Ten tijde dat Childeric den vierden Coninck van Vranckrijck (schrijft Paulus Emilius) gedwongen was sijn Rijck te verlaten door sijn schandige broosheyt ende quaet oneerlick leven, soo had hij eenen getrouwen vriendt Guimeus genaemt, die hem raet gaf dat hij sich in Duringer lant versteken ende bergen soude, ter wijlen dat hij (Guimeus) sijn wtterste naersticheyt doen soude om met des Coninx ondersaten over een te comen ende eendracht tusschen hem ende heur te maecken. Ende brekende een stuck gouts in tweeen, gaf den Coninck de een helft te bewaeren, tot een teecken, wanneer de ander helft daer bij gebrocht soude worden (de welcke hij hem belovede te gelegener tijt over te senden) dat hij als dan versekert soude wesen om vrijelijck ende onbeschroomt weder te comen, als wetende dat het verdrach ende vrede voor hem als dan heel besloten soude zijn. Twelck naemaels gebeurde: Want desen Guimeus brogt soo veel te wege, dat eenen Gillon, borger van Roomen, sich voor Coninck van Vranckrijck houdende, ten laetsten verdreven wiert, ende Childeric wederom in sijn rijck gestelt.