Hij heeft ons met sijn Licht geopent onse oogen,
En oock ter aerden haest gevelt des Duyvels poogen:
Betoonende seer claer dat Recht-Geloof niet ert,
Hoe wel Geloovens-schijn dat somtijts wat verwert.
ALs den Duyvel door sijn listicheyt ende boose trecken eenige groote dwaling ende grouwel in dese werelt bringhen wil, dan soeckt hij altijts sijne valscheyt met eenich schijnsel van waerheyt te bedecken: daer't nochtans anders niet en is dan bedroch en toovernij: Ghelijck hij ghedaen heeft doe hij aldereerst de guychelrije ende quade costuyme der Auguren, in het voorsegghen wt de vogelvlucht, in de herten ende tgeloof der Romeynen inwortelen, ende in gebruyck comen dede: Want hij maeckte dat Tarquinius Priscus den Coninck van Roomen, mitsgaders alle het Volck van Roomen, vastelijck gheloofden dat hunnen Waersegger, oft Vogelkijker Decius Navius eenen heelen wetsteen met een schaers oft vliem overmidts gesneden had, gelijck Titus Livius in't lange verhaelt.