Princeliicke deuiisen
(1615)–Claude Paradin, Gabriel Simeon– Auteursrechtvrij
[pagina 314]
| |
[pagina 315]
| |
Die onder leyt, verwint: den armen martelaer
Behoudt het hemels velt: want hem de edel schaer,
Die Engelen van Godt, tot sijnen troost gesonden,
Versoeten al sijn smert, verbinden al sijn wonden.
Die hem vervolgden seer, die comen self in noot,
En sterven naer heur doot d'onsterfelicke doot.
| |
Anders.
VVel hem die Godes naem volstandichlijck belijdt,
En voor het recht geloof gantsch sonder vreese strijdt.
Sulcx zijn de Martelaers, die met heel vaste sinnen,
Door't lijden van de doot hun dooders self verwinnen:
Sulx zijn die al den schimp, verstooting ende spot
Des werelts achten niet, en om de min van Godt
Verdragen dat elckeen heur houdt voor dwase gecken,
En dat sij voor een praet der wereltwijse strecken.
Sulx is hij oock die in Godts dienst sich selven straft,
En dwingt sijn eygen vleesch, den hont die altijt bast:
Den duyvel vanden Lust, die noint moe is van strijden,
Verwint, en ooc daer door geniet het lang verblijden.
Een ander heylich man die door wtheemsche cracht
Gedwongen wort aen't lijf, rust menich dach en nacht:
Maer desen Martelaer, die reynicheyt moet houwen,
Die vecht altijt, en mach oock nimmermeer verflouwen.
HEt bloedich swaert, daer de heylighe Martelaers mede gedoodt waren, is verandert geweest inde Dadelboomtacken van de eeuwighe verwinning oft victorie, dragende de croonen van het onsterflic Rijck. Ende niet alleenlijck worden Martelaers geheeten de gene die haer bloet voor het Christen geloof storten: maer oock de gene die Christum naevolgende om te comen tot het hemels Rijck ende het eeuwich leven, het Cruys dragen, lijdende heel geduldichlijc de quellinge, benautheyt, verwijt, schimp, ende bespotting van deser werelt: waer in een ander soorte van martelaerschap ghesien can worden. |
|