Princeliicke deuiisen

[p. 93]

XXXV. Arbitrii mihi iura mei.

Net recht van mijnen VVil, tgebot van mijn Verkiesen
Is in my self gestelt, het can sich niet verliesen.

Recht als d'ontembaer Cat de banden can ontspringen,
En is met soeticheyt alleenlijck te bedwingen:
Soo moetmen een vrij hert toegaen met goede reen:
Al t'wtterlijck gewelt breect dat doch gantsch om tween.

De Hunnen, Bourguignons, de Franssen, Hessen, Catte

En lieten hun gemoet met geen gewelt omvatten:
Maer bleven bij hun wet heel vrij en vranck nae lust:
Dat zijn getemt alleen door goetheyt, vree, en rust.

Anders.

Veel menschen zijn de Cat gelijck, heel sonder reden,

Schoonsprekers in gebreck, in weelde trots van zeden:
Geen weldaet heur verbint, geen dienst is heur genoech:
Dat iemant heur tot Room selfs op sijn schouders droeg,
Maer liet heur bij de poort wat onsacht neder dalen,
Hij soud voor arbeyts loon niet dan ondanck behalen.

Sij zijn alleen hun selfs, voor ander doen sij niet:

God hoed mij voor dat volc, bij voorspoet en verdriet.

[p. 94]

DE oude Alanen, Bourgoensche, ende Swaven, gelijck Methodius betuygt, voerden de gedaente van een Cat in hun vaendel: dat een beest is die niet gevanghen noch opgesloten en mach wesen; ende min dan eenig ander gedierte op der aerden de hechtenis oft gevangenis gedoogen can. Daerom mach sij met recht genomen worden voor een teecken oft lose van vrijheyt; daet het voorseyde volck voor allen seer nae trachten.

Anders.

Een ongevoeglick wijf is met een Cat te lijcken.

De Cat sal door geen dienst van heure wiltheyt wijcken;
Soo lang het heur gevalt, al tgeen dat gij heur doet,
Soo lang blijft sij v bij, en schiint te wesen goet:

Maer doet gij nae den dienst van veel en lange dagen

Het minste dinck verkeer oft tegen heur behagen,
Sij springt, sij grimt, sij crabt, en is niet meer v vriendt:
Verloren is v moeyt, vergeefs hebt ghij gedient.