Princeliicke deuiisen
(1615)–Claude Paradin, Gabriel Simeon– Auteursrechtvrij
[pagina 95]
| |
Soo wel in't water weeck, als op het vaste lant
Moet gij v trouwe vrient met cracht en met verstant
Altijt behulpich zijn. Want die alleen op aerden
V helpt als gij vast staet, en is geen vrient van waerden,
Den Vors is seer veracht; doch dese deuchden heeft,
Dat hij soo wel op't lant als in het water leeft.
Mecenas is daerom dees beest in sin gecomen:
Hij heeft heur voor Devies en voor sijn Loos genomen.
Geluckich is den Vorst die heerscht in sulcken hoeck,
Dat zijn volck bey op Lant en Zee is even cloeck.
Die sulcke Vorssen heeft (voor allen met Godts segen)
En vrees niet al had hij de gantsche Werelt tegen.
Mecenas, schrijft Dion Cassius, was onder den Keyser Augustus in sulken aensien ende autoriteyt, dat hij volle macht ende gebiet hadde, soo wel te water als te lant. Het welck misschien de reden was, dat hij voor sijn Devijs de gedaente oft beeldt van eenen Vorsch genomen heeft: ten waere dat hij dat selve gedaen heeft, denckende op den aert van de Vorsschen van Serifo, de welcke nimmermeer en roepen oft queecken, maer stom zijn, gelijck Plinius daer van verhaelt. Want alsdan soude de selve Devijs beteeckenen de stil-swijgentheyt van een goet Raets-heer (als hij was;) oft de groote getrouwicheyt in de verholen saken te helen. Met welcke deucht Mecenas soo begaeft was, dat den Keyser Augustus hem daerom seer eerde, ende in waerden hiel, als Eutropius betuygt: sich selven oock seer verwonderende van den grooten haet die den voorseyden Mecenas droeg op al de gene die nijdich oft achterclappich waren. |
|