Princeliicke deuiisen
(1615)–Claude Paradin, Gabriel Simeon– Auteursrechtvrij
[pagina 274]
| |
[pagina 275]
| |
Twee Arents-hoofden tsaem, twee halsen op een lijf,
Doorregen tusschen bey met dese lancie stijf,
Beduyden d'oude macht des Keyser-rijcks op aerden.
Dat menich hondert iaer was in seer grooter waerden:
Het welck tot twee mael toe in tweeen is verdeylt:
En des niet is gecrenct, maer meer en meer geheylt:
Men sach doen in verbont met bey de Roomen paren
Die heur vyanden meest in oude tijden waren:
Al dat in't Duytsche lant de Croone tegen was,
Is doen met heur vereent: al datmen eertijts las
Ontrent de Swarte-Zee het Rijc van Room te schenden,
Leyd sijnen haet ter neer, om sich tot vree te wenden.
Dees Arents wiecken snel doorvlogen bijster haest
De gantsche werelt wijt: tot dat eylaes in 't laetst
Oneenicheyt soo veel daer in heeft connen wercken,
Dat nu het Turcks gewelt besitt een van de vlercken.
DEn Arent met wtgestreckte wiecken, oft met twee hoofden, gelijck hij ghemeynlijck gheschildert wort, begost eerst gedraghen ende ghebruyckt te worden voor devijs, in tijden dat het Keyser-Rijck van Roomen in tweeen gedeylt was: het welc van Carel de Groot ghebrocht wiert van Oosten in Westen: oft oock (gelijck als seydt Lazius den historischrijver van den Roomschen Coninck) van tijden af dat Constantinus de Groot het Roomsche Rijck eerstelijck in twee deelen scheydde, latende den eenen Keysers-stoel te Roomen in Italien, ende stellende den anderen in de stadt Byzantien, die hij herbouwde, maeckende daer een Nieuw Roomen van, ende daerom nae sijnen naem Constantinopelen dede heeten. |
|