Dat ondeugt boven deugt, en onrecht voor de wet
Sal wassen, tot bederff van die daer niet op let.
Basaen streed' soo voor t'recht, dat hij sijn soon deed sterven;
En wouw veel eer sijn kint, dan sijn gerechtheyt derven:
Coninck Seleurus deed oock soo, de wijl hij gaf
Sijn oog voor sijn soons oogh, tot voldoen van de straff.
Maer nu ist: Laet hem gaen: want hij is onsen vrint:
Hij mach wel eens misdoen, het is eens goetmans kint.
Soo spreectmen voor een boef: soo gaetmen t'quaet beschermen:
Tot dat den goeden lijdt, door ons verkeert erbermen.
BAsaen, Coninck der Sicambren, oft oude Francken, soon van den Coninck Diocles, gaende over straet, oft achter wege, het zij waer dattet was, dede altijts voor hem dragen een bloot Swaert, met een tauw, coorde oft strop, tot teecken van goede ende strenge Iustitie, oft Gerechticheyt. Ende voorwaer desen Coninck was soo sorchvuldich om elckeen recht te doen (onder ander volmaectheden ende deuchden die hij hadde) dat hij sijnen eygen soon niet en spaerde wanneer hij de wet overtreden had: maer dede hem dooden also wel als ander quaetdoenders. |
|