O Heer vergeeft mijn schult, en wilt mijn straffe maten,
Dat ick in vijants hand mijn wapens heb ghelaten.
Maer Cesar, siende dat hij die geen schilt en brocht
Voor menich cloec mans lijf den selven had vercocht,
Vereerden hem, en docht: Met mans van sulcke sinnen
Hoope ick de werelt gantsch, niet Room' alleen te winnen.
MArcus Sceva, een vroom soldaet in het crijgsheir van Cesar, als Appianus schrijft, vechtende in een schermutzinghe die gheschiede tusschen het volck van den voorseyden Cesar, ende van Pompeius, ontrent Durazzo: nae dat hij sijn een oogh verloren had, door het schieten van sijn vijanden, ende dat sijn lichaem op ses verscheyden steden van vooren tot achteren toe doorschoten was: soo wiert daer beneffens noch bevonden, dat in sijnen schilt wel hondert ende twintich pijlen waren blijven steken: ende daeren-boven soo waren inden selven bokelaer (als Cesar self beschrijft, ende Valerius Maximus, ende oock Suetonius betuyghen) wel twee hondert ende dertich gaten. Al dit niet teghenstaende, soo bleef den inganck van de sterckte die hem bevolen was, seer wel bewaert, sulcx dat de vijanden daer noint en hebben connen in breken. Dat noch meer is, den selven Sceua, een wijl te voren, in Vranckrijck, alleen in eenen slach wederstaende een groote menichte van sijne vijanden, ende hem selven in het midden van hun heyr begevende, ende groot vromicheyt bedreven hebbende, nae dat hij eenen steeck dwaers door sijn dgie ontfanghen hadde, sijn