Princeliicke deuiisen
(1615)–Claude Paradin, Gabriel Simeon– Auteursrechtvrij
[pagina 358]
| |
[pagina 359]
| |
Verrader u vergramt voor al den Heer der heeren:
Des houdt doch t'aller tijt, ô Prins, u woort in eeren,
Indien ghij wilt dat Godt u segening verleent.
Het is te spae dat ghij u ongeval beweent,
Wanneer ghij door u schult de vrede hebt gebroken,
Oft eenich vast verbont, dat bij u is gesproken.
Dit heeft den Persiaen, en ander meer, betoont:
Want Godt heeft heur verraet met ongeluck geloont.
TEn tijden vanden Keyser Zenon, hebben de Persiaenen nae heur verdienste, met hun eygen straf ende bloet, betaelt ende geboet den roof die sij de goede schelmachtich ontnomen hadden. Want meynende de Romeynen onversiens te overvallen, ende de Keyserlicke Vaen te winnen, aende welcke vast gemaeckt waren de gesegelde brieven, waer mede de vrede tusschen heur ende de Romeynen besloten ende bevesticht was, als Procopius betuygt; zijn ten laetsten, met hun groote schade ende schande ontdeckt geweest; ende meest alle in verscheyden grachten ende cuylen gevallen, die de Romeynen, verstaende dat de Persiaenen verraet in sin hadden, ende hunnen eed breken wouden, op voorraet, ende met voordachticheyt seer behendichlijk gegraven hadden. Soo dat sij in die voorseyden grachten den Coninck der Persen self, met sijn kinderen betrapt, ende gevanghen hebben genomen. Ende voorts de rest van sijn volck en heeftet oock niet connen ontcomen, maer zijn meest al verslagen gebleven, niet wetende waer heur selven bergen, van de gene die de Romeynen in laghen ghestelt hadden. |
|