De Slang siet altijt voor, en sal heur niet begeven
Seer lichtelijck in't velt; noch waegt niet haest heur leven:
En elcken Pijl alleen breect met den eersten stoots
Maer veel bij-een gevoegt, zijn vrij van brekens noot.
Een heyr van weynich volc, van niet seer sterke mannen,
Is een onwinbaer schaer, mits dat sij tsamen spannen:
Daer teghen, seer veel mans, al zijn sij noch soo sterk,
Als sij gescheyden zijn, doen selden een groot werk.
SEylurus van Cherrhonnesen, daer Plutarchus van vermaent, achterlatende tachtentich sonen, heeft henlieden, liggende op sijn dootbedde, gelevert eenen tros oft bussel pijlen: op dat sij allegader proeven souden (doch d'een nae d'ander) oft hunder eenen den selven pijltros soude connen breken: Maer als geen van alle dese kinderen dit doen conden, ende hem geseydt hadden, dat sulx onmogelick was om te volbringen: soo heeft hij self den tros genomen, ende die ontbonden hebbende, brack alle die pijlen d'een nae d'ander in stucken, elck besonder, met sijn eygen handen: henlieden daer mede bewijsende, dat sij, alsoo lang als sij eendrachtich souden wesen met malcanderen, altijts groot ende machtich souden blijven: maer soo haest als sij hun souden beginnen van een te scheyden ende af te sonderen, door twist oft tweedrachticheyt, dat sij alsdan weeck iae van ander veracht ende vernielt souden worden.
Het selve exempel machmen oock voortbringen van de steenen van het eylant Scyros (een van de Cyclades, in de Griecxsche