Ghelijck ons den Califf van Baldak cond bewijsen:
Hem brocht den hebbens lust tot een doot vol afgrijsen.
Hij haecte altijt nae gout: maer doen hij 't meeste hadt,
Gebruycte hij dat minst, en was van sien haest sadt:
Die satheyt mocht hem doch sijn hongher niet doen derven:
Des moest hij rijck van goet, maer arm van nootdruft sterven.
DE onghemeten oft ongeregelde begeerlicheyt, van altijt meer te willen hebben, ende de wtnemende eergiericheyt oft grootsicheyt van den Califf van Baldak, Groot-Priester vande Mahumetische Wet, was hem oorsaeck van een quade doot: ghelijck de Historien van Vranckrijck (Annales de France ghenaemt) onder ander bewijsen. Want Haalon, Prince der Tarteren, den voorseyden Califf ghevanghen hebbende, heeft hem willen onthalen ende tracteeren nae de lusten die hij hadde: in voeghen dat hij hem dede opschaffen, ende dienen aen sijn tafel in stede van gherechten, met veel schotelen vol gouts, sonder hem iet anders te gheven om te eten: latende hem altijt hooren, soo dickwijls alsmen hem een nieuwe schotel op brocht, de volghende woorden: Koudt daer: eet: siet, hier is het ghene dat ghij meer dan eenich dinck op aerden bemint hebt: neemt, ende versadicht u daer met.